Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Tasso in den kerker. Fragment. (Lord Byron) Zoo menig jaar! Dat knakt de kracht in my; Dat d' aadlaarsgeest eens Zoons der Poëzy; Zoo menig jaar van onrecht, laster, logen; Voor dol verklaard, en aan den dag onttogen; Gekerkerde eenzaamheid; en, in dit hart, De kanker van een onverzachtbre smart; Terwijl de dorst naar lucht en licht het blaken En dorren doet, by 't rust- maar vruchtloos haken Naar 't geen het zwart der vloekbre tralie weert, Die 't zonlicht op gehate vormen keert, En oog en brein het zoeken van zijn stralen Met spanning en ontsteking doet betalen. Ziedaar Gevangenschap, zoo als zy naakt En koud de dichtgesloten poort bewaakt, En honend lacht, en niets laat binnen komen Dan wat vaal licht, een oogenblik vernomen, En muffe spijs, die 'k zóó lang eenzaam at Tot ik op 't laatst haar bitterheid vergat, [pagina 122] [p. 122] En hongrig, als een roofdier, opgerezen In dees mijn krocht, mijn woning nu, na dezen Mijn graf wellicht, op 't voeder ga te gast. Dit alles heeft my beurtlings aangetast, En doet het nog; maar 'k zal geen bloodaart wezen! Ik buk niet voor de Wanhoop. Neen! ik streed Mijn zielsstrijd manlijk. Ik ontvlood mijn leed En de enge grens mijns hols op eigen vlerken; Ik stelde 't zwaard van Mekkaas Ziener perken; 'k Heb 't Heilig Graf van Turksch geweld bevrijd, Gewandeld met wat heilig en gewijd Gehouden wordt; door Palestinaas dreven Mijn vrijen geest tot eer van Hem doen zweven, Die de aard bezocht, en in den Hemel throont, Want hy had ziel en lichaam kracht gegeven. - Dat, om mijns lijdens wil, mijn kwaad verschoond, Mocht worden, wijdde ik dees mijn boetejaren Aan 't zingen der gewijde Legerscharen, Verwinnaars en aanbidders van zijn Graf. Doch 't is gedaan! Die dierbre taak is af; Mijn heul en troost by zoo veel zielsbezwaren! Indien een traan op 't slotvers nederviel, Weet! 'k stortte er geen om wat me ook mocht weêrvaren. Maar gy mijn Schepping! Kind van mijne Ziel! Wier toovermacht my steeds mijn groote ellenden Vergeten deed en de oogen elders wenden, Ook gy verlaat me en met u 't laatste zoet; [pagina 123] [p. 123] Hier ween ik om; dat kost mijn hartebloed; 't Gekrookte riet moet voor dien slag wel breken, 't Voltooide u! Maar wat nu, wat nu gedaan? 'k Heb zeker Nieuwe jamm'ren door te staan, Maar hoe? Ik kan 't niet zeggen. Doch ik reken Ook nu nog op de krachten van mijn geest. Van wroeging ben ik altoos vrij geweest; Zy noemen my waanzinnig - Gy kunt spreken En zeggen wat er van mijn waanzin zij, Gy Leonore! O andwoord hier voor my! Mijn hart, ja, was waanzinnig; 't op te heffen Tot een zoo hoog verheven had geen zin; Maar geest en denkkracht deelden daar niet in. Ik weet mijn dwaasheid; 'k voel haar straf my treffen: Maar 'k blijf dezelfde en onveranderbaar. Ach, gy waart schoon en ik niet blind - ziedaar Het wanbedrijf, waarom men me uit moest werpen! Maar 't zij zoo! laat de haat haar felheid scherpen... Mijn hart herteelt uw beeltnis steeds - en mint.... 1838. Vorige Volgende