| |
| |
| |
III Tijdschrift Kambio Federico Oduber
Deze federico oduber werd op 27 januari 1942 geboren in Bubali, Aruba. Zijn vader dreef een winkel in kinderkleding en bezat in Bubali een stuk grond. Federico Oduber had een vrij moeilijke jeugd, mede doordat zijn ouders jong stierven. Hij zong in het jongenskoor ‘Trupiales’.
In de jaren vijftig was op Aruba geen verdere opleiding mogelijk dan de driejarige hbs. Vandaar dat Oduber zijn middelbare school-opleiding voltooide op de kostschool ‘De Breuil’ te Zeist, die werd geleid door jezuïten. Hij zegt hierover: ‘Het was er niet kwaad. Je moest alleen maar elke dag naar de kerk.’
Op zijn negentiende jaar publiceerde hij een bundeltje gedichten in de Nederlandse taal onder de titel ‘Beseffend’.
Na de middelbare school studeerde Oduber rechten. Daarna was hij in deeltijd verbonden aan rechtswinkels. Hij reisde in de Verenigde Staten en woonde ruim dertien jaar in Europa, waardoor hij ook Nederland en de mentaliteit van de Nederlanders goed leerde kennen. Hij trouwde met een donkere vrouw, Lucia, van wie hij een dochter kreeg, Ludmila.
Oduber is in zijn literaire werk beïnvloed door Pablo Neruda en César Vallejo. Franse dichters, zoals Baudelaire en Rimbaud, spreken hem ook aan. In deze dichters trekt hem vooral het opstandige aan. Ook de poëzie van J. Slauerhoff heeft zijn belangstelling.
Oduber tornt aan de gebruikelijke zinsbouw. Of een lezer hem al dan niet kan volgen is voor hem secundair. Hij moet worden gerekend tot de Papiamentstalige ultraïsten. In het Cultureel Mozaïek Van De Nederlandse Antillen vermeldt Cola Debrot deze stroming van het ultraïsme. De Zuidamerikanen verstaan hieronder alle literaire uitingen die op enigszins geprononceerde wijze de conventionele barrières doorbreken.
Federico publiceerde in het avant-gardistische tijdschrift Kambio.
| |
| |
Ook wilde hij rond 1971 gedichten publiceren in het tijdschrift Watapana. Omdat de redactie hem verzocht daarin zitting te nemen, is hij alles eens op een rijtje gaan zetten, waarbij hij tot de conclusie kwam zich niet met de strekking van dit tijdschrift te kunnen verenigen. Het was hem teveel een vergaarbak van beginnende auteurs. Daarom wilde hij achteraf ook zijn poëzie niet meer in Watapana plaatsen.
Oduber schrijft gedichten in een niet-traditionele stijl en hij heeft geen sociale boodschap. Dit laatste wil overigens niet zeggen, dat hij niet met zijn volk meevoelt. Er zitten sociale elementen in zijn poëzie.
Oduber schrijft existentialistisch over de zaken die hem bezig houden. Voor de rest moet iedereen zelf weten wat hij doet.
De ethiek van het existentialisme betreft de totale mens in diens verbondenheid met de medemens. Het accent ligt op de ik-gij-relatie en op zelfverwerkelijking door communicatie met de ander. Deze trekken treffen we al aan in de eerste regels van het eerste gedicht, Yega serka, in de bundel Putesia. Wanneer ik voor jou (de ander) schrijf, is het voor mezelf (zelfverwerkelijking), dicht Oduber. Zie verderop in dit hoofdstuk.
In zijn poëzie raakt Federico naar zijn zeggen iets kwijt van wat hem sterk bezig houdt, de dood van zijn ouders, vooral die van zijn moeder. Hij kan hun sterven innerlijk moeilijk verwerken, het laat hem niet los. Zo toonde hij mij in 1980 een vers getiteld ‘Brief aan dode moeder’, dat bij mijn weten tot dusverre niet gepubliceerd is. De dood speelt ook een grote rol bij de Curaçaose dichters Charles Corsen en Tip Marugg.
In 1973 verscheen de bundel Putesia, hoererij, met tweeëntwintig gedichten in het Papiaments. Het daarin opgenomen ‘Biloria’, dodenwake, rekent Cola Debrot tot de bijzondere verworvenheden van de Antilliaanse literatuur.
Oduber heeft nogal wat kritiek op andere dichters, zoals Hubert Booi wiens werk hij te gekunsteld vindt. De inhoud spreekt hem
| |
| |
dan niet meer aan. Het begin van de musical ‘Wadirikiri’ van E. Rosenstand vindt hij goed geschreven. Maar verderop ergert hij zich aan het geschrijf over een edel volk.
| |
| |
Cana conta
esun nan cu ta cana conta
cu bida ta un encargo di dios
cu amor ta solamente un wega
cu hende ta un angel despreciá
i despues despues cu nos a muri
yen di firmeza nos lo contempla pa eternidad
cara di dios i felicidad lo ta un globo di oro den nos man
esun nan cu ta cana conta
cu bida ta complicá na un manera complicá
cu amor ta un solucion miserabel di mundo
esun nan cu ta cana conta
te cu nan lip ta lébe lébe di bitchi
te cu nan garganta ta hoga den lodo
cu nos destino ta den shélo
mes hopi cu mi sa di tera
| |
| |
Gepreek
van die lui die ons voorhouden
dat het leven ons opgelegd is door god
dat de liefde slechts een spel is
de mens een verdoemde engel
vrijmoedig tot in alle eeuwigheid
het aangezicht van god zullen aanschouwen
en het geluk als een gouden bol in de hand mogen houden
het gepreek van die lui die ons voorhouden
dat het leven op een gecompliceerde manier, gecompliceerd is
dat de wereld de liefde als een miserabele oplossing biedt
van die lui die pas ophouden
wanneer de wormen hun lippen tot slijm doen vergaan
en de modder in hun keel hen verstikt
het gepreek van die lui die ons voorhouden
dat onze bestemming in de hemel ligt
evenveel als ik van de aarde
[Vertaling: I.M.G van Putte-de Windt]
| |
| |
Cinco cantica di espada
lo seka lagrimanan skondí
5[regelnummer]
ku ta kima riba nos lomba
| |
| |
Vijf strijdliederen
een eiland vol nieuw leven moge worden,
opdat er geen misverstand besta
verborgen tranen drogen zal
een vruchtbare bodem vindt
zullen wij een eigen leven
als tastbaar bewijs van de zon
die op onze ruggen brandt
en ons leven doet glanzen
met een geheel eigen gloed.
| |
| |
5[regelnummer]
p'e hunga su wega di caco skondí
ora morto gatia mi curazon
i mainta manece ku disgusto
lo mi percura pa mi mannan ta firme
lo mi skirbi sofoka sanger fei djé papel
5[regelnummer]
pa tin grabá na shelo como na tera
mi mokote será, mi desesperacion christalisá
mi odio sin fin, mi amor sin fin
| |
| |
onze gedachten niet verstoren,
indien de wind ons niet meevoert
en ons leeggewaaid achterlaat
teneinde verstoppertje te spelen
wanneer wij niet meer bestaan,
wanneer de dood mijn hart bekruipt
en de ochtend vol afschuw gloort,
dan zal ik ervoor zorgen, dat mijn handen niet langer leven
dan zal ik al schrijvend het bloed uit het papier persen,
om zowel in de lucht als op de grond gedrukt te hebben
mijn gebalde vuist, mijn uitgekristalliseerde wanhoop,
mijn grenzeloze haat, mijn eindeloze liefde.
[Vertaling: D.M. van Schendel-Labega]
| |
| |
Yega serka
5[regelnummer]
ami ta 'bo (wega nan bieu)
diablo ku dios hari hunto
te ku un dia shelo konose desesperashon
i hanja gana di hunga un wega grandi
flamboyan kòrá kòrá sangrando
| |
| |
Kom naderbij
mijn ziel weet soms ook te lachen
de duivel en god samen lachen
tot de hemel eens tot wanhoop komt
en lust krijgt in een groots spel
[Vertaling: Luis H. Daal]
| |
| |
De cyclus vijf strijdliederen (letterlijk vertaald: ‘Vijf liedjes van het zwaard’) is het eerste wat Oduber in het Papiaments publiceerde en wel in het februari 1965 nummer van het tijdschrift Kambio. Zijn aanvankelijk bezielde houding zal in zijn latere poëzie al gauw plaats maken voor scepsis. Over die ontwikkelingslijn meer na de beschouwing van deze liedjes. Bij de analyse nemen we elk vers apart.
| |
Liedje nr 1
Het thema van dit liedje is een oproep tot vernieuwing voor Aruba. In het hele vers overheerst de klinker ‘i’, die vreugde en een zekere verfijning uitstraalt. Daarnaast hanteert hij rijm met de sombere, lage klinker ‘o’, zoals ‘vacacion’, ‘amor’, ‘odio’, ‘nobo’, ‘exclamacion’. Door de antithese in klanken roept Oduber de tegengestelde sfeer op van droefheid en vreugde.
Opmerkelijk is dat de eerste regels van meet af aan twee tegenover elkaar staande elementen in Odubers denken weergeven, namelijk liefde (r 3) en haat (r 4) of leven en dood, die daarmee geassocieerd zijn. Deze twee thema's komen in vrijwel alle poëzie van de dichter voor.
| |
Liedje nr 2
We lezen en analyseren nu het tweede vers, waarin het rijm grotendeels is losgelaten. Het lijkt alsof Oduber hier voor zichzelf heeft uitgemaakt dat teveel aan rijm zou afleiden van de inhoud.
Oduber zegt, dat hij met zijn idealisme tranen wil wegnemen en liefde zaaien. Dat is het thema. Handig haakt hij met het woord ‘quivocacion’ (r 2) in op ‘vocación’ in het eerste lied (r 2). In de derde en daarop volgende regels verricht niet de schrijver zelf een handeling, maar laat dit doen door een hem karakteriserende eigenschap, namelijk idealisme. Treffend is de assonantie in de zevende regel. Pa mi grito duna fruta. De sonore ‘u’ (oe) verklankt de kreten van de dichter. De regel bevat personifiërende beeldspraak; een schreeuw die vruchten voortbrengt.
| |
Liedje nr 3
In het derde gedicht beginnen het idealisme van de dichter en diens kreten vruchten te dragen. De oogst van een leven dat van onszelf is, vormt het thema van het derde liedje. Fraai is de associatie met de zon, brandend op de ruggen van hen, die de oogst binnen halen. De zon symboliseert het licht van de vrijheid. Zij brandt op onze rug, maar geeft tevens glans aan het leven. Dergelijke beelden treffen we eveneens aan in het gedicht ‘Kosecha’ van Piña.
| |
| |
De brandende zon suggereert zweet en vermoeienis. Het realiseren van het ideaal van vrijheid en zelfstandigheid zal zeker inspanningen met zich meebrengen. Deze zijn de toetssteen voor de kracht van het idealisme, waarop Oduber doelt. In het jaar 1965 waarin dit gedicht gepubliceerd is, waren deze woorden profetisch, gezien de afscheidingsbeweging van Betico Croes in de jaren zeventig.
| |
Liedje nr 4
In het vierde gedicht maakt Oduber duidelijk, dat de wind van elders leidt tot een geestelijke dood door beïnvloeding van buitenaf, waarbij de Arubanen niet langer zichzelf zijn. Enerzijds voelt Federico grote liefde voor zijn eiland, anderzijds een grote haat. De beeldspraak over de wind is zeer kenmerkend voor bewoners van een dor eiland in de passaat. Enigszins macaber is de personifiërende beeldspraak in de regels vijf en zes, waarin de wind kat en muis speelt in de skeletten van de mensen. Hier komt de dood als tegenpool van nieuw leven (nr 1, r 7) naar voren om dan nog eens nadrukkelijk in het laatste gedicht van de cyclus te worden herhaald.
| |
Liedje nr 5
Het thema van het laatste liedje ‘van het zwaard’, hier vertaald als strijdliederen, is het afleggen van een getuigenis. Wie het zwaard hanteert ziet zich geconfronteerd met de mogelijkheid van bloed en dood. Tegenover de walging van de dreigende dood wil Oduber zich sterk maken. Zijn wapenfeiten zullen bestaan uit het neerschrijven van zijn diepste gevoelens ten aanzien van zijn eiland, waar gezien versregel 6 van het eerste liedje alles om draait.
Met zijn poëzie wil Federico het bloed uit het papier drijven (r 4). Dit is essentiële poëzie. Het papier is het strijdperk van een schrijver. De dreiging in het vijfde liedje maant tot oplettendheid, hoewel Oduber het leven wil behoeden met zijn eindeloze liefde. Door het bijvoegelijk naamwoord ‘eindeloos’ krijgt die liefde iets universeels. Goede poëzie boeit mede doordat bij de lezer diepe gevoelens worden geraakt, die onderhuids sluimeren.
| |
Het tijdschrift Kambio
In ‘Vijf liedjes van het zwaard’ klinkt bezieling door en een oproep tot verandering. Vandaar dat deze teksten uitstekend pasten in het tijdschrift Kambio, dat ‘verandering’ betekent. De versjes zijn opgenomen in het allereerste nummer van februari 1965. In een begeleidend commentaar
| |
| |
schrijft de redactie: Zonder zich te bekommeren om puur dichterlijke technieken komt Oduber tot een oproep vol viriele kracht. Een kreet bezield van liefde en haat barst los op het papier. Hij komt in opstand met het vurige verlangen opdat ‘nos isla bira un isla jen di bida nobo’, ‘opdat ons eiland wordt een eiland vol nieuw leven’.
| |
Identificatie
Eveneens in 1965 plaatste Kambio een tweede gedicht van Oduber, ‘Identifikashon’. Daarin deelt de dichter mee wanhopig te zijn. De thematiek van het nieuw leven inblazen van Aruba zet hij in dat gedicht niet voort. In januari 1966 volgt een derde gedicht met het opschrift ‘Si nos tabata salud’, ‘als we gezond waren’. Daarin keert het optimisme van ‘Cinco cantica di espada’ terug. Vervolgens publiceert hij in de editie van juni 1966 van Kambio een gedicht zonder titel, waarin hij nogal cynisch vermeldt: Mi isla/ta un sintimento profundo/i después/olanan/tapa/mi. Mijn eiland/is een diep gevoel/daarna/moge/de golven/mij bedekken
Hier neemt Federico Oduber stelling tegen wat anderen zoal over Aruba zeggen. Al die mensen die maar schrijven over ‘dushi tera’ (zoete aarde) en ‘kadushinan’ (cactusssen)! Er zijn belangrijker onderwerpen waar Oduber het over wil hebben. Mijn eiland is een diep gevoel, dicht Oduber. Daarmee basta. En dan ligt hij in de golven van de zee. Het diepe gevoel werkt hij dus niet uit alsof hij daarmee zeggen wil, dat het niet relevant is.
| |
Gedicht zonder titel
In hetzelfde nummer van Kambio van juni 1966 staat een ander gedicht van Oduber. Dit gedicht ademt weer de wanhoop, waarmee hij zich in het hiervoor genoemde ‘Identifikashon’ heeft vereenzelvigd.
ma mi sanger/bon bisá no ta existí/ta existí/morto/ku ta kore den mi wowonan/ansia/ku ta rosa mi kuero/i tin un/grito/ku ta muri/ku kada halá di rosea
maar mijn bloed/bestaat welbeschouwd/niet/er bestaat/de dood/die in mijn ogen stroomt/angst/die mijn huid rossigt/en er is een/schreeuw/die sterft/bij elke ademhaling
Hiermee wordt de thematiek losgelaten waarmee de schrijver zich in ‘Cinco cantica di espada’ bezig hield, het streven naar vernieuwing van Aruba. Zijn viriele stem maakt plaats voor een existentialisme, waarin de dood overheerst. Daarmee stemt de opvatting van Oduber niet langer overeen met die
| |
| |
van het tijdschrift Kambio en evenmin met die van het zusterblad Watapana. Het is dus onjuist wat Cola Debrot op pagina 121 van het Cultureel Mozaïek van de Nederlandse Antillen schrijft, namelijk dat Federico Oduber een Watapana-dichter zou zijn. Oduber heeft nooit in het tijdschrift Watapana gepubliceerd.
Binnen het totale werk van Federico Oduber valt het gedicht yega serka op door de lengte van 141 versregels. Wij beginnen met de eerste zesentwintig regels. ‘Yega serka’ is het eerste van tweeëntwintig gedichten in de bundel Putesia. Het laat zich lezen als een inleiding op wat de schrijver in deze bundel naar voren wil brengen, namelijk de maatschappelijke degeneratie. Volgens hem kan daarbij slechts de dood een oplossing brengen.
Het thema van ‘Yega serka’ is in engere zin ‘mi isla’, mijn eiland. Deze woorden komen in de eerste helft van het gedicht acht keer voor. Verderop lezen we nog eens ‘mijn rots’ en ‘mijn grond’.
In dit fragment van ‘Yega serka’ vinden we het tweeslachtige van ‘Cinco cantica di espada’ terug, namelijk liefde en haat voor Aruba. In ‘Yega serka’ werkt Oduber met begrippenparen als jij en ik (r 4 en 5) en duivel en god (r 13. Met deze laatste woorden raakt hij aan de kern van de fenomenologie, evenals verderop met de woorden bloed (r 89) en dood (r 92).
Het samengaan van twee personen uit het begin van het gedicht wordt herhaald in de regels 4 en 5. De mens is een sociaal wezen. Oduber stelt zich nogal sceptisch op ten aanzien van het religieuze blijkens de regels 7 en 13. Ook uit een ander gedicht in Putesia, Cana conta, opgenomen in dit hoofdstuk, valt eenzelfde houding af te leiden.
De dichter hanteert tegenstellingen zoals jij en mij (r 4) en duivel en god (r 13), waardoor een spanningsveld ontstaat. De regels 14 tot en met 22 hebben een mysterieus karakter. Daarin noemt hij twee nieuwe begrippenparen, eiland en hemel, belofte en flamboyant (een boom met oranjerode bloemen). Met bloedende flamboyant bedoelt de dichter waarschijnlijk het leven met haar verwondingen als tegenpool van de dood.
Wanneer Oduber het heeft over ‘mijn eiland’ overheersen de i-klanken. Waar hij het heeft over de hemel, regel 18 en 19, overheersen sonore klanken als de ‘o’ en ‘u’ (oe). Door het stijlmiddel van personificatie weet Oduber bovenzinnelijke abstracties als hemel (r 18), duivel en god (r 13) leven in te blazen. De dichter spreekt de lezer herhaaldelijk toe, zoals ook in regel 23. De sfeer van dit fragment is over het algemeen nogal nihilistisch.
|
|