Een interview? Nee bedankt
Gabriel García Márquez over het lot van de geïnterviewde schrijver
Gabriel García Marquez, schrijver onder meer van het beroemde epos Honderd Jaar Eenzaamheid, heeft zijn belofte geen fictie meer te schrijven zolang Pinochet aan het bewind was niet gestand gedaan, door onlangs toch een nieuwe roman te schrijven: Kroniek van een aangekondigde dood (VN Boekenbijlage 18-7-81).
Als een van de vooraanstaandste schrijvers van Zuid-Amerika is hij vanzelfsprekend veel in het nieuws. Hieronder vertelt Marquez van zijn ruime ervaring met interviewers: Wat je zegt en hoe het dan in de krant komt.
Tijdens een interview stelde de journalist me de eeuwige vraag: ‘Hoe is uw werkmethode?’ Ik zweeg peinzend, een nieuw antwoord bedenkend, tot de journalist tegen me zei dat, als ik de vraag te moeilijk vond, hij me wel een andere kon stellen. ‘Integendeel,’ zei ik, ‘het is zo'n makkelijke vraag en ik heb hem al zo vaak beantwoord, dat ik weer eens een nieuw antwoord zit te bedenken.’ De journalist vond dat niet leuk, want hij kon zich niet voorstellen dat ik mijn werkmethode iedere keer anders uitlegde. Maar het was echt zo. Als je gedurende twaalf jaar gemiddeld een interview per maand moet geven, ontwikkel je een speciaal soort fantasie om te zorgen dat het niet steeds precies dezelfde interviews worden.
In feite heeft het genre interview al lang geleden de strenge erfgoederen van de journalistiek verlaten en zich met het patent van kaper in de mangrovebossen van de fictie gestort. Het vervelende is dat de meerderheid van de interviewers dat niet weet en veel naïeve geïnterviewden het nog niet weten. Aan de andere kant hebben zij geen van beiden nog geleerd dat interviews zijn zoals de liefde; er zijn op z'n minst twee personen nodig om ze te maken en er komt alleen wat van terecht als die twee personen van elkaar houden. Want anders wordt het een keten van vragen en antwoorden, waar in het slechtste geval een kind van komt, maar nooit een mooie herinnering.
De inleiding gaat bijna altijd hetzelfde en bijna altijd via de telefoon: ‘Ik heb alle interviews die ze met u gemaakt hebben, gelezen en ze zijn allemaal hetzelfde,’ zegt een vriendelijke en zelfverzekerde stem. ‘Ik zou graag iets anders met u willen doen.’ Het heeft geen zin te antwoorden dat ze allemaal hetzelfde zeggen. Bovendien doe ik dat niet omdat ik mij altijd in de eerste plaats journalist gevoeld heb en als een andere journalist me om een interview vraagt, ben ik als het ware in een doodlopende straat: zowel slachtoffer als medeplichtige. Zodat ik tenslotte altijd maar ja zeg, want we hebben immers allemaal iets van een onverbeterlijke zelfmoordenaar in ons.
Gabriel García Marquez (Foto ABC)
Twee van de drie keer is het resultaat precies hetzelfde: het wordt geen ander interview, want de vragen zijn precies dezelfde als altijd. Zelfs de laatste: ‘Zou u me een vraag willen zeggen die u nooit is gesteld en die u zou willen beantwoorden?’ Het antwoord is altijd weer even teleurstellend: ‘Geen enkele.’ Misschien beseffen de interviewers zelf niet hoe zeer wij geïnterviewden hun mislukking betreuren, want in feite is het niet een mislukking van hun alleen, maar vooral een mislukking van ons. Altijd houd ik het angstaanjagende gevoel dat de lezers die de volgende zondag de krant openslaan, tot hun grote teleurstelling en misschien wel met gerechtvaardigde woede zullen zeggen dat je daar alweer hetzelfde interview met precies dezelfde schrijver als altijd hebt en dat ze hun buik vol hebben en ze zullen met het grootste gelijk van de wereld de bladzij omslaan en regelrecht doorgaan naar de gezegende pagina met de strips. Ik hoop dat binnenkort niemand meer kranten koopt waar interviews met mij in staan.
Er zijn verschillende soorten interviewers, maar ze hebben allemaal twee dingen gemeen: ze denken dat dat het interview van hun leven wordt en ze zijn bang. Wat ze niet weten, en het zou heel nuttig zijn dat ze het wisten, is dat alle geïnterviewden met verantwoordelijkheidsgevoel nog banger zijn dan zij. Net als in de liefde natuurlijk. Degenen die denken dat zij alleen bang zijn, vervallen in een van de twee uitersten: of ze worden te vriendelijk of ze worden te agressief. Eerstgenoemden zullen nooit iets maken dat de moeite waard is. En de anderen zullen alleen de geïnterviewde irriteren. ‘Dat is heel goed,’ zei een uitstekende radio-interviewer tegen me. ‘Als het je lukt de geïnterviewde kwaad te maken, zal die tenslotte van pure woede de waarheid eruit schreeuwen.’ Anderen gebruiken de methode van de slechte schoolmeesters en proberen de geïnterviewde zich zelf te laten tegenspreken of hem te laten zeggen wat hij niet wil zeggen of, in het slechtste geval, hem te laten zeggen wat hij niet denkt. Ik heb dit soort interviewers verschillende keren voor me gehad en de resultaten waren altijd ten hemel schreiend. Maar ik moet toegeven dat de methode van interviewen soms ook tot verblindende explosies kan leiden. Dit was een paar jaar geleden het geval tijdens een persconferentie over economische onderwerpen die gegeven werd door de Franse president Valéry Giscard d'Estaing. Het was een schitterend schouwspel waarbij de journalisten hem zwaar onder schot namen en de geïnterviewde met een verbijsterende nauwkeurigheid, intelligentie en kennis van zaken antwoordde. Opeens vroeg een journaliste met de grootste eerbied: ‘Meneer de president, weet u ook hoe duur een metro kaartje is?’ En de president wist het natuurlijk niet. De meest in het oog springende naam in dit soort interviews, dat misschien oorlogsinterviews genoemd zou moeten worden, is die van de door mij bewonderde Oriana
Fallaci. Andere journalisten die haar denken te kennen, maar die ongetwijfeld niet van haar houden, hebben reserves ten aanzien van haar methode. Ze zeggen dat zij inderdaad geen enkel woord verandert van wat de geïnterviewde voor de microfoon heeft gezegd, maar dat zij wel naar haar eigen inzicht de volgorde waarin het werd gezegd verandert en vooral haar eigen vragen verandert en aanvult.