In Rusland wordt in 1918 het eerste communistische jeugdtheater opgericht door Natalia Saz, die veel in kindertehuizen werkt met improvisatie. Op basis van Saz' ervaringen ontwikkelt Asja Lacis in Duitsland een programma voor jeugdtheater waarbij zij de kinderen niet in een van te voren bepaalde enscenering dwingt, maar hen via improvisaties en rollenspelen de vrije hand laat om tot een uitvoering te komen. Haar manier van werken, die berust op de humanistische visie van de vroege sovjet-pedagogie, is door Walter Benjamin in zijn befaamde stuk Programm eines proletarischen Kindertheaters van een theoretisch fundament voorzien. In Duitsland leidt dat tot verschillende vormen van arbeidersjeugdtheater: vaak politiek-satirische voorstellingen over actuele zaken voor jonge kinderen gebaseerd op hun eigen dagelijkse ervaringen, voor de oudere jeugd in de vorm van agitprop-theater over maatschappelijke conflicten.
In Nederland ontwikkelt Ida Lastter Haar een vorm van theater gebaseerd op de directe belevenissen van de kinderen. Zij probeert het jeugdtoneel uit het keurslijf van de pure reproduktie te halen door nieuwe meespeelvormen toe te passen (improvisatie en rollenspel waarbij ook het publiek betrokken wordt). Zij boekt internationaal succes met haar groep De Vrolijke Brigade en is oprichtster van Circus Elleboog dat geheel door kinderen wordt gepresenteerd.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstaan er enkele jeugdtheatergroepen, zoals Heliant (met sprookjestoneel), Arena (onder artistieke leiding van Erik Vos), Het Nieuwe Jeugdtoneel (van Cruys Voorbergh) en het pantomimetheater Caroussel (met Jan Bronk als inspirator), die vaak via het onderwijs het jonge publiek bereiken.
In het midden van de jaren 60 loopt het bezoekersaantal in de schouwburgen drastisch terug en een aantal toneelgezelschappen, zoals Proloog, gaat zich op kinderen richten door middel van kunst- en toneelinleidende lessen. Onder invloed van andere pedagogische inzichten, die meer uitgaan van de zelfexpressie van het kind, ontwikkelen deze lessen zich in korte tijd tot toneelstukken waarin stimulering van creativiteit, fantasie, taal en kritisch denken centraal staat. Ook het poppentheater ontplooit zich in die tijd, vooral door een explosie van vormexperimenten, tot een ‘volwassen’ toneelvorm voor kinderen.
Het traditionele sprookjestoneel dat door vele (vooral amateur-)groepen wordt opgevoerd blijft echter overheersen. Als reactie hierop, geïnspireerd door de anti-autoritaire en socialistische opvoedingsbeweging in Duitsland en Nederland, ontstaat vanaf 1970 het kritisch jeugdtheater dat zich van meet af aan bedient van realistisch toneel waarbij kinderen en volwassenen in herkenbare situaties optreden. Men laat zich inspireren door het socialistisch jeugdtheater uit