Terug uit de woestijn
Vervolg van pagina 13
heden van het automatische schrijven geeft, begint hij de bundel met de reeks PASSAGE. Het openingsgedicht maakt duidelijk dat het in deze passage niet alleen gaat om een overtocht naar de kern van de bundel, maar ook dat het Van Pinxterens bedoeling is zich te spiegelen aan de resultaten die het drieluik oplevert. Hij wil onderzoeken waar hij samenvalt met datgene wat er uit zijn ‘onderwereld’ in taal te voorschijn is gekomen (met passage, een vrouwelijk woord, in de betekenis van gedeelte van een geschrift, van taal dus):
‘al uit de verte zag ik dat
dat ik haar vast zou moeten leggen
om te weten waar ik samenviel met haar
heb ik mijn tijd voor haar genomen
want schilderen heb ik nooit geleerd
nog toont de afdruk het gezicht
van een rivier die in het donker spiegelt
het lijkt zo ver is het niet meer’
Aan het einde van Vluchtig schuinschrift I, van de reis door de onderwereld van de geest, ligt, geheel afgesloten van de buitenwereld, het onland / van de vrijheid, waaruit het ik tegen het einde van het drieluik terug moet keren. Ondertussen zijn er in het middenstuk van het drieluik prachtige staaltjes van utopisch geluk vastgelegd, zoals in het begin van Vluchtig schuinschrift II:
‘alsof ik het zelf kon zijn alsof ik
voor hemel en aarde gescheiden waren
en damp en vluchtige vormen’
Maar, en dat bleek al uit het woordje onland, poëzie is geen paradijs, maar een onderdeel van het leven, evenals het leven een onderdeel van de poëzie is. Je est un autre leert het motto van Rimbaud. Bij Rimbaud betekent dat de confrontatie van het ik met zijn genie, het genie dat het ik gebruikt om zich te manifesteren. De kunstenaar dus die het medium is van zijn eigen talent die door zichzelf wordt opgebrand.
Voor Van Pinxteren wil ‘ik is een ander’ zeggen, dat hij in taal een ander tegenkwam waar hij het niet mee eens kon zijn, hetgeen hem zijn drieluik realistisch doet besluiten met:
‘kon ik niet anders dan het tot taal oneens zijn
tweesnijdend mijn woord of het woord waarvoor
teken naar toeval en plaats het waar toeval
wanneer dat een naam mag hebben ons smeedt en
betrekt in het proces aan de zelfkant van de tong’
Waarmee de scheilijn tussen poëzie en leven is opgeheven. Dan kan er in de laatste reeks VUREN / KOUDVUUR alleen leven of levensvuur overblijven met zijn littekens waar de dichter weer nieuwe poëzie tegenaan kan gooien.
In verband met deze bespreking wijs ik erop dat er in De Revisor (VIII / 4, augustus 1981) een leerzaam essay van Ferd Drijkoningen is opgenomen: ‘Waarom surrealisten automatisch schreven.’