Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Turksch lied. (Lord Byron.) Het snoer, dat 'k gaf, was schoon en blonk, De luit, die 'k aanbood, zoet van klank; Het trouw gemoed, dat beiden schonk, Verdiende een beter loon tot dank. En heimelijk een tooverkracht Beheerschte snoer en luit voor my; Zy hielden over u de wacht Toen 't lot my afriep van uw zij! Ik zie ze weder, - weder nu! Wel hebben ze aan hun plicht voldaan, Helaas! maar waarom spoorden ze u Niet beter tot den uwen aan? [pagina 120] [p. 120] Dat snoer was sterk in ieder schalm, Maar duldde een vreemden vinger niet; Die luit klonk zoet, maar miste galm, Als gy ze in vreemde handen liet. Het snoer schoot in de hand uitëen Van die 't uw blanke hals ontnam; Hy lassche, zoo hy 't noodig meen, 't Weêr samen, die het breken kwam! De luit werd stom, toen zy van de uw' In vreemde hand moest overgaan, - Hy die ze ontfing - kom! span hy nu De doode snaren weder aan! Zy zijn veranderd: Zy als gy! Het snoer is los, 't muziek heeft uit; Vaart samen wel! gaat! 't is voorby, Valsch hart, broos snoer, verstomde luit! Vorige Volgende