| |
| |
| |
‘Vertalen is creatief verraad’
Danielle Beekink en Miranda Westerhoud
Interview met vertaalster Barber van de Pol
Barber van de Pol vertaalt sinds de jaren zeventig Latijns-Amerikaanse en Spaanse literatuur. Voor de vertaling van Rayuela, van de Argentijn Julio Cortázar, ontving zij in 1974 de Nijhoffprijs. Verder vertaalde zij ondermeer werk van Pablo Neruda en Jorge Luis Borges. Naast haar vertaalwerk schrijft ze literaire kritieken en beschouwingen, ondermeer voor NRC Handelsblad en publiceert zij sinds kort ook eigen poëzie en verhalen. In het laatste deel van de interviewreeks over vertalen is Barber van de Pol aan het woord over benadering en praktijk van het vertaalvak, de verantwoordelijkheid bij het vertalen van een klassieker en de invloed van de grote Latijns-Amerikanen.
‘Voor mij is vertalen heel persoonlijk; ik wil eigenlijk alleen werk vertalen dat me ligt. Ik heb ooit eens een boek vertaald dat me erg boeiend leek, maar uiteindelijk heel hol bleek te zijn. Bij het vertalen kom je daar pas achter. Ik ging me dood ergeren en dat is vervelend schrijven.
Cortázar is voor mij altijd bijzonder geweest. Zijn roman Rayuela was het eerste boek dat ik vertaalde toen ik nog Spaans studeerde in Amsterdam. Ik vond Cortázar heel goed en leefde toen echt in dat boek. Voor mij was het een soort Bildungsroman: het speelde in Parijs, ik was net uit de provincie in Amsterdam gaan wonen en probeerde als de hoofdpersoon te leven. Ik nam de uiterlijke kenmerken over, ging zware gauloises roken en rode wijn drinken.
Om Rayuela te kunnen vertalen is kunsthistorische kennis onontbeerlijk. De gesprekken binnen de groep vrienden in het boek gaan voortdurend over kunst, gedetailleerd en met halve woorden. Deze verwijzingen zijn vaak moeilijk te achterhalen. Het maken van de juiste keuze vraagt flink wat inlevingsvermogen: ook in die zin was het heel vormend. Cortázar was een erudiete man en dat bleek ook uit dit boek: ik moest binnen korte tijd een soort alweter worden. Gelukkig kon ik hem ook zelf om raad vragen: hij leefde toen nog en ik had een hele waslijst met problemen die niemand anders dan hij kon oplossen. Hij was erg loyaal tegenover vertalers en wilde wel uren over zijn werk praten. We konden goed met elkaar opschieten. Op een gegeven moment wilde hij zelfs dat ik al zijn werk ging vertalen. Dat vond ik echter een te grote verplichting. Wanneer ik me aan één schrijver had gebonden was ik aan veel andere schrijvers nooit toegekomen, zoals Borges. Ook Borges hield van vertalers; “iedere fout van een vertaler beschouw ik als een gunst” heeft hij ooit eens geschreven. Hij vond het interessant als zijn boeken op verschillende manieren gelezen werden en dat is natuurlijk een hele mooie hoofse houding.’
| |
Vertalen uit het Spaans
De voornaamste moeilijkheid bij het vertalen uit het Spaans is dat deze taal bondiger is dan het Nederlands. Romaanse talen hebben tot op zekere hoogte de structuur van het Latijn. Door de naamvallen kan men in bijzinnen volstaan met een adjectief. In het Nederlands is verwijzen minder vaak mogelijk en moet het zelfstandig naamwoord herhaald worden. Het Spaans gebruikt het verleden en het tegenwoordige deelwoord veel vaker; bijvoorbeeld ‘gaande zag ik de bomen voorbij komen’. Dergelijke problemen veroorzaken in een Nederlandse vertaling uit het Spaans ongeveer vijftien procent extra tekst.
‘De verleiding om de tekst even bondig te verwoorden is groot, maar in feite moet een vertaler proberen om het verschil tussen de talen te erkennen en in te zien dat het Spaans gewoon anders is dan het Nederlands. Er zijn vertalingen die voor een deel wel juist zijn, maar voor een ander deel bol staan van de romanismen. Die vertalers hebben vreselijk hun best gedaan, maar hun vertaling is geen autonome literatuur
| |
| |
Barber van de Pol
geworden. Iemand die veel heeft vertaald, kan het lef opbrengen om met Nederlands voor de dag te komen.
Er zijn boeken vol geschreven over de verschillen tussen het Latijns-Amerikaans en het Spaans. Borges beweerde bijvoorbeeld dat het Latijns-Amerikaans een klassieker soort Spaans was, niet zo bedorven door al die gezaghebbende dictionaires die uit Spanje komen. De Spaanse literatuur zou zich retorischer uiten en minder spreektaal gebruiken dan de Latijns-Amerikaanse. Maar ik denk dat er weinig structurele verschillen zijn, alleen het woordgebruik is soms anders. In Latijns-Amerika komen natuurlijk andere dieren en bloemen voor en het eten is anders dan in Spanje. Die huis-tuin-en-keuken-dingen zijn niet de interessantste hoofdbrekens die een vertaler heeft, maar hij moet ze toch oplossen. In Argentinië bestaat een soort dubbele zoete koek met vulling, aljafores, zo'n beetje de nationale koek van Argentinië, net zo gewoon als onze stroopwafels. Dat is haast onvertaalbaar. Uiteindelijk komt er iets te staan als aljafores-koek, maar dat blijft raar. Zo levert bijna iedere vertaling problemen op die eigenlijk niet op te lossen zijn.
Hoewel er voortdurend zaken zijn die om een verklaring vragen, houd ik er niet van een notenapparaat te maken. Als het om een leesboek gaat, moet het een leesboek blijven. Maar het is ook heel onbevredigend om iets exotisch plompverloren in een tekst te laten staan. De tekst moet wel een soort logica hebben, anders ga je er minutenlang naar zitten staren, terwijl er iets heel gewoons bedoeld wordt. Het is de taak van de vertaler om ervoor te zorgen dat het ook gewoon overkomt.’
| |
Poëzie
Ter illustratie geeft Van de Pol een voorbeeld van een vertaalprobleem als gevolg van culturele verschillen. Ze kwam het probleem tegen bij de vertaling van de poëzie van Neruda: ‘In een bepaald gedicht gebruikt hij het woord patria, vaderland, heel vaak. Voor ons heeft dat woord een heel andere lading. We zijn geneigd het te associëren met het “Vaterland” van nazi-Duitsland. Als je “vaderland” vaak gebruikt in wat gezwollen zinnen, is het of je Hitler hoort brullen vanaf een katheder. Dus heb ik ingegrepen omdat het Nederlands anders is, ook door cultuur-historische gebeurtenissen. Voor Neruda was hier geen probleem: het woord patria is nu eenmaal veel gebruikelijker in Chili.
Net als met Cortázar heb ik met Neruda altijd iets gehad: ik heb mijn doctoraalscriptie over hem geschreven. Neruda wordt over de hele wereld gewaardeerd, heeft de Nobelprijs gewonnen, maar in Nederland heeft hij zijn huis nog steeds niet gekregen; hier is hij in de derdewereldhoek geschoven. Prometheus kwam dit jaar met het idee om Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied te vertalen. Daar bestond nog geen
| |
| |
goede vertaling van, dus ik vond het de moeite waard om te doen.
Het vertalen van poëzie is nog sterker een soort herscheppen dan het vertalen van proza. Het is haast proevend lezen, je moet weten wat er staat en dat overbrengen. Als ik een gedicht van Borges lees, meen ik te weten dat hij heel erg op de cadans van de poëzie zijn woorden heeft gekozen. De woorden worden meegenomen door de muziek van zijn zinnen, waardoor het zo'n organische eenheid is geworden. Het is de kunst dat in de vertaling over te brengen. Daarbij is het een gemak om de vorm aan te houden: als het een sonnet is moet het in het Nederlands ook een sonnet blijven. Het Spaans heeft echter meer tussenklanken dan het Nederlands, waardoor er meer op elkaar rijmt. Het Nederlands heeft minder rijmwoorden, dus dat is een probleem.
Zeker bij poëzie bestaat de absolute vertaling niet. Ik heb altijd wel iets objectiefs voor ogen. In het Nederlands wil ik laten uitkomen hoe ik het origineel ervaren heb, maar dan wel als een nieuwe autonome literaire tekst. Een vertaler zit in zijn hoofd aan te passen, te scheppen en te bedenken en daardoor drukt hij zijn eigen stempel op het werk.
Een vertaler moet onzichtbaar zijn, hij mag niet storen, maar tegelijkertijd moet hij ook dezelfde kwaliteiten hebben als de oorspronkelijke schepper. Ik kom in vertaalkritieken weinig tegen “wat is dat mooi opgelost” of “wat is dat structureel goed begrepen”. Er wordt gelet op de foutjes, of de vertaler wel onzichtbaar is, maar tegelijkertijd is hij onvermijdelijk aanwezig, want dat Nederlands is echt helemaal van hem. Al die onzichtbare dingen die gelukt zijn, zijn dan logisch en een paar dingen die niet goed bevallen - waar misschien wel goed over nagedacht is - daar valt men over. Het is jammer dat het niet ingeburgerd is om op een genuanceerde manier over vertalen te praten. Af en toe wordt er een forum of een symposium gehouden over hoe het anders moet, maar daar blijft het bij. Terwijl het leuk is om aan de hand van de ingrepen die een vertaler heeft gedaan, iets te zeggen over hoe een boek in elkaar zit.’
| |
Don Quijote
‘Kort geleden heb ik een nieuwe vertaling gemaakt van de Don Quijote en als de financiering lukt wil ik daar een proefschrift over schrijven. Aan de hand van de vertaling wil ik laten zien wat er met de meest uit eenlopende dingen, zoals filosofische, metafysische en idiomatische aspecten, gebeurt tijdens het vertalen. Er zijn veel theorieën over vertalen, maar ik wil laten zien hoe die processen in de praktijk gaan - en hoe spannend dat is.
Toen ik met het plan kwam om Don Quijote opnieuw te vertalen, bleek dat in de lucht te hangen; de uitgever die ik benaderde, die ook de vorige vertaling had uitgebracht, was zeer geïnteresseerd. Later werd ik ook door een andere uitgever verzocht het te overwegen; kennelijk bestond behoefte aan een nieuwe vertaling. Zelf wilde ik ook weer eens iets uitputtends en ambitieus doen. De vorige vertaling van Don Quijote was rond de Tweede Wereldoorlog in vier delen verschenen. Op deze vertaling is veel kritiek geuit, naar mijn mening niet helemaal terecht. Het is een eenheid van taal, een beetje negentiende-eeuws. Je moet niet vergeten dat het vertalen van zo'n klassieker veel zwaarder en veel verantwoordelijker werk is dan het vertalen van een modern werk.
Bij het vertalen heb ik mediëvisten en arabisten moeten inschakelen. Er komt heel veel Arabisch voor in Don Quijote; heel Andalusië, waar het verhaal zich afspeelt, was toen Moors. Veel Arabische namen werden Spaans geschreven en ik wist niet hoe ik daarmee moest omgaan. De zogenaamde schrijver van de Don Quijote heeft een Arabische naam en daar staat ‘cide’ voor, dat ‘heer’ betekent in het Arabisch. De vraag is of en hoe je dat moet vertalen. Daarbij heb ik vele deelstudies gemaakt. Moest ik bijvoorbeeld ‘buis’ of ‘hozen’ of ‘jak’ gebruiken? En als ik de oude vorm aanhield, hoe vaak moest ik dat dan afwisselen? Maar ook het woord ‘u’ bijvoorbeeld bestond toen nog niet in het Spaans, dus ik moest eeuwig over al die beleefdheidsvormen nadenken. Een ander probleem was dat ik op een gegeven moment ontdekte dat de frequentie van Franse woorden in mijn Nederlands te hoog was. In een verhaal uit die tijd vloekt dat, omdat het Frans pas met Napoleon in het Nederlands is terechtgekomen.’
| |
Latijns-Amerikaanse literatuur nu
‘De golf van de echt grote Latijns-Amerikaanse schrijvers is na de eerste kennismaking zo'n vijftien jaar geleden nu voorbij. Márquez en Vargas Llosa zijn redelijk bekend en populair, maar voor Cortázar en Borges is er maar een klein publiek van aandachtige lezers. Dan is er nog Isabel Allende, maar zij wordt in de lite- | |
| |
raire wereld niet echt serieus genomen.’
Samen met Maarten Steenmeijer wil Van de Pol nu een bloemlezing Latijns-Amerikaanse poëzie gaan maken, die voor het grootste gedeelte uit de oude schrijvers zal bestaan. Er valt de komende jaren nog een hoop te ontdekken: ‘Wat er momenteel op literair gebied gebeurt in Latijns-Amerika komt niet echt naar buiten. Vorig jaar was ik in Argentinië, in de universiteitsstad Cárdoba, waar ik in aanraking kwam met een schrijverskring. Voor Latijns-Amerikaanse schrijvers blijkt het veel moeilijker een boek gepubliceerd te krijgen dan voor Europese auteurs. Ze moeten naar Buenos Aires gaan, maar ook dat is niet genoeg, want de uitgeverswereld daar stelt niet veel voor. Eigenlijk moeten schrijvers, net als vroeger, naar Spanje om erkend te worden. Toch is er veel veranderd: ik denk dat het peil erg gestegen is door de stimulans van de succesvolle Latijns-Amerikaanse schrijvers. Het was nog nooit vertoond dat zij de Europeanen konden evenaren. Nu ze weten dat dat kan, is hun bewustzijn enorm gegroeid. Maar je moet als Latijns-Amerikaans schrijver wel zeer goed zijn om hier de aandacht te krijgen.’
| |
Niet vrijblijvend
‘Binnenkort ga ik een bundel literaire schetsen van Luis Buñuel vertalen. Die teksten zijn nu voor het eerst bij elkaar gesprokkeld, dus het is een waagstuk. Buñuels werk ziet er eenvoudig uit, maar dat is bedrieglijk. Borges oogt ook eenvoudig, maar ook bij hem zit ik voortdurend met mijn handen in het haar. Ik vind het mooi om voor een bepaalde tijd de wereld van iemand die ik bewonder te leren kennen. Vertalen is niet vrijblijvend; je waagt je aan iets van iemand anders. Dat gaat met schade en schande en met veel liefde.
Ik heb altijd erg naar formules gezocht voor het werk dat ik vertaalde; ik ben vrij snel boekbesprekingen gaan maken en artikelen over vertalen gaan schrijven. Ik heb er veel over te zeggen; je wordt natuurlijk gauw een merkwaardig soort deskundige. Daarom heb ik ooit samen met Hans Keller, Hans Faverey en Louis Ferron een tijdschrift opgericht, New Found Land, dat na een paar jaar echter over de kop is gegaan. Ook bij New Found Land bleef mijn angst om samen te vallen met een bepaald gebied of om te veel met één schrijver of vakgebied bezig te zijn: ik wil geen specialist worden.’
| |
Eigen werk
Van de Pol schreef al af en toe gedichten en verhalen. Pas enkele jaren geleden is ze begonnen met publiceren. ‘Als je opgesloten wordt door de taal van een auteur die je aan het vertalen bent is het moeilijk om daarnaast zelf iets te maken. Natuurlijk ben ik in bepaalde mate beïnvloed door de schrijvers die ik vertaald heb. Dit jaar komt er een bundel van mij uit, waarin een verhaal staat waarvan ik pas achteraf, toen ik er met de redacteur over sprak, dacht: dit is toch eigenlijk Cortázar. Het was heel associatief; het ging van een heel concrete situatie over naar een fantastische, rare wereld. En dat is Cortázar - iedereen mag dat doen, maar als ík het doe...
Verder lijkt mijn werk helemaal niet op dat van Cortázar. Hij was een weemoedig man en dat herken ik heel goed, al zou ik die weemoed niet zo uiten. En wat Borges betreft: iedereen die Borges leest wordt door hem beïnvloed. Je vindt het terug bij alle Nederlandse schrijvers die met hem in aanraking zijn geweest. Borges heeft een mooie stelling: iedereen kan ieder jaar wel een paar mooie gedichten schrijven. Dat geloof ik ook, ieder op zijn eigen manier. Die open houding tegenover schrijven bevalt me wel.
Schrijven en vertalen zijn allebei erg intensief. Het liefst wil ik alles uit mijn hoofd doen, maar dat kan natuurlijk helemaal niet bij vertalen. Zelfs een woord als casa zoek ik toch op als ik even aarzel om te kijken of het me op ideeën brengt. De inspanning bij vertalen vind ik erg groot; de Don Quijote is bijvoorbeeld een hele onderneming en ik loop voortdurend naar encyclopedieën, terwijl ik eigenlijk uit het niets zou willen scheppen. Maar schrijven is natuurlijk ook veel geploeter.
En vertalen is altijd verraad; het is altijd een interpretatie. Ik kan zeggen dat je bevlogen moet zijn, maar dat is maar een krakkemikkige manier om aan te geven wat vertalen kan betekenen. Als je het serieus neemt kun je er uren over praten, omdat het een artistiek proces is, maar ieder artistiek proces is moeilijk uit te leggen. Voor zover vertalen wetenschappelijk is, is het uit te leggen, maar dat is slechts een deel. Over de verhouding van creatie en ambacht wordt heel verschillend gedacht. Ik geloof in ieder geval niet dat vertalers zo bescheiden zijn. Vertalers zijn misschien wel brutale mensen die met hun kladden aan andermans werk zitten.’
|
|