Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdeenheid van handeling, tijd en plaatsIn het renaissance- en Frans-classicistische drama als voorschriften opgevatte eenheden waaraan de tragedie diende te voldoen. Deze eenheden golden als wetten of regels en worden vaak aangeduid als Aristotelische eenheden of dramatische eenheden. De eenheid van handeling houdt in dat er slechts één handelingsverloop mag zijn dat niet doorkruist of omlijst wordt door nevenhandelingen. De onderdelen van de aktie moeten zo gepresenteerd worden dat bij verwisseling of weglating van delen een ander totaalbeeld zou ontstaan (Aristoteles). De eenheid van tijd bepaalt dat het tijdsverloop van de handeling in het stuk een totaal van 24 uur niet mag overschrijden. Sommige neoklassieke critici bepleitten een nog strengere norm van 12 uur of stellen zelfs dat de speelduur en de duur van de handeling zouden moeten samenvallen. Volgens de door de 16de-eeuwse theoretici uit de eenheid van tijd afgeleide eenheid van plaats, diende de handeling zich op één plaats af te spelen. Gebeurtenissen van belang die zich elders voordoen, kunnen bijv. door een bode worden verteld (bodeverhaal, teichoskopie). Aristoteles' Poetica, waarin de eenheden van tijd en handeling ter sprake komen, is veel minder normatief dan men in de renaissance en het neoclassicisme meende. Het voorschrift van deze eenheden werd pas in 1570 met kracht van wet voor het eerst neergeschreven door de Italiaan Castelvetro in diens La poëtica di Aristotele vulgarizzata en nog wat later door Jean de la Taille en Jean Mairet in Frankrijk. Dergelijke normatieve geschriften uit het classicisme hebben gedurende 200 jaar het uitzicht van de Franse tragedie bepaald, met grote invloed ook elders in Europa. In Engeland en Spanje daarentegen werd vaak aan deze regels voorbijgegaan. Shakespeare bijv. maakte geen gebruik van de eenheden in de meeste van zijn toneelstukken. Latere critici, vooral vanaf de romantiek, zagen af van de ‘externe’ classicistische regelgeving omtrent de eenheden en bepleitten meer ‘interne’ (organische, tekst-specifieke) vormen van artistieke eenheid, waarbij vaak naar het illustere voorbeeld van Shakespeare werd verwezen. Hoewel bijna alle Griekse drama’s de facto eenheid van handeling, plaats en tijd vertonen, was dit toen geen ‘wet’, maar veeleer een materiële noodzakelijkheid die samenhing met de ontstaansgeschiedenis van die drama’s. De eenheid van tijd vloeide voort uit het feit dat het koor bestendig aanwezig was op het toneel zodat men geen grote sprongen in de tijd kon maken. De eenheid van plaats hing eveneens samen met de aanwezigheid van het koor en met het feit dat men slechts één decor gebruikte. De eenheid van handeling ten slotte is een erfenis van de koorzang die aan de basis lag van het Griekse toneel en zelf geen handeling bevatte. Het kleine aantal spelers (dramatis personae) liet trouwens niet toe een nevenhandeling in te schuiven. De eenheden van tijd en plaats worden vaak aan het begin van het drama expliciet meegedeeld. Een goed voorbeeld daarvan geeft Vondel in zijn Gysbreght van Aemstel (1637) waarin na een 'kort begriip' waarin de handeling uiteengezet wordt, de mededeling volgt: Het tooneel is voor en in de stad en op het huis. Lit: A.G. van Hamel, Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over litteratuur in Nederland (1918), p. 122-139 R. Bray, La formation de la doctrine classique en France (1951), p. 240-288 G. Védier, Origine et évolution de la dramaturgie néo-classique (1955) T. Harmsen, 'Gebruik en misbruik van de rhetorica door Nil Volentibus Arduum' in De zeventiende eeuw 4 (1988), p. 55-68 A.J.E. Harmsen, Onderwys in de tooneel-poëzij (1989), p. 246-256 M.B. Smits-Veldt, Het Nederlandse renaissance-toneel (1991).
|
|