| |
| |
| |
II Romantiserende dichters Hubert Booi en Ernesto Rosenstand
1. Hubert Booi
hubert booi werd 25 juli 1919 geboren op het eiland Bonaire. Als hoofd van het Arubaanse Landsbureau Cultuur en Opvoeding zette hij zich actiefin voor de Arubaanse cultuur. Hij nam het initiatief tot de jaarlijkse expositie Arte Popular, volkskunst, in de Sociedad Bolivariano te Oranjestad.
Naast zijn activiteiten op het gebied van de beeldende kunst, hield Booi zich bezig met zang en muziek. Hij schreef ondermeer de tekst van de bekende lokale dans de tumba Chanita, waarvoor Padú Lampe en Rufo Wever de muziek componeerden.
Ook populair is Boois musical Perla di Caribe, die in het midden van de jaren vijftig tot stand kwam. In deze combinatie van operette, komedie en ballet komen Indiaanse namen tot leven.
Ter gelegenheid van het tweede lustrum van de in 1959 opgerichte middelbare school Colegio Arubano schreef Booi in 1969 de tekst voor een musical voor de jeugd, genaamd Kibaima. Ook componeerde hij de muziek van de daarin voorkomende liedjes ‘Bin yega cerca’ (Kom nader), ‘Dushi viento’ (Strelende wind) en ‘Peruchi’. Deze musical verbeeldt de tegenstelling tussen het kwade, de boze tovenaar Bushiribana, en het goede, de kruidenman Kudawecha. Ook hier weer Indiaanse namen.
Behalve met zijn musicals maakte de schrijver ook naam met een religieus drama, Golgotha. Meer werk in het lichtere genre bundelde hij in het boekje Muchila, een ‘rugzak’ gevuld met verzen, korte verhalen en vertalingen in het Papiaments. In het sprookjesachtige verhaaltje ‘Un pal'i kwihi ta konta su storya’ (Een kwihiboom vertelt haar verhaal) spoorde Hubert Booi de lezers aan om de natuur te ontzien.
| |
| |
Orashon di un buraché
Mi ta un pober desgrasyado, mi ta bebe pa pèrdí
Mundu tin mi pa malbado, buraché, tur korumpí.
Mi ta lucha ku mi pena, sins konswelo, sin amor
Ki kruél ta e kadena, ku mi tin ku lastra awor.
Mi kasá a bandonami, yunan tur ta hui bay
No tin hende pa yudami, mi ta tene pa mi n'kay.
Nochi skur mi so ta drumi, bow di un palu bandoná.
Awa sa bin kore ku mi, hende tin mi bofoná
Ma mi Dyos Bo sa motibo, mi ta asina trastorná
Mi ta víktima, katibu, di un malesa inkurá.
Mi n'tin porta nyun kaminda, mi kasá i yunan tur
Nan ta sufri, sin kuminda, di dia kla te nochi skur.
Kende lo por sokoremi, ken por trese solushon
Tur ta hui i koremi, pa mi no tin komprenshon.
Mi ta un pober desgrasyado, mi ta bebe pa pèrdí
Mundu tin mi pa malbado, kon ta sigi eksistí!
| |
| |
Gebed van een dronkaard
Ik ben een arme stakker, drink maar raak
De wereld houdt mij voor slecht, dronken, verdorven.
Ik vecht tegen mijn verdriet, zonder troost en liefde
Hoe wreed is de ketting, die ik nu meesleep.
Mijn vrouw heeft me verlaten, al de kinderen gevlucht
Niemand is er om me te helpen, ik voel mij verloren.
In de donkere nacht slaap ik alleen, onder een verlaten boom
Regen verjaagt mij soms, de mensen spotten met mij.
Maar mijn God, U weet waarom ik zo verbijsterd ben
Ik ben slachtoffer, slaaf, van een ongeneeslijke ziekte
Nergens heb ik een thuis, mijn vrouw en alle kinderen
Lijden, zonder eten, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
Wie kan mij redden, wie kan de oplossing geven
Ieder ontwijkt me, stuurt me weg, niemand begrijpt me
Ik ben een arme stakker, drink maar raak
De wereld houdt mij voor slecht, hoe moet ik verder leven!
| |
| |
E ultimo Karibe
T'ami t'esun indjan, ku wowo penetrante,
Ku a biba den baranka, den mondinan skondí
Mi pianan a kamna, a kore tur instante,
Pa konosé mi isla, mi pèrla tan kerí.
5[regelnummer]
Lamánan di tur kosta ta konosé mi kara,
Kadushinan den seru sa sinti mi klamor,
Mi mannan tembloroso, a sklama sin ripara,
Pa libra nos un dia, fo'i man di e opresor.
Ku huña den mi karni, m'a lucha, bringa duru,
10[regelnummer]
Pa skapa for di e gara di hendenan brutal.
M'a kome kokolishi, kalkó i karni puru,
Pa haya fortalesa, pa bringa p'un ideal.
Rumannan di mi tribu, nan tur a bay lagami,
Ranká manera bestya, matá i abow bentá.
15[regelnummer]
Awor ta yega turno na e último! Ligami!
Awé ta boso dia, mayan nos ta mentá.
Kayukonan a krusa e lamá yen di misteryo
Nos hendenan balente a plama tur kamin'
Rikesanan di mundu, ni plaka, ni Imperyo
20[regelnummer]
Tur kos a para kaba te yega na un fin.
Historya sí ta konta di un lamá gloryoso
Nos gran lamá karibe bow shelu tropikal.
Herensya inborabel di gereronan famoso,
Ku a laga pa rekwerdo, nan nòmber inmortal.
| |
| |
De laatste Caribiër
Ik ben die Indiaan met doordringende ogen
die in de rotsen, in de bossen verborgen heeft gewoond
Mijn voeten hebben immer gelopen, gerend
om mijn eiland te kennen, mijn zo geliefde parel.
Zeeën van alle kusten kennen mijn gezicht
Cactussen in de bergen horen vaak mijn geweeklaag
Mijn trillende handen hebben zonder omzien gesmeekt
om ons eens te verlossen uit de handen van de onderdrukker.
Met nagels in mijn vlees heb ik hard gestreden
om aan de greep van wrede mensen te ontkomen
Ik heb schelpen gegeten en zuiver vlees
om kracht te vergaren om voor mijn ideaal te strijden.
Broeders uit mijn stam, ze zijn weggegaan en hebben mij achtergelaten
Als een dier mishandeld, gedood en op de grond geworpen.
Nu is het de beurt aan de laatste! Vernietig mij!
Vandaag is het jullie dag, morgen worden wij genoemd.
Stamhoofden zijn een zee vol geheimen overgestoken
Onze dappere mensen hebben zich overal verspreid
De weelde van de wereld, noch geld, noch heerschappij,
Alles is gestorven en afgelopen.
Toch verhaalt de geschiedenis over een roemrijke zee,
Onze machtige caraïbische zee onder een tropenhemel.
De onuitwisbare erfenis van befaamde krijgslieden,
Die als herinnering hun onsterfelijke naam hebben achtergelaten.
[De eerste vier strofen zijn vertaald door Jules de Palm]
| |
| |
Aan de hand van deze vertaling kunnen wij ons een voorstelling vormen van de schoonheid van het gedicht in het Papiaments. De vrij letterlijke, Nederlandse vertaling levert echter geen goed gedicht op, aangezien rijm en ritme ontbreken. Twee keer het woordje ‘om’ in regel 12 is niet mooi. De daarop volgende regel is te lang. Het komt er eigenlijk op neer, dat het een proza-vertaling is. De onderverdeling in strofen is het enige wat het tot een gedicht zou moeten maken.
Dit historische gedicht is kenmerkend voor de schrijver Booi en is representatief voor diens gehele werk. Het gedicht gaat over het ‘Indianisme’, dat typisch is voor Aruba maar op Curaçao onbekend is. De koppige Indiaan, met wie Booi zich identificeert, is de tegenpool van de passieve figuur in Pierre Lauffers gedicht ‘Keho di katibu’ (De slaaf spreekt).
Het eigenlijke thema van het gedicht is de genocide op de Indianen. De Spaanse kolonisten hebben de Indianenstam tot de laatste man verdreven, mishandeld of gedood (r 20). Booi werkt dit gegeven in drie fragmenten uit. De eerste strofe beschrijft de liefde voor een eiland, de tweede tot en met de vierde het tevergeefse verzet tegen de onderdrukkers. De beide laatste strofen grijpen terug op het Indiaanse volk van weleer, dat voortleeft in de naam van de Caraïbische Zee. Deze naam is afgeleid van de Indianenstam de Cariben. Het roemrijke verleden, beschreven in de strofen een, vijf en zes, contrasteert met de vervolging in de tweede tot en met de vierde strofe.
| |
Eiland
In regel 1 vinden we het beeld van de doordringende ogen, wowo penetrante, waarmee Booi de karaktervastheid en trots van het Indiaanse volk aangeeft. Aan het slot van de eerste strofe is ‘mi pèrla’ gekozen als symbool voor ‘mi isla’, mijn eiland. ‘Mijn zozeer geliefde parel’ benadrukt de gehechtheid van de Indiaan aan zijn eigen land. Het is een zogeheten asyndetische vergelijking waarbij object (mi isla) en beeld (mi pèrla) zonder verbindingswoord naast elkaar staan.
| |
Verzet
In de versregels 5, 6 en 7 hanteert de dichter personifiërend woordgebruik. Zeeën en cactussen kennen onze Indiaan. Zijn handen hebben de goden om uitkomst gesmeekt. Mooi is de tegenstelling nagels en klauwen (gara), vertaald als greep, in de versregels 9 en 10. Deze metafoor beklemtoont het ongelijke van de strijd. In het derde couplet accentueren de rijmende woorden ‘duru’ en ‘puru’ enerzijds, ‘brutal’ en ‘ideal’ anderzijds, de tegenstelling tussen goede en kwade krachten.
| |
| |
De kern van het gedicht is besloten in het opschrift ‘E último Karibe’. Slechts één man vertegenwoordigt alle Indianen. We noemen dit in het Latijn pars pro toto, het deel voor het geheel. In de tekst wordt ‘e último’ herhaald in versregel 15. Awor ta yega turno na e último! Ligami! Voor wat betreft Aruba zijn de oorspronkelijke bewoners tot de laatste man verjaagd. Vertwijfeld roept de Indiaan uit: Vernietig mij, ligami. Maar in de volgende regel wijst hij erop, dat voor ieder volk het getij eens zal keren.
| |
Caraïbische Zee
Kayukonan a krusa e lamá yen di misteryo/Nos hendenan balente a plama tur kamin'/Rikesanan di mundu, ni plaka, ni Imperyo/Tur kos a para kaba te yega na un fin. De wereld van de Indianen is rijk en geheimzinnig. Overal trekken ze heen. Geldbejag en zucht naar heerschappij kennen zij niet. De kolonisten echter wel. Ze hebben alles doen sterven. Booi belicht hier de tegenstelling tussen de primitieve levenswijze van de Indianen met hun vrijheid temidden van natuurschoon en de ontwikkelde westerse maatschappij met zijn materialisme en de verdwijnende natuur.
Het woord Karibe van de titel wordt herhaald in regel 22. Nos gran lamá Karibe bow shelu tropikal. De Caraïbische Zee is de onuitwisbare erfenis van de Indiaanse krijgslieden, die hun onsterfelijke naam hebben achtergelaten.
| |
| |
| |
2. Ernesto Rosenstand
ernesto rosenstand hield zich naast zijn werkkring bij het Departement van Onderwijs, afdeling Aruba, bezig met de letteren en het theater. In 1961 publiceerde hij een bundel Arubaanse kinderverhalen onder de titel Kuentanan Rubiano. Hij schreef deze reeks in eerste instantie voor het lokale radioprogramma ‘Ora infantil’ (kinderuurtje). De verhalen voorzien in een grote behoefte aan eigentalige kinderlectuur. Het boekje gaat over de Indianen en piraten uit de geschiedenis en is doortrokken van een sfeer die kinderen bijzonder aanspreekt.
In 1965 verscheen de novelle Tur kos a keda atras, alles is achtergebleven, gevolgd door Kuentanan pa un i tur, vertellingen voor iedereen. Verder schreef hij het dramatische toneelspel Macuarima.
De musical van zijn hand, Wadirikiri, is een uitwerking van het gelijknamige verhaal uit de bundel ‘Kuentanan Rubiano’. De musical op muziek van Rufo Odor ging op 18 januari 1974 in première in Cas di Cultura te Oranjestad. Rosenstand speelde zelf de rol van het Indiaanse opperhoofd Makuarima. Met dit stuk vierde de Arubaanse toneelgroep Mascaruba haar koperen jubileum.
Met Wadirikiri zit Rosenstand op dezelfde lijn als Booi. Ook hij is gepreoccupeerd met het Indiaanse verleden. Het stuk gaat over de liefde tussen het meisje Wadirikiri en de strijder Pluma Blanko, die van het Venezolaanse vasteland afkomstig is.
| |
| |
| |
| |
Wadirikiri - eerste fragment
ondergaat in de Caraïbische Zee
alle verlangen naar liefde afschermt
wat kan haar tegenhouden?
| |
| |
Wadirikiri (2)
drenta un mundo ku a pasa
drenta un mundo ku a pasa
| |
| |
Wadirikiri - tweede fragment
Houd mijn hand vast en kom
een verloren wereld binnen,
zie een volk dat is gestorven
een ras dat wij hebben vermoord.
dan een nacht zonder sterren
dan een volk zonder toekomst
dan een volk zonder verleden
Houd mijn hand vast en kom
een verloren wereld binnen,
zie een volk dat is gestorven
een ras dat wij hebben vermoord.
| |
| |
Het thema van het eerste fragment (de beginregels) is de verliefdheid. Het lied ademt een romantische sfeer door de exotische details, de natuurbeelden en het historische karakter. De titel ‘Wadirikiri’ is afgeleid van een Indiaanse naam.
Met het beginwoord ‘ora’ van iedere strofe geeft de dichter aan wanneer iets plaats vindt en wat er het gevolg van is. Dit parallellisme verleent het gedicht iets plechtigs en bezwerends. Qua onderwerp valt het gedicht uiteen in twee gedeelten, die de sfeer van de vallende avond (r 1 t/m 5) en van de liefde (r 8 t/m 16) oproepen.
| |
avond
In het eerste onderdeel van het fragment staat de zon tegenover de nacht, die het introverte symboliseert. De nacht is een personificatie, waarop het beeld van de mantel volgt. De mantel staat voor duisternis, een metafoor. Deze poëtische middelen maken de overgang naar de liefde mogelijk. De nacht wordt voorgesteld als een persoon, die liefdeswensen toedekt.
De duisternis van de nacht maakt, dat twee mensen, die bij elkaar zijn, op afstand niet goed zichtbaar zijn. Dit geeft een sfeer van intimiteit en suggereert een nauwe verbondenheid, die in het tweede onderdeel (r 8 t/m 16) aan kracht en inhoud wint.
| |
liefde
In de regels 8 en 9 vinden we weer een personificatie. Liefde dringt het bloed binnen. Daarop volgt het beeld van de wespen in de regels 10 en 11. De buitenlucht en het verlangen naar liefde roepen een tinteling wakker, die Rosenstand vergelijkt met het steken van duizend wespen. Dit beeld houdt verband met het vruchtbaarheidsritueel van de Indianen. W. Ahlbrinck beschrijft in Op zoek naar de Indianen de marakè, het inwijdingsritueel van de Wajana stam in Suriname. Daarbij ondergaan de jongens, die geïnitieerd worden, een wespenproef. Ze dragen een matje met wespen tegen borst, armen en gezicht. Men gaat ervan uit dat mannen door dit ritueel nieuwe krachten opdoen. Het beeld van stekende wespen voor liefde die in het bloed komt is in het Papiaments minder tegenstrijdig dan wij Nederlanders zouden denken, omdat de wespen op Aruba minder pijnlijk steken.
In de regels 12 en 13 wordt de hartstocht belichaamd in een persoon, die kan slapen en ontwaken. Terwijl de zon inslaapt ontwaakt de liefde. Ook hier weer een boeiende tegenstelling.
De retorische vraag ‘Wat kan haar tegenhouden?’ versterkt de slotregels. Als de Indiaanse (Arubaanse) vrouw van een man houdt doet ze alles voor
| |
| |
hem. Hier speelt Rosenstand in op de gevoelens van mensen en maakt een toespeling op de matriarchale rol van de ogenschijnlijk onderdanige vrouw.
Ook het tweede fragment heeft romantische trekken. Rosenstand duikt onder in het verleden. Het thema van een verloren wereld heeft iets geheimzinnigs en beangstigends. Vandaar dat er staat: Houd mijn hand vast. Door de persoonlijke aanspreking wint het vers aan zeggingskracht.
| |
Begin- en slotstrofe
De eerste strofe, die als laatste wordt herhaald, houdt een schijnbare tegenspraak in, immers hoe kan men een verloren wereld binnengaan en een gestorven volk zien? Zo'n paradox heeft een sterk verrassende werking.
| |
regel 5 t/m 13
De middelste vier strofen beginnen telkens met de overtreffende trap ‘no tin nada mas’. Dit parallellisme geeft aan het gedicht een plechtig en bezwerend karakter. De dichter gebruikt twee natuurbeelden; een nacht zonder sterren en de rotsen van Aruba. Dan volgen de beelden van een volk zonder toekomst en een volk zonder verleden. De tegenstelling tussen toekomst en verleden geeft een sterk effect. De intensiteit waarmee Rosenstand het verleden beschrijft, doet denken aan het op romantische wijze idealiseren daarvan. In feite hebben we hier te maken met vaderlands-historische-liederen, waarbij een vaderlands gebeuren uit het verleden wordt bezongen. Dit is een bekend lyrisch genre.
| |
Besluit
Beide poëtische fragmenten zijn, zoals het hele werk van Rosenstand, rijk aan stijlmiddelen, zoals metafoor, personificatie, antithese, herhaling, parallellisme en paradox. De dichter wil het verre, Indiaanse verleden van het eiland Aruba naar boven halen. Dit element spreekt hem blijkbaar meer aan dan de negroïde invloeden in de eeuwen nadien. Hij beperkt zich tot de romantiek van de tijd van Indianen en piraten.
Na het gereed komen van het concept voor mijn boek verscheen van de hand van Rosenstand de losbladige gedichtenbundel ‘Un Anhelo Sin Fin’, een eindeloos verlangen, met poëtische gedeelten uit de musical Wadirikiri.
|
|