patronen te hebben blootgelegd van de niet-westerse, (West-)African-based traditionele muziek van Suriname. Uit Kolinski's analyse blijken ook dominerende spiegelpatronen in het notenstelsel, althans, in de realisatie van die muziek. (Opgelet: wat hij laat zien is een statische interpretatie: muziek op bandjes is netjes in notenschrift opgeschreven en geanalyseerd; wat steeds moet meetellen is de levende situatie, het moment van samenspel tussen muziek, zang, dans etc.)
Iets over die muziek. Van zangeres Maisa die veel traditionele liederen brengt, werd mij eens gezegd: ‘Prachtige stem, maar ze kan niet zingen. Ze zingt een lied de ene keer zus, de andere keer zo. Nooit kan ze een lied precies zingen zoals de vorige keer. A no ward! (= ze is niks waard)’ Het werd zelfs zo erg met de praatjes over haar onkunde, dat ze zangles ging nemen: een traditioneel zwart zingende negerin gaat het westerse muziekstelsel bij een in Europa gestudeerde lerares aanleren om haar eigen volksmuziek, waarmee ze is opgegroeid, ‘goed’ te kunnen zingen. Wat een ramp!
Want juist het feit dat ze het lied de ene keer zó zong en de andere keer zús, gaf aan dat ze perfekt haar eigen tradities beheerste, inklusief de techniek van de ‘opponerende en tegelijk herhalende variant’. Kortom: volgens de traditie mocht ze hetzelfde lied niet telkens eksakt op dezelfde wijze zingen, ze moest variëren! Trouwens, bij gebrek aan bladmuziek kán men in de orale traditie geen enkel muziekstuk eksakt herhalen. Ze zong dus excellent! Zelfs voor de westerse muziek is de volkomen herhaling een ideaal.
Helaas heeft men dat mens, die zangeres dus, netals zovele anderen, redenerend vanuit domheid, vooroordeel èn vanuit de ‘heils’principes der westerse muziek, kapot gemaakt. (Zwart zingen is niet een kwestie van een huidskleur, maar van neger-