yaktuk brengt, behelst meer dan een verandering van het einde en van de volgorde. In zijn verantwoording geeft hij zelf de voornaamste wijzigingen aan. Omdat ik het vooral heb over de sprong in de tijd en de eeuwigheid, wil ik tot slot nog even zien hoe tijd en eeuwigheid gethematiseerd worden in Sacramento en Tuktoyaktuk.
De titel, De weg naar Sacramento, verwijst naar een film die de verteller in zijn jeugd heeft gezien. Sheila ‘kwam uit Sacramento. Daar keek ik van op. De eerste film van mijn leven, in het Luxor Theater, goudzoekers en veedieven, wat grappig! The Road to Sacramento’ (p. 96). In die zin is de weg naar Sacramento de weg tussen heden en verleden. De verteller bewandelt die weg meer dan eens. Zo loopt zijn huwelijksreis ‘langs de Amstel, omdat we daar, zoals we heel dweperig tegen elkaar zeiden, geboren waren’ (p. 8). De kracht die hem drijft om deze weg naar het verleden te bewandelen, is niet alleen de weemoed maar ook het eergevoel. De lezer die in een boek een alinea overslaat zal gaandeweg door zijn eergevoel verplicht worden die passus toch maar weer op te zoeken: ‘Dat is, in het algemeen, wat je eer, of geweten, noemt (wat je ooit hebt gemist)’ (p. 73).
Of het nu gaat om een beleefd verleden of om een ontbeerd verleden, het moet bewaard blijven in het heden. Dat is de drijfveer om de weg naar Sacramento te bewandelen. Het voorbije blijft bestaan in het aanwezige. De dood in het leven: ‘Levende organismen zijn in staat energie uit dode materie vrij te maken. Een levend organisme dient nergens anders toe dan om dode materie om te zetten in leven-de. Stofwisseling. Er zijn stoffen die buiten een levend wezen niet meer met elkaar kunnen reageren en dit binnen het levend wezen wel doen: ze maken daarbij een krachtige energiestroom vrij. Het dode geeft het leven de kracht om in leven te blijven en sterft dan pas volledig’ (p. 114). Op die manier wordt dood leven. ‘Ofwel: er is altijd leven geweest’ (p. 59). Het leven wordt eeuwig dankzij de dood.
Dat herinnert aan Een ongenode gast. Daar bleek de dood de eeuwigheid in het leven binnen te brengen. De dode bleef aanwezig bij de overlevende, wiens leven een herhaling werd. De volgorde wordt opengebroken omdat de elementen van de reeks elkaar niet langer als afzonderlijke entiteiten opvolgen. In het ene element blijft iets bewaard van het andere. Dat is de sprong tussen de elementen. De verbinding en de breuk. Zo blijft het dode voortbestaan in het levende, het voorbije in het aanwezige, het zelf in de ander. De mens maakt deze sprong voortdurend. Het is ‘een produkt van zijn wil om, ook al gaat hij ten onder, te blijven voortbestaan in de vorm van een ander. Dat is het, wat ik d.m.v. dit boek heb willen zeggen’ (p. 112).
Ik geloof dat dit ook de drijfveer is achter de herschrijving van Sacramento tot Tuktoyaktuk. De weg afgelegd tussen die twee boeken, de sprong gemaakt tussen de twee is niets anders dan de poging het voorbije te behouden in het aanwezige, het dode in het levende. Het voorbije boek wordt getransformeerd tot een nieuw boek.
De dood wordt bewaard in het leven. Dat was zo in Een ongenode gast. Daar bleek de dood in te druisen tegen de voortgang en de verandering. Ze bracht de herhaling en de onveranderlijkheid binnen in de altijd veranderlijke orde van het leven. In Sacramento is het niet anders. ‘Met dood wordt bedoeld: dat gedeelte onder de levende mensen dat niet van de ene dag op de andere zomaar verdwijnt of verandert’ (p. 88). De zin wordt even later bijna letterlijk hernomen: ‘Met dood wordt bedoeld: dat gedeelte onder de levende mensen dat van de ene dag op de andere niet waarneembaar verandert’ (p. 111).
Zonder dat dode gedeelte zou het leven niet kunnen bestaan. Het zou amorf en structuurloos zijn. ‘Er zijn processen waarin je werkt met een amorfe vloeistof, die een kristal nodig heeft om te weten wat voor vorm zij heeft. Mijn eigen dood bij voorbeeld. Dat wil zeggen, als ik op een verantwoorde wijze doodga, zou dat mijn hele leven zin geven niet alleen, maar wat een prachtige structuur zou mijn leven dan krijgen en ook betekenis dus’ (p. 22). Zo-