| |
| |
| |
Appendix II
- Noot 1: Mijn opmerkingen vallen uiteen in twee delen, namelijk:
A. | in beschouwingen over talen als het Sranan (pidgins, kreolentalen); |
B. | in uitspraken over de vroege geschiedenis van het Sranan (plus verschillende visies daarop). |
A. Er zijn diverse theorieën en/of hypothesen over het ontstaan van talen als het Sranan (dus: kreolentalen c.q. pidgins). Zo is er het idee van de monogenese (een aantal talen met dezelfde bron en/of een gelijke ontwikkeling) en van de polygenese (de talen komen uit verschillende bronnen). Er is onder meer de baby talk hypothese: een kreolentaal ontstaat uit een pidgin, een beginnende kontakttaal; bij dit beginnende taalkontakt heeft één partij als het ware de moederrol ten opzichte van een ‘baby’ aan wie ‘stukjes gestripte taal’ worden aangeboden.
Dit laatste doet denken aan Sjors & Sjimmie in Takka-tukka Land. De Bosjesmannen praten in zulke kinderboeken toch van die stompzinnige Hollandse zinnetjes omdat ze geen syntaktisch volwaardige uitingen kunnen produceren. Kortom: onvolledige taalverwerving c.q. -beheersing (door negers, van de blankentaal, wel te verstaan). Zo niet, dan gewoon: het spreken van onderontwikkelde taal (gemeten naar de maatstaven van de Europese talen, uiteraard!).
Nu wordt het (verholen) racisme in zulke theorieën en/of hypothesen door blanke taalwetenschappers zelf ook al aangepakt.
Blijft mijn bezwaar dat, hoe mooi de verklaringen van dit soort (neger)talen c.q. taalverschijnselen ook klinken, er
| |
| |
wordt in vele gevallen geen rekening gehouden met de geest van de sprekers zelf.
B1. Neem het Sranan. Deze taal zou na 1650 zijn ontstaan (Voorhoeve, J. et al.). De negers zouden eerst het Portugese pidgin van de 17e eeuw aan de westkust van Afrika hebben leren kennen, waarna ze het Engels via de meesters en vooral in het begin via blanke werkers (dwangarbeid van gevangenen), met wie ze te velde werkten, hebben opgedaan.
Dus in beide gevallen: het (klakkeloos?) opnemen van blankentaal. (Zie bijvoorbeeld de algemeen bekende relexifikatietheorie die met name door Jan Voorhoeve in verband met het ontstaan van het Sranan worden aangehangen.)
Ook Albert Helman laat zich - wel heel interessant maar niet-wetenschappelijk - uit over het ontstaan van talen als het Sranan, al is het meer in algemene termen. In zijn boek over de Guyana's (De Foltering van Eldorado) zegt hij o.m. het volgende over de uit Afrika ingescheepte negerslaven: ‘Met opzet per cargo door elkaar gemengd om samenspannig te voorkomen, ontwikkelden zij, soms al gedurende hun “wachttijd” in Afrika, niettemin een elementaire gemeenschappelijke taal, die later de basis zou worden voor alle negroïde kreolentalen in de West.’ (Eldorado, p. 167) Nu mijn vragen: was er geen verzet van de negers zelf tegen de ‘konsumptie’ van het taalaanbod? Met andere woorden, was er geen redjektie, geen taalverwerpingsmechanisme bij de geknechten? Was er geen dominante Afrikaanse pidgin waaruit het Proto-Sranan zou kunnen zijn ontstaan? Was de basja, de opziener, misschien tweetalig, zodat de zwarten onderling niet hoefden te kommuniceren in die pidgin die gebruikt werd tussen basja en directeur of eigenaar? Deze vragen gelden voor zover het Sranan in Suriname zelf
| |
| |
N.B. Dit model laat ruimte voor zowel de relexificatie-theorie van iemand als Jan Voorhoeve, als voor een aanhanger van de universalistische theorie (bijv. Derek Bickerton). Met Nieuw West-Bantu Creole wordt bedoeld dat in de pidgin-fase van het Sranan en de bosnegertalen er sprake moet zijn geweest van één dominante negertaal. Het Proto-Sranan moet gezien worden als een theoretische bron- of oertaal en het mag niet al te rechtstreeks in verband gebracht worden met het huidige Sranan in een 1:1-verhouding.
De bosnegertalen in het schema vertonen onderling paarsgewijze verwantschap (dikke lijnen) terwijl het Sarramakkaans dichter bij het Sranan staat in verwantschap dan het Parramakkaans.
| |
| |
Model voor het ontstaan en de ontwikkeling van de Surinaamse negertalen en -kulturen, met de interaktie van taalverwervings- en óók taalverwerpings-strategieën.
| |
| |
zou zijn ontstaan.
Afgezien van deze vragen is er één cruciale opmerking waarmee ik een heel andere richting opga:
De geschiedbronnen spreken van 80 blanken die in 1650 van het Caraïbische eiland Barbados voor de verbouw van suiker naar Suriname trokken. Ze hadden eerst, tot ver in de jaren dertig van de 17e eeuw, tabak en katoen verbouwd. Waren daarna met behulp van de Nederlanders (die het Noordoosten van Brazilië hadden veroverd) op de grootschalige landbouw, met verbouw van suiker, waarvoor negerslaven, overgestapt. (Zie Harlow, Vincent T., A History of Barbados, o.m. p. 42.) En ze waren overbevolkt geraakt. (Zie bijv. Sandew Hira, Van Priary tot en met De Kom, p. 32:) ‘In 1650 tenslotte slaagden de Engelsen erin definitief een kolonie in Suriname te vestigen. De initiatiefnemer van deze kolonisatie was Francis Willoughby, graaf van Parham en gouveneur van Barbados. Barbados, een Engelse kolonie in de Caraïbische zee, was in de eerste helft van de zestiende eeuw overbevolkt geraakt. Ze werd hierdoor een vruchtbare uitvalsbasis voor expedities naar andere delen van West-Indië.
In 1650 zond Willoughby enkele schepen beladen met Engelsen, negerslaven en ruilartikelen voor de Indianen naar Suriname.’ (De kursiveringen zijn van mij, E.E.C.)
Ietsje verderop, pag. 33, in hetzelfde geciteerde werk staat dit belangrijke citaat: ‘De kolonie groeide door de voortdurende immigratie uit Barbados en andere gebieden, evenals door de grote geboorte-overschotten van de blanken.’ (Kursiveringen hier eveneens van mij, E.E.C.)
Deze uitspraken zijn o.a. gebaseerd op bronnen als A History of Barbados 1625-1685, by Vincent T. Harlow.
Citaat uit Harlow etc., p. 6: ‘By 1629 there were between
| |
| |
sixteen and eighteen hundred people on the island.’
In 1630 waren er reeds onder kapitein Marshall een zestigtal Engelsen een volksplanting aan de Suriname rivier begonnen, maar dat mislukte. (Vraag: ontstond er, ondanks deze mislukte volksplanting er geen ‘English-based’ pidgin in het onderhavige gebied? Indien dat zo was, kon er in 1650 erop worden voortgeborduurd! Tevens is onderzoek v.d. handelstaal uit die periode in dit gebied gewenst.)
Mijn stelling: deze blanken namen hun zwarte personeel mee. Gezien hun getalsmatige verhouding (zie de volgende citaten) konden ze in het gebruik van de taal, niet alleen het Engels maar ook wat daar inheems ontstond, over de negers op Barbados domineren.
Dus, de hamopmerking: het Sranan is een in 1650 in Suriname ingevoerde taal die voornamelijk door toedoen van de blanke meesters (en in bijzaak door de meegevoerde oudere slaven uit Barbados) in het land heeft veld gewonnen.
Deze verklaring maakt het verschil tussen het Sranan (plus het Ndjukka en het Parramakkaans) aan de ene kant en het Sarramakkaans (plus Matuwari) aan de andere kant duidelijk.
Het Sranan is samen met het Ndjukka en het Parramakkaans ‘English based’.
Het Sarramakkaans en het Matuwari daarentegen zijn gebaseerd op een Pidgin Portugees zoals die gesproken werd in de 17e eeuw (eerste of tweede helft, een belangrijke vraag!) aan de westkust van Afrika.
Behalve dat het verschil in deze (bos)negertalen m.i. mede te herleiden is tot het verschil in ingevoerde stammen, (en natuurlijk speelt de komst van de Braziliaanse negers ook al een rol naast de Portugese Joden), geldt als voornaamste argument:
| |
| |
Het Sranan is in een Engelstalig gebied (Barbados) ontstaan op de plantages, vóór men rond 1640 tot de verbouw van suiker overging. De eerste negers kwamen van Nederlands gebied (gekocht).
Zelfs de kust van West-Afrika, waar de Portugezen voor de Engelsen waren, leverde minder Portugees Pidgin in het Sranan op dan men zou denken. Dit, mede doordat het Engels in eenvoud van (basis)grammatika met het Portugees kon konkurreren, terwijl het Nederlands (naast andere factoren) ten opzichte van beide talen ‘moeilijk’ te noemen was. Dit aspekt vermeldt Boxer; in verband met Oost-Indië telde natuurlijk de vroege komst van de Portugezen, lang voor de Nederlanders. Maar voor Afrika en Brazilië is dit argument van de taalmoeilijkheid m.i. in vrij hoge mate geldig, zij het dat ook de houding van de Nederlanders ten opzichte van vreemden een rol speelde. In een ander werk van dezelfde auteur, The Portugese Seaborne Empire, staat ten aanzien van de invloed van het Portugese pidgin nóg een interessante, zo niet een interessantere, opmerking. Op pag. 31 van dat werk staat:
‘The effect of this trade on west africa is more difficult to acces. Something like 150,000 Negro slaves were probably secured by the Portugese between 1450 and 1500.’
In dezelfde alinea staat er ietsje verderop: ‘In Upper Guinea, which may be roughly defined as the region between the river Senegal and Cape Palmas, Portugese traders and exiled criminals (degregados) frequented many of the rivers and creeks, often penetrating a considerable distance into the interior. Many of them settled in the Negro villages, where they and their Mulatto descendants functioned as principals or as intermediaries in the barter trade for gold, ivory and slaves, between black and white. Those of them who went completely native, stripping off
| |
| |
their clothes, tattooing their boddies, speaking the local languages, and even joining in fethistic rites and celebrations, were termed tangos-maos or lançados.’
Een lang citaat dat toont hoe gekompliceerd zo'n situatie wel was: niet alleen in de forten kwamen de slaven in kontakt met het Portugees (een twee-richtingsverkeer overigens!). Het begon al diep in de wouden, met de karavanen en eveneens in de dorpen. En bepaald niet alleen onder omstandigheden van dwang (wat wel degelijk invloed heeft op de taalverwervingssituatie, zoals in De West.)
Het verschil tussen taalverwerving in de forten aan de kust en taalverwerving in de wouden van het Afrikaanse binnenland speelt m.i. ook een rol in de mate van verschil in invloed die het Portugees heeft gehad op het Sarramakkaans en andere (minder beïnvloede) bosnegertalen in Suriname. Het spreekt vanzelf dat ook het aantal Portugese c.q. Engelse slaven in de desbetreffende periode(s) een rol heeft gespeeld op het gebied van de taal.
Tevens mag de vermelding niet ontbreken dat er verschillende vormen van het Pidgin-Portugees tegelijk bestonden! Ook dát heeft invloed gehad op de Westindische situatie. In zijn artikel ‘Notes on the Origin of Sranan (Creole Studies IV) zegt Douglas-Val Ziegler over het gekonstateerde verschil tussen het Sranan en het Sarramakkaans: ‘on Suriname River plantations there might have been spoken a more Portugese-based Creole’. (p. 82) Dit feit zou volgens Ziegler dus vermeld worden door de zendeling Staehlin, 1913. Het bovenstaande pleit dus tegen de relexificatietheorie van o.a. Voorhoeve, wiens visie is dat vroeg na hun aankomst weggelopen negers het apartstaande Sarramakkaans met z'n relatief sterke Portugese invloeden zouden hebben gevormd. Zulks pleit weer vóór mijn visie van één dominante West-afrikaanse Bantu-pidgin die, eenmaal ingevoerd in Surina- | |
| |
me, in verschillende gebieden tot diverse (sub)creoles zou zijn omgezet. Daaronder dus het Sarramakkaans, dat onder invloed van de Portugees-Joodse meesters (Torarica, Jodensavanne) zou zijn ontstaan. Zie bij wijze van ondersteuning ook de gebruiken bij negers zoals kaseri (koosher), fiadu-koek, sommige voedseltabu's etc.
Ziegler zegt dat de Barbados-negers geen Creole spraken, maar gewoon Engels. Tevens zouden verschillende Afrikaanse talen uit diverse gebieden zijn ingevoerd en later tot één of een paar inheemse zijn omgesmeed. Het Sranan zou volgens hem vooral ontstaan zijn via slaven uit de Guinese gebiedsdelen, die later in korte tijd met grote hoeveelheden werden ingevoerd. (p. 83)
Het natuurlijke verschil tussen het Sarramakkaans en het Sranan is minder groot dan men zou denken. Het is namelijk zo dat met name de stadsneger, om zich te onderscheiden van de ‘onbeschaafde bosneger’, naarmate hij steeds meer westers georiënteerd raakte (vooral in de 2e helft van deze eeuw!), zich afzette tegen zijn zwarte broeder. Een aantal verschillen tussen stadsneger (Sranantongo) en bosneger (in ons geval het Sarramakkaans) komt gewoon door een bewuste verwijdering van allerlei taalelementen zoals bijvoorbeeld woordkeuze, wijze van formuleren, wijze van uitspreken of van uitroepen etc.
Het Sranan is immers steeds minder bosnegerachtig geworden.
Ziegler wil dat men niet zozeer de oplossing zoekt in één proto-Sranan of iets dergelijks, waar de verschillende negertalen uit zouden zijn ontstaan. Hij pleit meer in een oplossing, richting universalistische theorie die van toepassing zou moeten zijn op de Surinaamse taalsituatie. Dus dat de verschillen tussen die talen verklaard moeten worden vanuit een algemene leer over kreolentalen.
| |
| |
B2. De bewering, als zou de snelle groei van de nieuwe taal (pidgin) naar volwassenheid (creole) binnen één generatie hebben plaatsgevonden, is onjuist.
Dus dat het Sranan als in Suriname ontstane taal binnen zo'n 30 jaar tot wasdom zou zijn gekomen vanaf het pidgin-begin in 1650 (zie het hoofdstuk over het ontstaan van het Sranan in De Talen van Suriname, Charry E., Koefoed G. et al.) is derhalve onjuist.
Er spelen natuurlijk nog meer faktoren een rol, zoals de getalsverhouding tussen blanken en zwarten, de spreiding, het gezag van de oudere sprekers (slaven), de wegloop van zoutwaternegers direkt na aankomst, het streven van de marrons om hun oude talen in ere te herstellen voor zover mogelijk, de invloed religie op taal, het mogelijk naast elkaar bestaan van diverse Proto-Sranan-talen, etc. etc.
Eén ding is duidelijk: het ligt niet zo eenvoudig als men wil doen geloven.
Rest mij, teneinde inzicht te geven in de getalsmatige verhoudingen tussen zwarten, kleurlingen en blanken in Suriname en op Barbados, (na de reeds eerder uit Harlow aangehaalde ‘startgetallen’) nog een citaat te verstrekken. (Uit: Peoples and Cultures of the Caribbean, Michael M. Horowitz, editor, N.Y. 1971, p. 64-65):
‘The tobacco of the small farm in Barbados was displaced by the sugar of the large plantation. The rise of the sugar industry in the Caribbean was the signal for a gigantic disposession of the small farmer. Barbados in 1645 had 11,200 small white farmers and 5,580 Negro slaves; in 1667 there were 745 large plantation owners and 82,023 slaves. In 1645 the island had 18,300 whites fit tot bear arms, in 1667 only 8,300.’ (Williamson op. cit., p. 157-58).
| |
| |
Konklusie: op Barbados vóór 1650 genoeg negers (en blanken) om een kreolentaal te handhaven, met name wanneer men weet hoelang de katoen en tabaksplantages reeds hadden gedraaid (met blanke arbeiders). De slaven kwamen, zegt Horowitz (p. 64) met de suikerindustrie. De negers op Barbados hadden via de westkust van Engels-Afrika en via het eiland dus een ‘English-based creole’ als het Sranan kunnen ontwikkelen, in elk geval als pidgin!
De slaven die in de Nederlandse periode (na 1667) kwamen, hadden niet alleen te lijden van de Hollandse taal- & kultuurarrogansie maar ook van het feit dat ze kwamen van een stuk Nederlands-Afrika dat gekaapt was van Portugezen die er al een tijd lang hadden gezeten.
Van Lier 1977 (p. 71) geeft in hoofdstuk V onder de titel ‘De vrije kleurlingen en negers en de positie van de gemanumitteerden’ 1738 op als het eerste jaar waarin er een opgave was van het aantal vrije kleurlingen en negers in Suriname. Het aantal vrijen, kleurlingen en negers, bedroeg: 598 tegenover 2133 blanken. Het proces van vermenging was toen al meer dan tachtig jaren aan de gang, aldus Van Lier. Rond 1650 was de verhouding voor de negers nog veel ongunstiger.
Konklusie: Ook hier blijkt dat het aantal blanken veel groter was dan het aantal negers. Het gaat, nogmaals, om de eerste dertig jaar na 1650! Want dat de verhouding zwart-blank zich snel wijzigde in het voordeel der negers weten we: ‘Het aantal plantages steeg van vijftig in 1684 tot ruim vierhonderdvijftig in 1778. In honderd jaar tijd was de slavenmacht gegroeid van tweeduizend tot vijfenveertigduizend.’ (Priary, p. 72)
De beginfase van het Sranan is m.i. duidelijk door blanken gedomineerd. Dat wil zeggen: de blanken uit Barbados. (Die
| |
| |
uit Nederland hadden hoogstwaarschijnlijk ondanks hun - slechts in de beginfase - hogere aantal een veel kleinere invloed op het Sranan.) Importslaven en wegloopnegers (naar de bossen) hebben in feite alleen nog maar de ontwikkeling van het Sranan bemoeilijkt, dan wel richting Afrika gebogen (relexifikatie).
Dus: het Sranan is een ingevoerde taal die, na de pidginfase, in de Engelse periode door de blanken en later door de negers (ná het vertrek van de Engelsen) is gedomineerd; pas in tweede of derde instantie is er gerelexificeerd (dus Afrikaanse taal op het Engels geprojekteerd) op een manier zoals wij dat tot nog toe veronderstelden!
- Noot 2: De werken van deze minderheidsdichters/-dichteressen dienen, eventueel als een totaal, in het belang van wetenschappelijke inzichten te worden onderworpen aan grondige analyses.
Zo kwam ik tot een aantal konklusies over Michaël Slory, Johanna Schouten-Elsenhout en Trefossa (Henny de Ziel), na het analyseren en bespreken van hun werk in verband met het geven van lessen in Sranan Tongo bij de Stichting best, de Anton de Kom Stichting, toentertijd aan de Stadhouderskade te Amsterdam. Daar besprak ik met de (volwassen) leerlingen een aantal verschijnselen in het werk van deze dichters, zoals onderwerpskeuze, verstechniek, indeling van de bundels, woordkeuze etc. etc.
- Noot 3: Het woord miwan in de Sranan-tekst is iets anders dan miw'wan. Het eerste, miwan dus, betekent zoiets als het Engelse I myself, this person he himself. In het modernere Sranan zou je zeggen misrefi. In het Sur.-Ned. zou het begrip vallen onder ik deze. Het woordje miw'wan, met die dubbele w dus, is een afkorting van mi wa(n)wan en betekent slechts ik, ik alleen. Dat is trouwens weer wat anders dan het praktisch
| |
| |
gelijk klinkende wa'wan, hetgeen slaat op weinige, slechts een enkele. Wanneer men niet oplet schrijft of leest men dus het verkeerde, waarna de spelling een eigen leven gaat leiden en de taal aldus ongemerkt verarmt.
- Noot 4: Dit gedicht, dat wil zeggen in het Sranan, kent een ongeveer vijf jaar oude versie, een sterk onomatopeïsche en daardoor helaas onvertaalbare variant.
Wat is dat onomatopeïsche? Wel, de woorden komen zo sterk en zo vaak neer op vogelgeluiden, dat men als het ware ze vanuit ‘het vogeltjes-Surinaams’ onmogelijk in een ‘vogeltjes-Nederlands’ kan overzetten.
Bijvoorbeeld: de vogeltjes waar het in die oude versie om gaat heten twatwa-vogeltjes. Een paar twatwa-vogeltjes maakten hun geluiden en dat geeft het volgende (in het Sranan):
In de eerste versie gaat het verhaal over twee vogeltjes die paarsgewijze een zangkontest houden. Het barst van de schitter-schetter-kwetter-klankklettering der vogelzang, totdat... er een kater tussen komt. Om het even welke van ze wordt gepakt.
De moraal: opscheppers laten zich afleiden en dat wordt hen natuurlijk fataal. (Typische fabelwijsheid.)
De oude versie heeft met de nieuwe de grondstruktuur gemeen: de ene partij (een vogel, of een vogelpaar) zit tegen de andere partij (ook weer een vogel of een vogelpaar) op te
| |
| |
bieden, totdat er een derde partij (een kater of een valk) ingrijpt.
Dus: A tegenover B, met tussenkomst van C (= de verbindende of scheidende persoon, een bemiddelaar). Let goed op deze struktuur, want hij is identiek aan die van de kreoolsorale teksten die besproken worden in Boek III.
Kortom, dit fabelgedicht heeft de perfekte kreools-orale grondstruktuur van de Surinaamse negertraditie.
- Noot 5: Deze noot in verband met het dubbelzinnige werkwoord naki, slaan/geslagen worden.
Nu even de uitleg van wat moeilijke taalkundige begrippen vooraf. Z = een zin. Deze bestaat uit een NP (onderwerp) en een VP (gezegde). Het gezegde bestaat weer uit V (een werkwoord) en een NP (een zelfstandig naamwoord). Het idee is dat elke zin een onderwerp en een gezegde bevat, die in principe onbeperkt uitbreidbaar zijn.
Vrij gesproken krijgt men bij een zin in het Sranan als het ware bij het uitwerken vanuit de Z geen:
NP met pijltje naar rechts wordt NP VP,
maar NP wordt NP V NP met een pijltje vanaf de V naar zowel links als rechts.
(Een duidelijk voorbeeld van wat bedoeld wordt geeft de zin: singi e singi: liederen klinken/liederen worden gezongen/het gezang klinkt op/het zingen wordt luidkeels beoefend enz.) De uiterlijke vorm van zowel subjekt als objekt is volstrekt identiek. Alleen de werkwoordsfunktie is herkenbaar aan het naar twee kanten werkende en - een de facto onbepaalde - aktiviteit uitdrukkende ‘e’.
Met andere woorden: in zo'n zin heb je niet gewoon subjekt-predikaat (onderwerp in relatie tot gezegde) want dat is een verhouding met een pijltje die één kant op gaat.
Het gaat er juist om dat vanuit principiële dubbelzinnigheid
| |
| |
het pijltje twee kanten opwijst. De ‘boom’ (dus de afbeelding van de zinsverhoudingen in de vorm van vertakkingen) wordt immers in principe aan beide kanten evenveel uitgewerkt. Daardoor krijg je de op Sranan-grammatika gebaseerde zinnen als jo beest jo! en luister no, hoor no! of het mooie o neger o! (maar ook woorden als het prachtige zomaarzo.)
Men houdt de voorkant van de zin of het woord a.h.w. in evenwicht met de achterkant.
Het werkwoord, om het daarop te houden, zorgt voor een soort spiegelrelatie naar beide zijden toe, naar de onderwerpskant en naar de lijdend voorwerpskant, en wel liefst in gelijke mate. Dat is dan iets wat neerkomt op een (in principe) gelijke mate aan links-rekursiviteit als aan rechts-rekursiviteit, ofwel een zo zuiver mogelijk uitgedrukt evenwicht. In wezen gaat men gewoon ervan uit dat zo'n werkwoord dubbelfunktioneel is (aktivum en passivum in één, ongewijzigde uiterlijke vorm).
Een interessante vraag rijst hier naar - taalfilosofisch gezien - de status van het werkwoord: gaat het in dit stukje (zwarte) denken, dat uitgedrukt wordt in een ‘binair’ werkwoord, meer om de aktiviteit dan om de persona agens? Met andere woorden, is de status van het werkwoord als het ware hoger dan die van het onderwerp of het lijdend voorwerp? Immers, het werkwoord ‘kiest’ twee gelijke dan wel gelijkwaardige elementen, die het via de een of andere aktiviteit (zichtbaar of niet zichtbaar) verbindt.
De term binair is in zoverre misleidend dat het de nadruk legt op de twee elementen, A en B, terwijl het degene die het onderhavige ordeningsprincipe toepast juist gaat om wat er met die twee elementen gebeurt.
Binnen het verband van de taalkunde wil ik er op wijzen dat taalkundigen een deel van de verschijnselen die ik in verband
| |
| |
met het ‘binaire principe’ aanhaal reeds eerder hebben pogen te verklaren. Zo worden vele verschijnselen in een kreolentaal als het Sranan, onder meer het reduplikaat, de herhaling dus (bijv. in het woordje goedgoed), toegeschreven aan ontwikkelingsfasen van talen. Jonge talen zouden bepaalde verschijnselen vertonen die oude talen (zoals de Europese) niet of niet meer hebben. Een ander verschijnsel is de serialiteit, ook alweer te verklaren vanuit het binaire principe. Bijvoorbeeld, in het Nederlands zegt men: hij laat de vaas kapotvallen.
In het Sranan zegt men: a teki trowe (lett.: hij neemt en gooit neer).
De handeling die zo'n serieel werkwoord dient uit te drukken wordt in het Sranan duidelijk uitgedrukt in twee fasen: ‘nemen’ en ‘laten vallen’.
Ook het bestaan van alternanten (efi en efu, beide zijn woorden voor het Nederlandse of; ju en i als alternanten voor jij/je) kan vanuit het centrale idee van het toegepaste principe worden verklaard. Taalkundigen hebben de verklaring ervan gezocht in zoiets als code-switching. Ruw gezegd komt dat neer op het benutten van andere gebruiksmogelijkheden van woorden, binnen één en dezelfde taal. Al deze verklaringen staan bepaald niet lijnrecht tegenover mijn beweringen over zo'n principe. Zelfs het feit dat ze zouden samenhangen, die ‘binaire’ verschijnselen, met het karakter van een jonge taal zou men kunnen paren aan mijn visie op de bewuste orale kultuur als kultuur in ontwikkeling. Maar opgepast, want het gaat juist om fundamentele, duidelijk tot Afrika herleidbare invloeden in een kultuur die dan eeuwig jong (lees: onontwikkeld, primitief) zou zijn. Alweer dus de Europese ‘oude en volwassen talen’ als maatstaf...
Het basismodel (zie bijgaand schema) geeft een universeel model aan. Dat wil zeggen: men vindt de dingen overal zo
| |
| |
Basismodel voor de toepassing van het binaire principe op allerlei nivo's van taal en kultuur
|
|
CATEGORIE OF NIVO VAN TAALGEBRUIK |
INTRO |
Kern 1 (A) |
- these
- synthese
- antithese |
Kern 2 (B) |
EPILOOG |
1 |
verhaal (narration) |
- ‘gepraat, ruis’ |
|
verbindend c.q. doorsnijdend element (persoon, spreekw. etc.) |
|
- nawoord |
|
- verhaal |
|
- lied, spreekw. |
|
- lied |
|
- verhaal |
|
- odo (spreekwoord) |
- segment 1 |
|
- segment 2 |
- andere tekst |
|
- openingsformule etc. |
- episode 1 |
|
- episode 2 |
|
2 |
lied |
- odo |
- versregel |
- herhaling |
- versregel |
- nawoord |
|
- verhaal (zegje) |
- ‘couplet’ |
- inversie |
- ‘couplet’ |
- odo etc. |
3 |
odo |
Ø |
- segment 1 |
- logika |
- segment 2 |
Ø |
|
- frase 1 + 2 |
- grammatika |
- frase 3 + 4 |
|
4 |
spel (drama) |
- verhalencyclus |
- episode 2 (A) |
- intermezzo |
- episode 3 (B) |
- episode 4 (b) |
|
- liederen |
|
- pauze |
|
- lied |
|
- episode 1 (a) |
|
- slotwoord etc. |
5 |
personages |
Ø |
- protagonist |
- tetragonist |
- antagonist |
Ø |
|
- eerste personage |
- helper |
- tweede personage |
|
|
- eerste groep (gr. 1) |
- bemiddelaar |
- tweede groep (gelijk aan gr. 1 of dubbel) |
|
|
- boodschapper |
|
6 |
woordnivo (zelfstandig naamw.) |
A |
na |
Ø |
na |
Ø |
|
a |
lo |
Ø |
bi |
Ø |
|
Ø |
ku |
m |
bu |
Ø |
7 |
eksklamaties (uitroepen) |
Ø |
e |
Ø |
e |
Ø |
|
Ø |
èn |
h |
èn |
Ø |
|
Ø |
èn |
Ø |
èn |
Ø |
8 |
uitspraaknivo woorden/klanken |
Ø |
bunu (goed) |
Ø |
bumu (goed) |
Ø |
|
n/m |
|
| |
| |
9 |
alternanten |
Ø |
aji (ja) |
inversie l/r |
ija (ja) |
Ø |
|
Ø |
jepi (help) |
50% - 50% |
lepi (help) |
Ø |
10 |
aksenten (woordaksent) |
Ø |
bári (schreeuwen) |
|
barì (vat) |
Ø |
|
Ø |
súma (wie) |
|
sumà (mens) |
Ø |
11 |
tweelettergrepige woorden |
Ø |
- eerste lettergreep |
- inversie |
- tweede lettergreep |
Ø |
|
- medeklinker + klinker (MK) |
- herhaling |
- medeklinker + klinker (MK) |
|
|
Ø |
|
12 |
drielettergrepige woorden |
a of o |
eerste lettergreep (lettergr. 1) |
verbindingsfoneem of lettergreep |
tweede lettergreep (lettergr. 3) |
- a of o (suffix) |
|
als prefix |
|
- herhaalde laatste klinker |
13 |
vierlettergrepige woorden |
Ø |
eerste en tweede lettergreep |
‘woordpauze’ |
derde en vierde lettergreep |
Ø |
14 |
muziek maten |
Ø |
- ritme 1 |
- herhaling |
- ritme 2 (kontraritme) |
Ø |
|
- volgorde noten 1 |
- verdubbeling |
- volgorde noten 2 |
|
|
- melodie |
- inversie |
- kontramelodie |
|
15 |
houtsnijwerk |
ingebedde struktuur 1 (a, b) |
fig. 1 (A) |
- herhaling |
fig. 2 (B) |
ingebedde struktuur 2 (a, b) |
|
- kontrast |
|
|
- samenvlechting |
|
|
- inversie |
|
16 |
dubbel-funktionaliteit |
Ø |
- betekenis 1 |
- dubbelzinnigheid |
- betekenis 2 |
Ø |
|
- funktie 1 |
- dubbel-funktionaliteit |
- funktie 2 |
|
17 |
serialiteit van werkwoorden |
a |
- teki 1 |
‘na’ |
- teki 2 |
e |
|
(nomen) |
- waka 1 etc. |
als copula |
- waka 2 etc. |
(verbum) |
18 |
serialiteit van werkwoorden |
Ø |
teki |
koppelhandeling |
trowe |
Ø |
19 |
persoonsnamen namen |
Ø |
Kwa |
Ø |
si |
bo |
|
A |
lu |
Ø |
ku |
Ø |
20 |
etc. |
etc. |
etc. |
etc. |
etc. |
etc. |
| |
| |
ingedeeld, dus is het nog niet specifiek Surinaams (kreools). Dus ligt de crux bij de manier waarop het in de ‘binaire’ of ‘zwarte’ literatuur gehanteerd wordt, bijvoorbeeld in de mate van konsekwentie of in de varianten. Nul met een streepje erdoor (Ø) betekent: op die plaats komt niets voor.
Ik heb hier een zeer beperkt gehouden aantal voorbeelden gegeven, dit ter illustratie van wat men allemaal kan doen. Er zitten bovendien haken en ogen aan dit schema. Niettemin geeft het een getrouw beeld van mijn betoog.
Ter verduidelijking van wat er bedoeld wordt, enige toelichting op sommige genummerde vakken (de rest spreekt voor zichzelf).
Vak 6: Het gaat om de woorden Anana (Oer-ouder, Oer-moeder), alobi (a-lobi: geliefde) en kumbu (soort koffieboon). NB. Kumbu klinkt nog steeds een beetje als ku-mbu.
Vak 7: Het gaat om het drietal woorden, e'e (uiting van verwondering), ènhèn (jawel, jazeker) en ènèn (nee, geluid met de bedoeling: wat heerlijk toch!).
Vak 9: Niet alleen zijn er woorden die elkaars spiegelbeeld vormen en die dezelfde betekenis hebben; ook bij de wisseling van letters (fonemen), de z.g. metathesis, verandert de betekenis niet; het gaat óók om het evenwicht in het aantal gebruiksgevallen.
Vak 13: Zo'n woord is Anana (A-nana) of (o-pete); woorden dus met een aangeplakte letter ervoor; het verbindingsfoneem is de tussenletter (medeklinker) die ergens tussen wordt geschapen teneinde de tekst te laten vloeien. Zo'n letter is de ‘j’ in mjo go (mi e go: ik zal gaan). Merk de samentrekking van de begin- en slotletter op!
Vak 17: Het gaat om de zin: a teki a e teki (‘het is nemen wat hij doet’: hij neemt: ‘is nemen neemt hij’). De losstaande letter e in de zin is een hulp-werkwoord, (‘is bezig te’); de eerste losstaande letter a, vóór teki (nemen) is het koppelwerkwoord
| |
| |
(copula) terwijl de tweede losstaande letter a, dus ná teki, het persoonlijke voornaamwoord hij (zij/het) aangeeft. De konstruktie (de zin) toont ons dus twee soorten herhalingen: van het hoofdwerkwoord teki (2x) en van 2 soorten hulpwerkwoorden waarvan de ene (e) een hulpwerkwoord van tijd is (tense-aspekt) en het andere (a) een koppelwerkwoord is. De dubbele herhaling zit dus tot in de fijnste onderdelen! Want deze 2 soorten van werkwoordsherhaling kan men op nóg 2 manieren indelen (hoofd- en bijwerkwoord, ‘konkreet’ en ‘abstrakt’ werkwoord).
Vak 19: Een persoonsnaam (tweelettergrepig) Kwasi met achtervoegsel verlengd tot Kwasibo.
Noot 6: Het lied/gedicht, de tekst in Orale Verzen 14, is achteraf gezien niet zomaar verzonnen. Ik moet iets dergelijks, een tekst met zo'n soortgelijke inhoud dus, in mijn vroege jeugd gehoord hebben. Wat blijkt nu? Er bestaat wel degelijk een lobi-singi (een ‘lied uit de traditionele spelen-die-handelen-over-het-liefdesgebeuren’) van dezelfde strekking, met de volgende tekst:
Lekker kontje draaien zonder sukses
geeft in 't geheel geen bevrediging.
't Lijkt wel een roos die geen geur
afscheidt: bloem zonder bekoring,
meid die maar al te helaas niet vrijt!
Lobi-singi betekent letterlijk liefdeslied. De naam slaat op een
| |
| |
soort feestritueel, een traditioneel gebeuren, een vrij strak georganiseerde bijeenkomst. Daarbij is er sprake van twee hoofdpartijen die tegenover elkaar komen te staan onder toezicht/leiding van een sisi, een soort ceremoniehoudster. Zij beoordeelt de resultaten der elkaar per gestileerde zang bekijvende vrouwen. Zij beoordeelt de gratie en ekspressie der bewegingen, de effektiviteit der aangehaalde scheld- of spreekwoorden, de beheersing der gemoederen die soms tot het uiterste dienen te worden bespeeld. De grote vraag is altijd: hoe kunstig zijn de teksten, hoever steken ze uit boven het gewone ordinaire gedoe?
Soms kiest één der partijen als leidsman letterlijk een verwijfde neger die aan het hoofd der vrouwen komt te staan. En die onder grote hilariteit een ‘echte’ vrouw de loef afsteekt. De thema's van de lobi-singi horen thuis in de privé-verhoudingen tussen geliefden: heimelijk snoepen (vreemdgaan), ontrouw, konkurrentie, lichamelijke gebreken als impotentie, maar ook formidabele afmetingen der geslachtsdelen van beide seksen, etc. etc. Uiteraard zijn er ook de verwijten die klinken bij het aangaan of het afbreken van liefdesverhoudingen dat er gewerkt is met magie.
De struktuur van het lobi-singi gebeuren is dezelfde als die der Laku-, Banja-, Du- en andere (godsdienstige) spelen: het is de binaire struktuur.
Tenslotte: veel van de individuele kunst, de tijdens lobi-singi spontaan ontstane liederen horen inmiddels tot de volkskultuur. Ze zijn opgenomen in wat men een orale canon kan noemen. Ze zijn onveranderbaar, in zoverre, dat men ze in hun essentie niet meer weglaat.
De lobi-singi als verschijnsel moet ooit zijn begonnen toen iemand, een vrouw, met vriendinnen naar het erf van een andere vrouw trok om haar gekaapte minnaar terug te halen. Het schelden per zang en wederzang (dus dat de tegen- | |
| |
partij al zingende van zich laat horen) behoort tot de oude kreoolse tradities.
Een bekende en thans in Holland opererende lobi-singi zangeres is Vrouw Holband. Een bekende mannelijke lobi-singi zanger is de zoutvleesverkoper op de achtermarkt van Paramaribo, Iko.
De sisi is eigenlijk een soortnaam: een Sisi was de houdster van de sleutel van de proviandkast op de plantages. Vaak was zij het slaapje van de blanke directeur of eigenaar. Ze was dus de hoogste slavin in rang. In het liederen- en niet te vergeten dans- en acteerspel van de Lobi-singi vervult zij de rol van tetragonist. Als zodanig scheidt of verbindt zij de twee partijen, A en B.
Het is heel mooi om te zien hoe in konkreto de sisi haar goed- of afkeuring geeft aan wat de partijen presteren tijdens de performance. Zij, meestal een op leeftijd zijnde, zeer gezette negerin die bovendien zwaar wordt opgetuigd met praalkledij, staat van haar versierde hoge zetel op. Ze begint te draaien en te zwaaien op haar twee benen, als een wankelend gevaarte. Konsternatie alom, wanneer ze haar uitspraak doet! Zelfs haar bewegingen zijn zodanig dat men kan spreken van: geordend volgens de orale principes.
|
|