Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd[p. 524] | |
Het orale systeem in de praktijkOnze orale mens denkt op een hele bepaalde manier, kan men zeggen. Hij maakt in wezen geen onderscheid tussen taal- en letterkunde en ziet een zin op dezelfde wijze als hij een groter tekstgeheel bekijkt, namelijk als een soort dubbele onderwerp-gezegde relatie. Hij brengt het ene ding (subjekt) met het andere (objekt) in verband en ontleedt slechts in logische termen van oorzaak-gevolg, probleem-oplossing, dergelijke relaties legt hij. Tot zover zou er eigenlijk niets bizonders aan de hand zijn, ware het niet dat deze wijze van relateren verheven wordt tot uitingsnorm. Dat wordt straks duidelijker. In het Nederlands - waar niet - wordt er ook in logische termen gedacht. Maar de formulering ervan is anders. Hoezo anders? Op bepaalde wijze is men in de moderne Nederlandse literatuur vrij zich te uiten. Vroeger was men veel meer gebonden. Men denke aan de klassicistische periode. Hoeveel bedrijven moest een toneelstuk niet hebben om goed te mogen heten? En hoe moest zo'n ding niet zijn opgebouwd? Hadden we niet allerlei regeltjes voor een goed sonnet etc. etc.? Met het onderhavige ‘foefje’ houdt onze oraalman, om bijvoorbeeld op de beeldspraak in te gaan, het bij de metafoor. Dat is: een vorm van vergelijking. Je zoekt die punten waarin twee dingen overeenkomen. Bijvoorbeeld: hij rent als een paard. Of je roept tegen iemand: buffelkop. Want hij ziet eruit als een buffel. Nou komen zulke vergelijkingen die gebaseerd zijn op (uiterlijke) overeenkomst ook in het Nederlands voor. Toch kan je zeggen dat onze oraalman ze anders, veel en | |
[p. 525] | |
veel konsekwenter, gebruikt. Daarnaast laat hij andere vormen van vergelijken liggen! Zo laat hij nooit een deel voor het geheel gelden. Hij zegt dus nooit boeg terwijl hij schip bedoelt. Hij zal dan altijd bedoelen: iets wat lijkt op een boeg. En als hij schip zegt, dan meent hij: iets wat lijkt op een heel schip. Lijken op is als het ware zijn toverwoord. Daarmee bindt hij zich automatisch vast aan twee dingen. Welke vorm van beeldspraak hij ook kiest, het blijft volwaardig. Mooier: hij kiest één manier van vergelijken en perfektioneert dat tot een oneindig systeem. Bij het maken (en presenteren!) van een tekst gaat onze oraalman dus steeds uit van twee dingen, twee entiteiten, twee kernen, die met elkaar in verband worden gebracht, vervoegd. Om het bij de grammatika van een zin te houden: onderwerp en gezegde vervoegen elkaar. Het is dan wel anders dan bij het Nederlands, waarbij men principieel uitgaat van een enkelvoudige relatie (ook al erkent men het bestaan van de dubbelrelatie in bijvoorbeeld homoniemen, woorden of zinnen die twee dingen betekenen.) De orale Sranan-spreker gaat principieel uit van de dubbelrelatie (ook al zal de praktijk hem dwingen soms een keuze te doen). Hier schuilt het onderscheid tussen principiële en praktische uitsluiting. Baas Oraal is dus bij uitstek impliciet. Als zo iemand in Nederland komt vindt men hem al gauw ‘vaag, omslachtig, dubbelzinnig, onduidelijk, onpraktisch, herhalerig’ etc. Dat komt door onze manier van kommuniceren. De manier van uiten is één, de manier van opvatten is een tweede ding. Onze Surinaamse Comvalius had het over het streven naar evenwicht bij het dansen van bijvoorbeeld de Laku-pré. Ik moet zeggen, hij heeft gelijk. Op allerlei gebieden vindt men | |
[p. 526] | |
de ‘dubbel’ terug bij ons. Juist het begrip evenwicht toont dat het gaat om een paar, een tweetal gelijke dingen, eventueel verbonden door een derde. Vandaar ook de grote mate van streven naar symmetrie. (Zie voorts Appendix II, noot 5) Terug naar het begrip impliciet. Men streeft naar evenwicht, letterlijk twee gelijke delen, in de zinsbouw en in de manier waarop men inhoudelijk iets indeelt (dus zoals men iets bedoelt). Een redevoering moet als het ware in twee gelijke delen vallen naar het aantal zinnen. En ook de inhoud moet duidelijk neerkomen op twee dingen. Vandaar dat er in het werkwoord naki zowel aktief als passief zitten. Een voorbeeld: Mi e naki a dagu ala dé. De letter e bij het Sranan-werkwoord geeft aan dat er iets aan het gebeuren is. Van belang is hier naki dat ongewijzigd blijft. Het werkwoord wordt in zijn dubbelzinnigheid getoond. Er is sprake van een evidente dubbelstruktuur, van een (ongewijzigde, dus) spiegelomkering! Deze ‘spiegelstruktuur’ vinden we op alle mogelijke taalnivo's, van dubbelwoorden, dubbelnamen (zoals Popo, Jaja, Sisi, Tata, Nene, Loda Loda etc. etc.) tot komplete omkering van aantallen en personages, evenals thema's in verhalen! | |
[p. 527] | |
Wat bijvoorbeeld in het eerste deel van een verhaal een beest is, wordt in het tweede een mens. Of de goedaardige persoon maakt kennis met de geesten, wordt beloond. Twee kwaadaardigen horen het verhaal. Zij maken kontakt met de geesten, die hen echter tot tweemaal toe niet belonen maar straffen, etc. etc. Het liefste draait men alles letterlijk om. Dat kan niet altijd. Ja-ja bijvoorbeeld wordt niet ja-aj! Maar opgelet, want voor ‘ja’ kent men in het Sranan: ija en aji! Dus tóch! En zo kunnen we met hele rijen taalkundige verschijnselen aankomen, van woorden met twee lettergrepen die elk uit twee letters bestaan (na-ki, te-ki enz.) tot en met herhaalwoorden als bunbun, goedgoed, vanavond vanavond (= vanavond nog). Ik spreek van herhaalwoorden (dus over bijvoorbeeld trangatranga, ‘luidluid’) als één woord met een gelijkmatig opgedeelde innerlijke struktuur, 'n tweewoord en niet over een reduplikatie. Deze laatste term geeft m.i. het typerende verschijnsel aan dat de taalkundige beschouwing van een niet-westerse taal is geschied vanuit de terminologie van een westerse taal. Waarom dit verwijt? Omdat die in principe zou uitgaan van eenduidigheid, van telkens één ding met één eksakte betekenis. Ogenschijnlijk verschilt de term herhaalwoord bijna niets van reduplikatie, maar de invalshoek wordt nu wel heel anders: men gaat principieel uit van de tweeledige struktuur (dus de twee-eenheid en niet de zomaar herhaalde eenheid waarbij het ene element pas na het andere komt). Nu blijkt hoe massaal deze tweestruktuur gebruikt wordt. Want dan begint men te beseffen dat serialiteit, het opdelen van een handeling in tweeën (nee!, het gebruik van een twee-handelingswerkwoord, bijvoorbeeld plaatsen dat nemen & zetten wordt) precies hetzelfde inhoudt als het twee-woord | |
[p. 528] | |
(‘luidluid’ enz.). Buiten het werkwoord zijn er ook andere vormen van serialiteit. In de zin a tonganosa, tonganosa, tonganosa, he-ho! is de uitroep he-ho een twee-woord met één stam! Het is met een moeilijk woord gezegd een dubbelmorfeem. Morfeem slaat op de kleinste betekeniseenheid in een woord (denk aan lettergrepen). Maar ook hier is het woord ‘dubbel’ eigenlijk verkeerd gebruikt, omdat ik dan van het eenledige zou uitgaan, namelijk van één helft die eerst wordt gemaakt en daarna herhaald. Beter kan ik spreken van een binair morfeem, of kortweg een bimorfeem. (De werkwoordelijke serialiteit berust dan ook op het biverbum.) Naast werkwoorden met de ‘dubbelhandeling’ heeft men dus woorden met 'n tweeledige stam, een bistam. Dat is dus iets anders dan een woord met een dubbele stam zoals ta-pun waarin schijnbaar twee stam-elementen. In het woord nyannyan vindt men het bifoneem ny. Of zelfs twee, want nyang heeft zoals men ziet een neusklank aan het eind (een tot ‘ng’ genasaliseerde n). Of de term ‘genasaliseerd’ zomaar toepasbaar is (en of het oorbaar is geweest de g als bijverschijnsel te beschouwen) is ook weer zo'n vraag. Dat hing samen met de ‘Europese maaind’ van de spellingmakers toentertijd, voor wie allerlei negertaalachtigheden ook maar ‘bijverschijnsel’ waren. Met bifoneem wordt een tweeledige klank bedoeld. Het is in wezen iets anders dan wat normaal 'n tweeklank (diftongue) heet, mede gezien 't verschil in oorzaak. Geen historische klankopsplitsing maar momentane dubbelklankschepping, per spreekpraktijk wisselbare klankkombinaties! (Gelegenheidsparen zijn er ook nog, zoals hiyya = iya, ija, jawel, met nadruk.) Dus: een twee-eenheid waarvan de delen zonder elkaar niet als zodanig existeren. Het bifoneem is, dankzij het volgehouden westerse denken bij de analyse | |
[p. 529] | |
van het Sranan, nooit gezien. Sinds kort weet men toevallig dat Djuka (of Dyuka) eigenlijk Ndyuka is. De nasale klank is geen bijklank maar hoofdbestanddeel van de taal! Dus nyamsi, Ndyuka, nyannyan, xm (= chm, het geluid van een nasale verzuchting), nanga, tingnga, dyari (dus dya-ri, 2x 2 letters!), mtata, maar ook bbari, wwojo, maar als zelfstandige tweeledige klank!), en mm (in ‘ik breek z'n mmars voor 'em!’) etc. etc., al deze woorden leveren ons bifonemen op. ons bifonemen op. Let tevens op samentrekkingen als ao (a e go) en jo (ju e go). Dan praat ik nauwelijks over de systematische wisseling van de letters l en r in woorden als kele en kere (waarbij de k ook weer op twee manieren, als k of als tj kan worden uitgesproken). Niet alleen de r en de l wisselen zich (‘fifty-fifty’, dus in steeds 50% van de gevallen?) maar ook de g en de k, tevens de b en de p enzovoorts. In de taalkunde is dit verschijnsel uiteraard reeds bekend. Het gaat om de systematiek van het klank(ver)wisselen en niet zozeer om de afwisseling van bijvoorbeeld stemhebbend (k) en stemloos (g) op zich. Ik vergeet maar de dubbele ontkenning als zinsstruktuur! Ik wijs slechts op het tot nog toe onopgemerkte verschijnsel van de ‘zin-in-twee-typen-tegelijk’. In de versregel pikin ju no jere no?! (jongelui, hoorden jullie dat? Ja hè, vast wel!) zit zowel een vraagzin als een bevestigende mededeling! Dit type kent men niet - zeker niet op deze wijze - in de westerse (Hollandse) grammatika. Dus ‘bestaat’ het niet! Aan een eigen, via een intern apparaat geregelde, interpunktie kwamen we dus nauwelijks toe, wat maakt dat veel eigentalige verschijnselen onopgemerkt bleven. Maar ook spellingsregels zijn vanuit het Europese denken geprojek- | |
[p. 530] | |
teerd op het Sranan, nog steeds, hoe goed bedoeld en verbeterd ook! (Zie bijv. de uitgave van Prof. P. Seuren, 1983.) Over de noodzaak van taal- en kultuuranalyse rep ik absoluut niet meer! Het Sranan als taal wordt in hoge mate gekenmerkt door ‘binaire’ woorden: woorden met twee lettergrepen die bestaan uit een ‘herhaalde’ klinker/medeklinkerkombinatie. Ik heb het over de bisyllabische (= twee-lettergrepige) woorden als: naki (mk-mk: dus medeklinker/klinker, herhaald), teki (mk-mk), hopo (mk-mk). Leenwoorden of woorden van Europese oorsprong leveren dan wel ekstra problemen op. Het binaire geldt ook voor drieletter-woorden met een medeklinker in het midden (kmk) waarbij de medeklinker de status krijgt van verbindingselement der herhaalde delen. Vaak is het wel zo dat er oorspronkelijk vier elementen, twee klinkers en twee medeklinkers, waren. Het binaire geldt ook voor de aksentuering: súma (wie?) en sumà (mens); wáwan (enkele) en wawàn (alleen, eenzaam); bári (schreeuwen) en barì (vat), etc. etc. Tot in de nasaliseringen kan men het ‘tweeledige’ terugvinden. Nog zo'n ‘binair’ verschijnsel. In het lied pikin ju no jere no?! Pik'o ju jere no?! wordt pikin (kind, kinderen) afgekort tot pik'. Dus de twee-letter (het bifoneem?) in komt te vervallen. Nu is het mooie dat er een o voor in de plaats komt. Maar, waar er via deze vorm van elisie (weglating) één ‘enkelvoudige’ lettergreep (denken wij) wordt weggelaten, komt er in de zang een bifoneem bij: dus pik'o, zoals dat in de versregel staat, wordt gezongen als pik'o-o! En alsof dat al niet moeilijk genoeg is verschuift ook nog de grens van de stam (het morfeem). In het ene geval heb je dus pi-kin en in het andere pik-o! Dit is volledig in overeenstemming met het orale beginsel van de noodzakelijke variatie. Geen vaste morfeemgrenzen | |
[p. 531] | |
dus! En dit verschijnsel van de variabele identiteit der tweeledige entiteit is er o.a. oorzaak van dat woordgrenzen veel minder duidelijk dan wel ‘hard’ vaststaan. Men ‘kleeft’ ze onder twee voorwaarden: hun verstaanbaarheid mag niet verloren gaan en ze moeten innerlijk en in samenhang met elkaar in binair evenwicht blijven. Vandaar dat er bij het uiten van zinnen in het Sranan er (oorspronkelijk, dus bij de ‘ouwerwetse’ sprekers!) zoveel woorden of klanken worden ‘geslikt’. Voorbeeld van dat slikken: mi ben e go go wordt mbjo go! Curieus is hier de vraag of mb ook een bifoneem is. (Met name aan juist die typisch negroïde klanken is nooit behoorlijke aandacht gewijd! Men heeft ze genegeerd, proberen uit te bannen, taalkundig zelfs ‘geëlimineerd’!) In elk geval heeft het beginsel van ‘veel bewegen in taal’ een pragmatische aard die aansluit op of voortkomt uit het simpele principe van: komponeren in de praktijk. Ofwel steeds alle kreatieve vrijheid toepassen met slechts één grondregel: behoud het evenwicht door alles zo letterlijk mogelijk ‘bizuiver’ te laten zijn. (Dus het behoud van het zuivere evenwicht van een twee-armige weegschaal nastreven terwijl je a.h.w. ermee rent!) Verder gaand over de twee-struktuur zie ik ook maar af van uitroepen als de bi-klank e-e of e'e, die geuit wordt bij wijze van verwondering. Ik zie af van een typische vorm van ‘lachen in herhaalklanken’: cheché! (waarin tevens het dubbele onderscheid: laag/hoog én kort/lang): Of het beginnen van verhalen met de ‘herhaal-aanhef’: arki tori! jere tori! (luister naar mij! hoor mij aan!) Ook het gewone (ouwerwetse) groeten ging in herhaalvorm: morgu! morgu! (2x goeie morgen) of odi! odi! (2x gegroet). Over al die volkse uitdrukkingen in het Sranan die behalve hun twee-struktuur ook nog zich uiten in termen van | |
[p. 532] | |
gesmoeld worden. (Vgl.: af'anu: ‘halve hand’ = de halve som, de halve hoeveelheid; af'bere: ‘de halve buik’ = een halve maaltijd, weinig eten; halve bad = zich gedeeltelijk wassen; tufasi: ‘in dubbele staat’ = zwanger; af'afu: ‘halfjeshalfjes’ = het gaat z'n gangetje wel etc. etc. etc.) Tot zelfs in de kledij, het binden van de hoofddoekmodellen (zie de foto's in het boek Suriname Folklore), zit de toepassing van het genoemde principe. Maar daarmee dwalen we af van de taal en literatuur zelf. Dus keer ik terug naar de essentie van mijn betoog. Duur gezegd: syntaxis, morfologie, semantiek, prosodie etc., al die taalkundige geledingen, worden gedomineerd door dat ene principe. Tenzij historische en/of praktische omstandigheden zulks verhinderen. Dan is er nog globaal gezegd de bi-funktionaliteit van letters (klanken), woorddelen, woorden, zinsdelen, zinnen, allerlei dubbelkategorieën (w.o. ‘geluidsparen’ als san?! en tan?!).
Indien er sprake is van een derde element (bijvoorbeeld de h in oho), werkt dit doorsnijdend of verbindend (‘vervoegend’). In dit geval heet de h een verbindingsfoneem, een klank die komt tussen de gevoelsmatige tweeledige uitroep o-o! die veel voorkomt in de zang, bijv. Ana ho, Ana he... Zie voorts de speciale rol van de h in de typische negergeluiden (geluidsparen) als mhm (= jawel), ènhèn! (= prima, jawel, juist; dit woord weer in tegenstelling tot de ontkennende vorm waarin de zuivere herhaal-entiteit: ènèn, ‘nee’ dus). De andere rol van de h in hopo (emfasis, het benadrukken van iets) is al bekend. Hij eet en hij heet zijn voor kreoolse kinderen die een zwarte opvoeding kregen dan ook heel moelijk onderscheidbare woorden geweest. De o in het eerder geciteerde oho is dezelfde o als in pik'o, pik-o, of pi-k'o (uitspraak: pi-tj'o!) | |
[p. 533] | |
Er is ook het andere woordje o-o, met tweemaal korte o en dat betekent... tweeling!!
Terug naar onze voorbeeldzin.
Van belang is het eveneens te weten dat in ons aangehaalde voorbeeld (a dagu e naki en de varianten daarop) elk van de beide zinsdelen (onderwerp: ik, lijdend voorwerp: de hond) onderwerp kan zijn, vanuit principieel standpunt bezien. (En niet vanuit bijvoorbeeld topikalisatie. Dat is: je haalt iets in de zin naar voren vanwege het belang ervan.) Het onderscheid praktische en principiële dubbelzinnigheid verklaart ook, dat een Surinamer soms de ietwat vreemd in Nederlandse oren klinkende zin gebruikt van: hij wil niet horen (horen als aktief werkwoord). Of: het raam wil niet openen (met openen als een aktivum en het raam als persona agens, zeg maar: het raam ‘doet’ wat het ‘wil’). Nederlanders zeggen zoiets ook wel 'ns, maar niet zo vaak en niet met gebruik van werkwoorden op de manier zoals Surinamers (sprekers met invloed van het Sranan op het Surinaams-Nederlands) dat doen. Het is dus niet zomaar een kwestie van: de Nederlander gebruikt een bepaalde werkwoordsvorm onder bepaalde omstandigheden (raam wil niet... auto wil niet, etc.) weiniger of meer dan de Surinamer. Het is - in het kader van onze oraalman - een principieel verschil. Dat verklaart ook dat in wezen niet-levende voorwerpen iets kunnen ‘doen’, wat lang niet altijd ligt aan het zogeheten animisme. Want animisme duidt op een echt geloof. Taalkundigen kennen het verschijnsel ook. Ze denken er toch anders over en gebruiken het onderscheid bezield/onbezield, zij het anders. Dat er op bepaalde, principiële wijze vanuit het werkwoord | |
[p. 534] | |
in twee richtingen wordt gedacht verklaart ook vele ‘fouten’ en ‘rare’ plaatsingen van zinsdelen bij de van huis uit Sranansprekers, wanneer ze het Nederlands bezigen. Onderwijsstrategen kunnen bij de foutenanalyse gebruik maken van de verschillen tussen de interpretatiesystemen van het Nederlands en andere talen, in dit geval het Sranan. (Dit zal wel grotendeels een ideaal blijven. Trouwens, de meeste Surinamers denken nu echt Europees!) De grote denkfout bij analyse van het orale materiaal is dat men uitging van de in Europa gebruikelijke en zelfs bij de wetenschap vereiste eenduidigheid.
Nu wat kanttekeningen. Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat er een ordeningssystematiek moet zijn in de onderhavige orale materie. Werkelijk onderzoek zal veel moeten uitwijzen. Mijn visie op het orale is duidelijk nieuw en ik doe niets anders dan zoeken. Ik onderschrijf ook de gevaren van: ‘één simpele verklaring geven en klaar is kees!’ Dat ik mijn vergaande ideeën hier zit te spuien geeft juist de informele weg aan die ik vooralsnog wens te bewandelen. Met name om in bredere kring anderen te stimuleren en sowieso om een diepteblik te geven/krijgen in die negerkultuur van Suriname. Maar deze is slechts een facet van meerdere (deel)kulturen, Surinaamse en internationale. In die zin is er vergelijkend onderzoek nodig, al hebben diverse teksten uit de Surinaamse bosnegertalen (marrontalen) precies hetzelfde te zien gegeven als het Sranan. (Zie o.a. de Herskovits daarover.) Terug nu, naar de onderzoekers zoals voornoemd. Een andere, belangrijke fout van ze was dat men lette op wat mooi was in de zin van ‘mooie teksten, dus literatuur’. Een priesterlijke tekst die volgens het orale principe gebouwd | |
[p. 535] | |
was had in wezen precies hetzelfde te bieden als een mooi lied. Toch viel het eerste niet op en het tweede wel. Het waarom van de keus is nooit goed aangegeven. | |
Het orale wereldbeeld: een zwarte filosofie?Het wereldbeeld, zo men wil: de illusie die men heeft van de werkelijkheid, wordt aldus eveneens in een soort bestaansfilosofie geuit, waarbij zo'n ordeningsprincipe de absolute dominantie heeft op het (taal)handelen. Reeds de Griekse Oudheid sprak van de werkelijkheid als weerspiegeling van hogere werkelijkheid. Voor onze orale mens vormt de werkelijkheid, het bestaan (dus alles wat hij/zij weet, kent, voelt, denkt, ervaart) iets wat persé een dubbel-entiteit is, een geheel van twee gelijke delen die elkaars symmetrische tegenhanger zijn. Een dubbelleven per definitie! Eigenlijk bestaat iets niet dubbel, maar krijgt iets bij de konseptie ervan z'n tegenhanger. Dus we gaan uit van scheppings- en ordeningsaktiviteit (de konseptuele kracht). De handeling, het in evenwicht brengen, staat centraal, niet het gekozene. Dit levert geen statisch, maar een dynamisch wereldbeeld op. Zie bijvoorbeeld de snelle en vrij probleemloze, om niet te spreken van onvoorwaardelijke opname van veel ‘vreemde’ elementen in de negerkultuur, met name in zoiets fundamenteels als de godsdienst: het bereiken van een eenheid met het kristendom via synkretisme (‘samengeloof’), het opnemen van indiaanse gebruiken en goden & geesten die Indiaan(s) zijn, of Blankofsiri (blanke officier uit het historisch-koloniale leger waarvan de geest onder de mensen rondzwerft); zelfs in het historische c.q. godsdienstige Laku-spel is de toenmalige nieuwe ontwikkeling van de immigratie van Hindusta- | |
[p. 536] | |
nen terug te vinden in de figuur van de Kuli-konsro (‘konsul der Hindustanen’), om niet te reppen van het ‘spreken van brabbel-chinees en andere immigrantentalen’ tijdens de Laku-pré). Kortom: de neger (der Nieuwe Wereld) staat fundamenteel open voor elementen uit andere, vreemde kulturen, die ten spoedigste worden geïnkorporeerd. Misschien komt het door de hiervoor geschetste dynamische werkelijkheids- of bestaansvisie dat in de zwarte godsdienst winti men niet zozeer uit is op het verdienen van of het wachten op een - statische - hemel (in het hiernamaals). Het gaat zowel in het Hogere (= het Duister, het metafysische) als in dit dagelijkse Daglichtbestaan (‘krin f'ai, délibi’) om het aanbrengen van evenwicht tussen goed en kwaad. Alles wat niet in orde is betekent: een verbroken evenwicht. (De roman Kollektieve Schuld uit de novib-serie is een mooi - onbewust geschreven - voorbeeld van het zoeken naar evenwicht. Marjana, de oude stammoeder die geboren is aan het einde van de slaventijd en die nu komt te sterven, is een intermediaire kracht tussen heden en slavenverleden, tussen mensen- en geestenwereld. Dit te herscheppen evenwicht beheerst geluk/ongeluk, ziekte/gezondheid, armoe/welstand etc. etc.) Is er geen streven naar zoiets als een paradijs in dit stukje negerkultuur? Jawel! Wij kennen zelfs een soort ‘hemel’: No-Mer'-Mi-Kondre, dus letterlijk: het land der onaantastbaren. (Zie de uitwerking van dit godsdienstig streven, de vraag naar een zwarte Messias, de indeling van de innerlijke wereld der zwarten etc. in de roman Bimba Loda/Vrouw Lotje met de olifantsbenen). No-Mer'-Mi was ook de naam van een marron-dorp, zo'n kamp van zwarte guerrilleros in slaventijd. De naam kán ervan afkomstig zijn, maar het hóeft niet. Het negerparadijs is geen aparte hemel, maar een onbeken- | |
[p. 537] | |
de plaats ergens binnen de wereld van onze werkelijkheid. Het leven na de dood is dus niet anders dan ervoor. Dungru, Duister, is niet persé het kwade, maar als het ware onze wereld in zijn staat van onbekendheid, het ongrijpbare en onzekere rondom ons, ín ons. Zowel de goede geesten als de kwade zitten op één plaats, namelijk het Duister. De goden zijn geen hemelse goden maar krachten met de trekken van natuurlijke wezens. Als voornaamste punt uit deze passage de formulering: de kreools-orale kultuur van Suriname heeft als basis: de filosofie van het dynamische evenwicht. | |
De werking van het orale systeem | |
Voorbeeld 1Mi de na busi, ho!
Mi de na busi, ho!
O, ik ben in het bos.
O, ik ben in het bos.
Hier is er duidelijk sprake van een volkomen herhaling. Dit heet ook parallellie: zinnetje A loopt volkomen parallel met zinnetje B. | |
Voorbeeld 2Mi de na bus'o
nowan suma sabi mi-o!
| |
[p. 538] | |
O, ik ben in het bos
en er is niemand die mij kent.
Hier hebben we te maken met een zeer bekende orale liedtekst (of een gedeelte daarvan, dat wil zeggen, het kan worden uitgebreid.) Regel 1 verschilt van regel 2 door de tegenstelling (antithese): Ik - onbekend (‘bosgeheim’) versus Eerst iets over de inhoud. Het thema is hier de menselijke eenzaamheid. Tegelijk is deze tekst religieus: er wordt een god in bezongen (‘ik-godsgeheim’). Je zou, als je deze vertaling ziet, er niet aan denken, maar zij bevat de essentie van de beroemde dichtregel van Willem Kloos: Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten. Kijk, nu snapt men het ineens! Het gegeven mens-in-relatie-tot-iets wordt herhaald, alleen wordt het de tweede keer op ontkennende wijze gesteld. Op zinsnivo gebeurt dat in feite ook, maar dat is andere koek. Er schuilt een prachtige tegenstelling tussen de inhoud en de vorm. Dus toch weer twee dingen op zinsnivo tegenover elkaar. In moeilijke woorden: een syntaktische antithese staat tegenover een semantische. | |
Voorbeeld 3Kon'man nanga donman
den ben hori wan sitré.
Ma di donman kon koni,
we dan, kon'man ati e bron.
| |
[p. 539] | |
De slimmerik en de dommerik
die gingen in een tweestrijd.
Toen echter de dommerik slim bleek
werd de slimmerik (op domme wijze) kwaad.
De tegenstelling is duidelijk en straks gaan we nog veel meer van de systematiek zien en begrijpen. Praktisch alles in dit lied is elkaars spiegelbeeld. Duidelijk dus het hanteren van twee ‘dingen’ die elkaar scheppen (ze worden beide tegelijk opgeroepen), tegelijk elkaar vergroten, verkleinen, tweemaal verergeren, aanvullen, elkaar ontkennen, bevestigen of op andere wijze elkaar wezenlijk herhalen. | |
Voorbeeld 4Bus'o, miwan.
Bus'o, miwan,
miwan, miwan.
Teri bus'o, miwan ho!
De hoofdregel Bus'o miwan betekent zoiets als het bos en ik, of gewoon o wat een (geweldig) oerwoud, iets dergelijks. Er zit ook een religieuze betekenis achter de tekst. Men kan de tweede regel bij het horen beschouwen als r. 2 en r. 3 samen, dus driemaal miwan. Dat is normaal. Zeker wanneer men bedenkt dat in de zang er dan een korte pauze is. De derde herhaling markeert iets, heeft iets aparts. Ook in miwan kan er variatie zitten (tweemaal lang, eenmaal kort klinkt dan de a in miwan.) Geraffineerd gebruik van het systeem dus, waarbij elke variatie twee mogelijkheden openlaat waar bij verdergaan een- | |
[p. 540] | |
tje gebruikt moet worden, in de zin van: een herhaling. Bij langere voortzetting moet dan de tweede variant eveneens een herhaling opleveren, zodat het ‘foefje van twee’ volledig is uitgevoerd. Men kan ook de vier regels van dit lied elk als vier verschillende zien, waarbij elke volgende regel gebruik maakt van één nieuwe variatie zonder dat de inhoud (die immers herhaald wordt) verandert: dus variëren en tegelijk ongewijzigd laten! Duidelijk? Het is voorlopig voldoende dat men begrijpt dat er hier sprake is van oraal in z'n volste betekenis: geraffineerd toepassen van een simpel trucje om in de praktijk uitingen in hun vorm, hun betekenis, hun klank en hun presentatie in de breedste zin tot het meest kunstige produkt uit te bouwen. En dat is naar menselijke maatstaven genomen ingewikkeld genoeg! | |
Voorbeeld 5Watra lolo sipi,
san na kartiki-o,
ye! ye! lelemeneku, ho ye...!
Kaba sani mo'o weti jobo, he!
Kaba mi, jobonengr'oi?
Als een schip op de golven kan deinen,
wat is dan een korenspier?
De blanke meester heeft het moeilijk.
Hoe moet 't mij, z'n arme negerslaaf,
wel niet vergaan?
Er is wat ik de AB-formule noem bij de konstruktie van dit lied toegepast. (Men kan ook gerust spreken van een XY-principe: het gaat gewoon om twee kernen die op bepaalde | |
[p. 541] | |
wijze met elkaar verbonden worden.) De eerste twee versregels (A) kontrasteren met de twee daarop volgende (B). Ook binnen elk paar regels is er onderling kontrast (r. 1 versus r. 2 en r. 3 versus r. 4.) Er is ook sprake van dubbelkontrast (zie r. 3 en 4.) r. 1: (schip) groot - deinend Wat dus in de eerste twee regels samen wordt gezegd wordt in wezen dubbel herhaald in de daarop volgende twee. Een dubbelparallel dus. Er zijn genoeg gevallen aan het licht gekomen waarbij er sprake is van inbedding. (Denk aan een spiegel in een spiegel enz.) Dus AB gevolgd door AabB. De kleine letters ab maken geen wezenlijk onderscheid en zijn er om het verschil in paar aan te duiden. | |
Voorbeeld 6Een mooi voorbeeld van inbedding vindt men in een tekst die weliswaar niet oraal is, maar die juist laat zien hoe het orale systeem tot in de powesie van iemand als Trefossa doorwerkte. Mi a no mi
solanga j' n'e bari
f' prisiri ofu pen
na ini mi sten.
| |
[p. 542] | |
Ik ben mezelf niet
zolang jij niet schreeuwt
van plezier of pijn
in de klank van mijn stem.
Aldus het fragment uit Gronmama/Aardmoeder. De konstruktie is als volgt te ontleden: Ik versus niet-ik (statement) Men kan in eenvoudige woorden stellen dat de dichter drie voorwaarden aanhaalt voor het realiseren van iets (wel/niet zijn) met telkens een kontrast, waarbij in het tweede deel (de laatste twee voorwaarden) er sprake is van een ingebed kontrast. Dat komt neer op AB versus AabB: AB: Ik - niet-ik Dus: AB onder voorwaarde AabB. (Dat wil zeggen onder voorwaarde 2 ingeklemd tussen voorwaarde 1 en 3.)
Ik zal het hierop houden, echter niet zonder te wijzen op de vele, noodzakelijke herhalingen en (anti- & dubbel-) parallellen binnen dit systeem. Zonodig zal per tekst wel het een en ander verder worden gedemonstreerd of toegelicht. | |
[p. 543] | |
De verschillende gebieden van kunstWe weten het inmiddels al: het orale systeem is gebaseerd op een systeem van ‘twee’, eigenlijk ‘drie’: twee gelijke en/of gelijkwaardige elementen die verbonden worden middels een derde (de intermediaire kracht). Dit leidt tot paarvorming, verdubbeling, symmetrie, parallellie, spiegelbeeld-werking, of welke wijze van wezenlijke herhaling dan ook, steeds bewerkstelligd vanuit de al of niet direkt waarneembare, evenwichtscheppende middenkracht. Dit blijft niet beperkt tot teksten. In de orale zangtechniek zijn er geen vast aantal versregels, al komt men meestal uit op een veelvoud van twee. Een meestal afwijkend element, als middenstuk of staart is niet ongebruikelijk. Wel is er heel duidelijk de dominantie van de even aantallen. Dit is bewijsbaar! Zie bijvoorbeeld Suriname Folklore van Herskovits, met de analyse van de muziek door Dr. M. Kolinski, pagina 508: in het onderdeel Formal Structures of the Songs blijkt elk lied een wending of keer te hebben. Hij somt het aantal slagen (beats: maten?) van de drums op. Het resultaat: 2× 2, 2× 3, 3× 2, 2× 4, 2× 5, 2× 6, 2× 7, 2× 8, 2× 10 en 2× 12! Ongelofelijk! De muziek in Suriname Folklore toont bij analyse ook precies dezelfde vondsten als in dit boek. Zie bij Herskovits o.a. de inverse strukturen in het muziekbeeld (Appendix I, noot 5). Zelfs wanneer er 9 noten achter elkaar staan, blijken ze te zijn gegroepeerd in 3× 3 (dus bijvoorbeeld 123 456 789 of 123 213 321), waarbij de middelste 3 een verbindingsfunktie blijken te vervullen. Dus met de letters als entiteit: A (noten 1, 2, 3) versus B (noten 7, 8, 9) met als intermediair: (noten 4, 5, 6). Of geraffineerder: A (112) en B (211) met daar tussenin C (121). Men kan doodeenvoudig zeggen dat A = B = C, oftewel dat A op een speciale manier tweemaal wordt herhaald. | |
[p. 544] | |
Of, dat alles in de reeks elkaars herhaling is met de faktor ‘3’ als basis-entiteit! Men kan formules er tussendoor werpen, zeg maar, van die standaard ‘Afrikaanse’ elementen. Men kan ineens een uithaal krijgen van de zanger(es) die met eigen kreatieve middelen gewoon een versregel ertussen zingt of roept, die veel luider, melodieuzer, of in aantal woorden/lettergrepen veel afwijkender is dan de rest van het ‘lied’. Al deze kontrasterende ‘kreatieve ekstra's’ zijn toegestaan, mits men de basisregel(s) van tekstbouw en tekstgebruik niet overtreedt. Ook bij de Laku-pré is het zo dat het danspatroon van de danseres (zie mijn eerder genoemde studie Krioro Fa) er op de grond getekend uitziet als het cijfer 8, met één grote en één kleine lus! De grote herhaalt en verdubbelt tegelijk! De overeenkomst tussen zang, muziek, dans(bewegingen) en... houtsnijwerkkunst is hier vrij summier maar toch duidelijk aangetoond! Het is duidelijk dat het gaat om een sterk dominant principe dat ook in Afrika nog blijkt te leven. |
|