Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
Aan Lamartine. (Tot inleiding voor de hierna volgende vertalingen naar dezen dichter.)aant.Bevallig Dichter, die uit snaren, week van tranen,
In zachte mijnmering zoo malsch een toongalm slaat!
Diep in 't aandoenlijk hart weet ge u een weg te banen,
Als Philomeles stem, voor wie haar taal verstaat!
Ja! de echte dichtergeest heeft uwe borst bevangen!
Wat ze uitstort, is gevoel, is gloed, is melody!
Een Morgenlandsche lucht doorademt uw gezangen,
En Frankrijks koude spraak herschept ge in poëzy!
Zoo moog dan niet uw zang een dwazen hoop bekoren,
Die Dichtkunst toetsen durft aan 't zinloos volkgeschreeuw!
Apolloos lier mishaagde aan Koning Midas ooren;
En gy vindt geen genâ by de afgoôn van uw eeuw!
Als gy 't bereik ontschiet van hun kortzichtige oogen,
En tot het Englendom uw stouten geest verheft;
| |
[pagina 103]
| |
Wat is de blaam van hun, wier stoflijk geestvermogen
Van die verheven gaaf 't bestaan-zelf niet beseft!
Daar zijn, daar zijn er nog, wier harten met u gloeien,
Als gy den lofgalm plengt voor God, en Deugd, en Schoon!
Daar zijn er, uit wier oog des weemoeds tranen vloeien,
Als ge uwen mingroet richt naar 't rustverblijf der doôn! -
Dus trof ook my uw toon! Eenstemmig slaat mijn harte
Met wie voor Godsdienst, Eer, en Liefde 't speeltuig roert!
En deelend in uw zucht, gevoelig aan uw smarte,
En op uw vleugelen ten hemel opgevoerd,
Stortte ik uw geestdrift uit in Nederlandsche klanken,
Steeds de echte tolken van het levendig gevoel!
Aan U, en Hollands taal (niet my) is 't dan te danken,
Vindt hier mijn dichtmaat geen rechtschapen boezems koel!
U, die het denkbeeld schiept, zoo treffend, zoo verheven;
Haar, die den uitdruk leent, dat grootsche denkbeeld waard!
U, die in 't Westersch lied des Oostens ziel doet leven;
Haar, van haar afkomst uit dat Oosten niet ontaard!
|
|