Terug uit de woestijn
Nieuwe poëzie van Hans van Pinxteren
Vluchtig schuinschrift door Hans van Pinxteren Uitgever: In de Knipscheer, 43 p., f17,90
Arend Slagman
In de aflevering De gang van het tijdschrift Mandala (IV/2, 1980) staat een gesprek van Von Boheemen met vertaler/dichter Hans van Pinxteren, die onder meer ingaat op de problemen tijdens en na het vertalen van Gustave Flaubert's Salammbô. ‘Het vertalen van Salammbô was een uitputtende bezigheid. Aan het einde van het boek was ik zo afgemat, dat ik een jaar lang bijna niets meer kon schrijven. Pas later ontdekte ik dat Flaubert zelf ook die moeilijkheden had na de voltooiing van Salammbô. Hij wist lange tijd niet wat zijn volgende onderwerp moest worden en wilde aanvankelijk Salammbô niet uitgeven. Achteraf denk ik dat het thema van de bundel Verstuivend gebied is ontstaan tijdens het vertalen van Salammbô. Verstuivend gebied is een metafoor voor de woestijn, waarin ik naar mijn idee tijdens het vertalen was terechtgekomen.’
De ik in van Van Pinxteren's debuut Verstuivend gebied (1979) onderwerpt zich aan een zelfonderzoek. Hij onderneemt een reis door de woestijn en roept tijdens deze tocht door zijn eigen ‘onderwereld’ de dubbelganger Ka in het leven. Het einde van het onderzoek lijkt hoopgevend: weg, schrik en hindernis zijn afgelegd, maar het levert praktisch niets op. Zodra de ik zijn tocht, die zich afspeelt in de (binnenwereld van de) poëzie, achter de rug heeft, zijn alle sporen (verworvenheden) in de buitenwereld verstoven en kan hij opnieuw beginnen.
Deze vicieuze cirkel is in Vluchtig schuinschrift, de tweede bundel van Hans van Pinxteren (1943), doorbroken. De ik in Vluchtig schuinschrift gaat opnieuw op zelfonderzoek uit, maar ziet nu in dat, wil hij niet dolgedraaid raken in een voortdurende introspectie, er geen ondoordringbare scheidslijn mag bestaan tussen binnenwereld en buitenwereld, tussen poëzie en leven.
In zijn nieuwe bundel lijkt Van Pinxteren ideeën van twee door hem vertaalde Franse auteurs tegen elkaar te hebben uitgespeeld. Van Arthur Rimbaud vertaalde hij Illuminations en Une saison en enfer en van Antonin Artaud L'Ombilic des Limbres en Le Pèse-Nefs (onlangs in het Nederlands tezamen uitgebracht onder de titel Navel der Onderwereld).
Hans van Pinxteren,
foto Els Kist
De link met Rimbaud is duidelijk. Uit zijn werk stamt het motto van de bundel: Je est un autre (ik is een ander). Het verband met Artaud berust op mijn interpretatie van de titel. Ik zie Vluchtig schuinschrift als een metafoor van de ‘ecriture automatique’ (de techniek van het automatisch schrijven, een door de surrealisten geïntroduceerde en gepropageerde schrijfwijze waarbij iedere contrôle van de rede wordt uitgeschakeld en de vrije loop gelaten wordt aan de uit het onderbewuste opduikende associaties), een techniek waarvan onder anderen Artaud zich bediende. In de eerste reeks van het drieluik Vluchtig schuinschrift I, II en III heet het, volgens de techniek van het automatisch schrijven:
‘ik schrijf vandaag met inkt die her en der vervaagt
karakters noterend die langs komen drijven’
Iets verder in het gedicht sluit Van Pinxteren zich aan bij de kritiek van de surrealisten op het gebruikmaken door psychoanalytici als Freud en Janet van het automatisch schrijven voor medische doeleinden, en wijst hij de poëtica van dichters als H.C. ten Berge af:
‘zag u mij liever in het akademisch ziekenhuis
het lancet hanteren van Kommer en Kwel
de letterchirurgen die in een vacuüm van ironie
hun eigen leegte zo snijdend hebben vastgelegd?
achter het masker van die hygiëne?
Rimbaud, Artaud en Van Pinxteren zijn alle drie op hun eigen manier met een zelfonderzoek bezig waarbij taal de belangrijkste rol speelt. Het eigenlijke motief in Une saison en enfer bij voorbeeld, is niet het verslag van een crisis, maar het ‘trouver une langue’ het vinden van een tong, een taal. Artaud constateert in Le Pèse-Nefs (De Zenuw-Waag): ‘Ik mis een verband tussen de woorden en het register van mijn geest.’ In zijn nawoord van Navel der Onderwereld schrijft Van Pinxteren over Artaud: ‘Schrijvend in een schemertoestand is hij voortdurend op zoek naar de essentie van zijn bestaan, naar een taal die samenvalt met deze essentie. Daarbij is zijn uitgangspunt dat wanneer hij deze taal gevonden zal hebben, hij vanzelfsprekend deze essentie belichaamt. “Langue”, tong en taal zullen dan weer een en hetzelfde geworden zijn.’
Voordat Van Pinxteren in het drieluik een beschrijving en de mogelijk-
Vervolg op pagina 15