schuil houdende agter het masker van uitwendige belydenisse van het Euangelium, nogthans, zo niet, met het geloof in God, allen Godsdienst, althans het geloof in jezus, verzaakt hebben. Omtrent de Roomschgezinden, in zommige Landen, voedt hy vooral zeer ongunstige gedagten. ‘De weidsche Tempelen (schryft hy) worden, vooral by die plegtigheden, welken 's nagts verrigt worden, in Tempelen van Venus verkeerd, en de Kloosters, waar mede die Landen zyn doorzaaid, zyn doorgaans de afschuwlykste tooneelen, niet alleen van brasserye en dronkenschap, maar ook van zulk eene ontugtigheid, welke de menschlykheid schuwt te noemen.’ Zeer gunstige gedagten, intusschen, voedt de Leeraar aangaande de bedoelingen van de tegenwoordige hoosden der Fransche Natie, om den Godsdienst tot deszelfs oorspronklyke bestemming te doen wederkeeren. ‘Kan men (vraagt hy) het Godsdienstig doel der Franschen den lof weigeren, dat zy de Geestlykheid weder aan de Stigters des Christendoms willen doen gelyken, en den Christen Godsdienst onder hen langzaamerhand tot deszelfs oude eenvoudigheid te willen te rug brengen; een plan volgende, welk de groote erasmus ten zynen tyde reeds poogde in 't werk te stellen?’ In verre na niet zo gunstig denkt de Eerw. bruining over de voormaalige gesteldheid der Franschen, vóór de Omwenteling. ‘Geen los vermoeden is het (dus schryft hy) - dat zulke Hoven, waar weelde, hovaardy en geldgierigheid, de eenige dryfveeren der Hovelingen zyn; gelyk men, met zekerheid, omtrent de meeste Fransche Hovelingen heeft kunnen zeggen: het is geen los vermoeden, dat zulke Hoven der Godverzaaking ten zetel verstrekken, van waar die pest der Zielen zig door het gansche land verspreidt, en niet alleen den Prelaat en Staatsdienaar, maar ook den Burger, besmet. - Ja! de droevige ondervinding leert, hoe zeer die onderscheidene Standen, in Frankryk, daar door vergiftigd
waren.’ Wy gelooven dat de Eerw. bruining in dit alles gelyk heeft; doch wy gelooven tevens, dat 'er geene reden is, om juist Frankryk alleen tot een voorbeeld te stellen; maar dat zeer veel van zyne gezegden zich ook elders laat toepassen. In het slot zyner Leerreden ontmoeten wy eenige aanmerkingen tegen het stelzel der be-