Lexicon van de jeugdliteratuur
(1982-2014)–Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal, Herman Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||
Jeugdtijdschriftendoor Bea RosHet tijdschrift wordt wel eens de uitvinding van de Verlichting, dus van de achttiende eeuw genoemd. Het werd een belangrijk hulpmiddel om actuele denkbeelden en wetenschappelijke kennis onder een breed publiek te verspreiden. In het kielzog van de tijdschriften voor volwassenen verschijnen in de tweede helft van de achttiende eeuw de eerste jeugdtijdschriften en ook zij fungeren als (actief of passief) doorgeefluik van waarden en normen. Jeugdtijdschriften vormen, juist door hun vluchtig-periodieke karakter, meer dan boeken een spiegel van de maatschappelijke en pedagogisch-literaire opvattingen van een bepaalde tijd. Dat geldt zowel voor achttiende-eeuwse stichtelijke periodieken als hedendaagse strip- of meidenblaadjes. | |||||||||
Achttiende en negentiende eeuwIn 1758 verscheen Het Magazijn voor kinderen, een vertaling van het Franse Magasin des Enfants van de gouvernante Madame Le Prince de Beaumont. Dit wordt ten onrechte vaak als het eerste Nederlandse jeugdtijdschrift genoemd; hoewel de inhoud divers en tijdschriftachtig is, werd het vierdelige werk gebundeld uitgegeven, met bovendien herdrukken in 1761 en 1778. Als eerste echte Nederlandse jeugdtijdschriften gelden De Vriend der Kinderen (1779-1783) en Weekblad voor Neerlands Jongelingschap (1783-1786), beide vertalingen van Duitse periodieken (respectievelijk van C.F. Weisse en Lorenz Benzlers). Voordien bestond er al wel periodieke lectuur in de vorm van jaarlijks uitgegeven almanakken, zoals de De Nieuwe Lorre Kinder Almanach (vanaf 1760) of de St. Nicolaas Almanak (vanaf 1769). In tegenstelling tot de tijdschriften bestonden deze voornamelijk uit prenten met slechts summiere tekst. Ze dienden louter ter vermaak, terwijl de tijdschriften vol stonden met leerzame vertellingen, stichtelijke samenspraken tussen een volwassene en kinderen, fabels, gedichten en liedjes, raadsels en rekenkundige opgaven, informatieve stukjes over geschiedenis en staatsinrichting, mens- en dierkunde, geografie en toneeldialogen voor gebruik binnen huiselijke kring. In de negentiende eeuw komt het (nieuwe) genre tot grote bloei. Er verschenen tientallen week- en maandbladen, voor diverse leeftijden en sek- | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
sen en van allerlei snit. De meeste hielden niet langer dan een paar jaar stand, op uitzonderingen als het Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd van de Haagse uitgever S. de Visser na. In deze jeugdeditie van het Nederlandsch Magazijn ter verspreiding van algemeene en nuttige kundigheden, met veel aandacht voor (vaderlandse) geschiedenis en beschrijvingen van vreemde volken, lag de nadruk op het informatieve en leerzame. De Kinder-Courant van J. Gram en A.S. Reule (1852-1905) daarentegen had ook verstrooiende elementen zoals ‘anekdoten en dichtstukjes, opgaven van verschillende vermakelijkheden en bezigheden voor iederen dag der week, raadsels, charaden (...) enz. enz.’. D.L. Daalder noemt in zijn literatuuroverzicht als ‘toonaangevende tijdschrift in de Nederlandse kinderwereld’ ten slotte Voor 't Jonge Volkje, dat onder de redactie van → P. Louwerse tot grote bloei kwam. Louwerse wist er een gevarieerd kwaliteitsblad van te maken met, aldus Daalder, ‘prachtige vervolgverhalen’, ‘behoorlijke illustraties’, ‘regelmatige afwisseling’ en vele ‘prijsraadsels en opdrachten’. Voor jonge kinderen richtte Louwerse nog de twee succesrijke tijdschriften Voor de Kinderkamer (1882) en De Kinderwereld (1893) op. | |||||||||
1900-1940Net zoals in de jeugdboeken tekenden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw ook onder de tijdschriften drie zuilen af. Voor de socialistische kinderen was er Ons Blaadje (1896-1908), opgericht en geredigeerd door → Nellie van Kol. Conform haar ideeën uit het befaamde Gids-artikel ‘Wat zullen onze kinderen lezen?’ wilde ze een ‘met zorg en oordeel in elkander gezet’ tijdschrift maken met de juiste combinatie van bezieling en tendens, en met als belangrijke waarden solidariteit, menslievendheid, sociale bewogenheid en edelmoedigheid. Medewerkers waren onder anderen Nienke van Hichtum, Ida Heyermans en Marie van Zeggelen. Van katholieke zijde was er De Engelbewaarder (1884-1958), een tweemaandelijks blad van de fraters uit Tilburg. Het bevatte specifiek katholieke onderdelen zoals missieverhalen en heiligenlevens. Het richtte zich op de bovenbouw van de lagere school; voor de klassen daaronder verscheen De Engelbewaarder voor jongere lezertjes. Verder verschenen van 1911 tot 1953 Roomsche Jeugd en Kleuterblaadje. De Kleine Apostel, afgekort KLAP, is het oudste missie-blaadje (1853) en verschijnt nog steeds, waarbij het accent tegenwoordig verschoven is van missie naar ontwikkelingssamenwerking. Voor de protestanten waren er Voor de lieven kleinen (1860), het latere Voor de jeugd, en voor oudere kinderen Vrij en Blij (1917). Beide tijd- | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
schriften bleven tot in de jaren vijftig bestaan. Zonneschijn, in 1924 opgericht door Marie Ovink-Soer, stond vanaf 1928 weliswaar onder redactie van de protestants-christelijke schrijfster D.A. Cramer-Schaap, maar was een ‘neutraal’ tijdschrift. Doordat een aantal andere bladen, zoals Voor 't Jonge Volkje en Voor de Kinderkamer van Louwerse, opgingen in Zonneschijn kreeg dit blad een grote verspreiding. Daarbij wist Cramer-Schaap gerenommeerde medewerkers als D.L. Daalder, Nienke van Hichtum, Johan Fabricius, Rie Cramer en Anton Pieck aan te trekken, zodat het blad zich ontwikkelde tot een der belangrijkste vooroorlogse jeugdtijdschriften. Goede verhalen, informatieve stukken en vooral inspanning om de lezers actief bij hun tijdschrift te betrekken door allerlei puzzels, prijsvragen, opstelwedstrijden en knutselideeën. Deze lijn wordt na de oorlog door Kris-Kras voortgezet. | |||||||||
Na 1945; ontspanningsbladenLevensbeschouwing blijkt in de naoorlogse jaren van ontzuiling steeds minder een bruikbaar indelingscriterium. De moderne jeugdtijdschriften zijn het beste in te delen op grond van de gehanteerde redactieformule. Waar vroeger vrijwel elk blad steunde op het principe van ontspanning gecombineerd met (stichtelijke) informatie, tekent zich na de oorlog meer en meer een tweedeling af. Enerzijds zijn er de ontspannings-tijdschriften, veelal afkomstig uit de koker van svnu-werkmaatschappij Oberon en anderzijds de educatieve bladen. Een tijdschrift dat zich onttrekt aan deze scheiding tussen spelen en leren was Kris-Kras (1954), een tijdschrift dat een tegenwicht wilde bieden aan de oppervlakkigheid van de gangbare publieksbladen. Het tijdschrift droeg leesplezier en leesbevordering hoog in het vaandel. De hoofdredactrice → I.M. Fennema-Zboray wilde een literair jeugdblad van hoog niveau en trok gerenommeerde medewerkers aan zoals D.L. Daalder, Jean Dulieu en Leonard Roggeveen. Voor de naoorlogse jeugdliteratuur is Kris-Kras van groot belang geweest: het fungeerde als kweekvijver voor nieuw talent zoals Jaap ter Haar, Hans Andreus, Thea Beckman, Tonke Dragt, Miep Diekmann, Jenny Dalenoord en Fiep Westendorp. In 1966 ging het blad bij gebrek aan voldoende abonnees ter ziele. Met Ezelsoor werd in 1985 opnieuw een poging ondernomen een echt ‘lees’-tijdschrift op te richten. Ook hierin veel aandacht voor boeken, verhalen, schrijvers, taal en veel stimulansen voor de eigen (taal)creativiteit van de lezers. Na drie jaargangen bleek echter ook dit blad de concurrentie met de echte publieksbladen niet aan te kunnen. | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Het aantal titels van deze publieks-bladen is groot en vooral zeer wisselend. Maar alle ontspanningsbladen hebben met elkaar gemeen dat amusement voorop staat. Gemakkelijk en snel te consumeren met vlotgeschreven teksten, veel foto's en strips, luchtige berichten, herkenbare en niet-controversiële onderwerpen, zo luidt de gemiddelde redactieformule. En die valt bij de jeugd in de smaak, zoals het periodiek gehouden Nationaal Onderzoek Jongerenbladen van jeugdbladenuitgever Oberon aantoont: negentig procent van de jeugd leest wel eens een jeugdtijdschrift en tachtig procent heeft recentelijk nog een blad onder ogen gehad. Het aanbod voor de lagere schooljeugd bestaat vooral uit stripbladen. Robbedoes (1939), Donald Duck (1952) en Sjors van de Rebellenclub (1954), veelal gevuld met Amerikaanse strips, raakten na de Tweede Wereldoorlog in snelle tijd razend populair. Op dit moment zijn Donald Duck en Robbedoes nog steeds op de markt, terwijl Sjors via Eppo (een samensmelting van Pep en Sjors van de Rebellenclub) en later Eppo Wordt Vervolgd nu als Sjors en Sjimmie Stripblad door het leven gaat. Een echt meisjesstripblad is het sinds de jaren zestig verschijnende Tina. Voor de oudere jeugd zijn er de popmuziekbladen zoals Popfoto, Muziekexpress en Hitkrant. Om de concurrentie van de video het hoofd te bieden krijgen deze bladen een steeds algemener karakter en bevatten ze ook artikelen over mode, relaties of lichaamsverzorging. De stripbladen werden aanvankelijk hevig bekritiseerd door volwassenen, die hierin een bedreiging zagen voor het leesgedrag én de goede zeden. Strips zouden aanzetten tot agressie, geweld en ongehoorzaamheid. Mede door de opkomst van de televisie is deze storm wat geluwd. De kritiek die de ontspanningsbladen nog wel vaak ten deel valt, is dat ze een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Yes, het succesvolle blad voor tienermeisjes, is hiervan een goed voorbeeld. ‘Het is een meisjesdroom,’ stelt de hoofdredactrice, en dat houdt in veel verhalen en artikelen over jongens, verliefdheid, popidolen, uiterlijk, mode en - heel voorzichtig - seksualiteit. Het houdt tevens een rolbevestigend en traditioneel beeld van de werkelijkheid in, want controversiële zaken worden gemeden en onderwerpen ver van het (vrouwelijk) huis worden niet aangesneden. | |||||||||
Na 1945; educatieve bladenKenmerkend voor de educatieve bladen is dat ze uitsluitend via het onderwijs verspreid worden. In Vlaanderen gaat het om tijdschriften als Doremi (1964; vroeger Prutske) voor de kleuters, Zonneland (1920), Zonnekind (1958) en Zonnestraal (1966) voor de basisschool en TOP (1972) voor het | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
voortgezet onderwijs. Aan deze bladen werken bekende auteurs mee als René Struelens, Cyriel Verleyen en Cor Ria Leeman. Uitgegeven door De Goede Pers, gevestigd in de abdij van Averbode, dragen de bladen nog een katholiek stempel. Ook de schoolbladen van Malmberg hebben hun wortels in een katholieke traditie: Okki, afkorting van Onze Kleine Katholieke Illustratie (1953) is de voortzetting van Kleuterblaadje, terwijl in Taptoe (1953) Roomsche Jeugd en een deel van De Engelbewaarder zijn opgegaan. Eind jaren zestig maakten deze bladen zich echter definitief los uit hun religieuze achtergrond. Van de twee bladen staat Okki het dichtst bij de school-praktijk. Het bevat vrij veel oefenleesstof, waarbij aangesloten wordt bij de methode Veilig Leren Lezen van Caesar. Vaste onderdelen zijn verder leerzame ontwikkelingsspelletjes, een voorleesverhaal, strips, een poster, een brievenrubriek en informatieve artikeltjes. Vaak wordt aangehaakt bij jaarlijks terugkerende zaken zoals feesten of de seizoenen. Taptoe is minder schools, maar volgt in grote lijnen ook dit stramien. Er werken (inmiddels) bekende auteurs en illustratoren aan mee, zoals Joke van Leeuwen, Margriet Heymans, Theo Olthuis, Rindert Kromhout, Burny Bos of Sylvia Weve. Maar de bladen fungeren tegenwoordig minder dan vroeger als kweekvijver voor nieuw talent. Deels is dit te wijten aan de strakkere redactieformule en het beperktere budget dat beide bladen sinds 1984 kennen. Onder druk van teruglopende abonnee-aantallen zijn toen ook het kleuterblad Primo (1975) en Jippo (1973), voor de middenbouw, uit de markt genomen. Momenteel heeft Malmberg opnieuw een kleuterblad, Pipo, en het Engelstalige tijdschrift Hello You. Eind jaren zeventig startte uitgeverij Wolters-Noordhoff met een aantal tijdschriften voor het middelbaar onderwijs. Doel is het bevorderen en in stand houden van leesplezier. De inhoud bestaat uit boekfragmenten en verhalen rondom een bepaald thema, recensies en informatie over schrijvers. Jeugdliteratuur komt aan bod in Bumper (1981; voor de brugklas) en Tikker (1978; klas 2 en 3). Daarnaast is er voor de bovenbouw Diepzee (1983) met Nederlandse literatuur, Diver (1984) voor Engels en Sirene (1985) voor Duits. Geen echte schoolbladen, maar wel tijdschriften die het informatieve element voorop stellen, zijn de special interestbladen. Hieronder vallen populair-wetenschappelijke tijdschriften zoals Kijk en het pas opgerichte Weetik, natuurtijdschriften zoals Panda en Tamtam van het Wereldnatuurfonds, Wapiti of De Jeugdnatuurwachter en hobbybladen als Ponyclub of De Posthoorn. Ook het gratis blad Samsam van het Konink- | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
lijk Instituut voor de Tropen hoort hierbij. Vele hiervan zijn clubbladen, horend bij een bepaalde vereniging of organisatie. Als apart ‘tijdschrift’ moet nog genoemd worden Primeur, de eerste Nederlandse kinderkrant die vanaf oktober 1990 wekelijks verschijnt. Het kan beschouwd worden als een voortzetting van het kindernieuws-katern de Blauw Geruite Kiel uit het weekblad Vrij Nederland; de krant staat eveneens onder hoofdredactie van Aukje Holtrop. Primeur wil het nieuws op een voor kinderen toegankelijke en begrijpelijke manier brengen. Dit betekent niet alleen een aanpassing in taal, maar ook in keuze van onderwerp en te interviewen personen. Voorop staat de belevingswereld van kinderen. Eind 1991 dreigde de Weekbladpers, bij gebrek aan voldoende abonnees (toen zo'n tienduizend), de uitgave te staken. Na protesten van diverse kanten mocht Primeur toch doorgaan. In januari 1993 werd Primeur overgenomen door het uitgeversconcern Wegener. Sindsdien verschijnt het wekelijks als bijlage bij een aantal regionale kranten in midden- en oost-Nederland. Abonnees krijgen Primeur los toegezonden. Trend van de laatste jaren is dat er voor specifieke doelgroepen aparte, veelal gesubsidieerde tijdschriften op de markt komen. Gesproken tijdschriften voor visueel gehandicapte kinderen, zoals Hardop (1983) voor kinderen van zes tot tien jaar en Klinkklaar voor oudere kinderen (1990, opvolger van de gesproken Taptoe). Voor geestelijk gehandicapten is er het gesproken tijdschrift Zet 'm Op (1985). Radio Lezerstraal (1989), bestemd voor moeilijk lerende kinderen van tien tot veertien jaar, is een combinatie van een zwartdruk-tijdschrift en een geluidscassette. Voor anderstalige kinderen ten slotte is er Al boustan (1984; Arabisch), Cocuk (1984; Turks) of de Fryske bernekrante (1981; Fries). | |||||||||
Bibliografie
| |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
31 Lexicon jeugdliteratuur |
|