| |
| |
| |
Epifanieën
James Joyce (Vertaling Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes)
1
[Bray: in de salon van het huis op het Martello Terrace]
Meneer Vance - (komt naar binnen met een stok) ... O, weet u, het zal hem berouwen, mevrouw Joyce.
Mevrouw Joyce - Oja ... Hoor je dat, Jim?
Meneer Vance - Want anders - als ie niet zegt dat het hem spijt - dan komen de arenden zijn ogen uitklauwen.
Mevrouw Joyce - O, maar ik weet zeker dat hij zal zeggen dat het hem spijt.
Joyce - (onder de tafel, tegen zichzelf)
| |
2
Morgen geen school: het is zaterdagavond en winter: ik zit bij de haard. Straks komen ze terug met leeftocht, vlees en groente, thee en brood en boter, en ontbijtworst die geluid maakt in de pan ....Ik zit en lees een verhaal over de Elzas, draai de gele bladzijden om, kijk naar de mannen en vrouwen in hun vreemde kledij. Ik vind het fijn te lezen over hun gewoonten; het lijkt of ik via hen raak aan het leven van een land aan gene zijde van hen en omgang krijg met het Duitse volk. Dierbare illusie, vriend van mijn jeugd! ....... In hem heb ik mijzelf verbeeld. Onze levens zijn nog steeds heilig in hun intieme sympathieën. 's Avonds ben ik bij hem als hij de boeken van de filosofen leest of een vertelsel van vervlogen tijden. Ik ben bij hem als hij alleen rondzwerft of met iemand die hij nooit gezien heeft, dat jonge meisje dat
| |
| |
hem omhelst met armen die geen boos in de zin hebben. Zij schenkt haar eenvoudige, overvloedige liefde, en hoort en antwoordt zijn ziel maar hoe weet hij niet.
| |
3
De kinderen die het langst zijn gebleven maken aanstalten om naar huis te gaan want het feestje is afgelopen. Dit is de laatste tram. De schrale bruine paarden weten het en schudden met hun bellen naar de heldere nacht, ter vermaning. De conducteur praat met de bestuurder; beiden knikken vaak in het groene licht van de lamp. Er is niemand in de buurt. Het lijkt of we luisteren, ik op de bovenste tree en zij op de onderste. Ze komt telkens op mijn tree staan en gaat dan weer naar beneden, tussen onze frases door, en een paar keer blijft ze naast me staan, als ze even vergeet naar beneden te stappen, en stapt dan naar beneden ..... Laat gaan; laat gaan .... En nu dringt ze haar ijdelheden niet op - haar mooie jurk en sjerp en lange zwarte kousen - want nu (kinderwijsheid) lijkt het of we weten dat dit einde ons beter zal bevallen dan elk ander einde waarvoor wij ons hebben ingespannen.
| |
4
[Dublin: Mountjoy Square]
Joyce - (besluit) ... Dat is bij elkaar veertigduizend pond.
Tante Lillie - (giechelt) - O grutjes!....Zo was ik vroeger ook......
...Toen ik klein was wist ik zeker dat ik zou trouwen met een lord ... of zoiets ...
Joyce (denkt) - Zou het kunnen dat ze zich met mij vergelijkt?
| |
5
Helemaal boven in het oude, donkergevensterde huis: vuurgloed in de smalle kamer: buiten schemer. Een oude vrouw druk in de weer, bezig met thee zetten; ze vertelt over de veranderingen, de rare dingen die ze deed en wat de priester en de dokter hadden gezegd ..... Ik hoor haar woorden in de verte. Ik dwaal door de kolen, door avontuurlijke dingen .......Christus! Wat is dat in de deuropening? ..... Een schedel - een aap; een schepsel aangetrokken door het vuur, door de stemmen: een onnozel schepsel.
- Is dat Mary Ellen? -
- Nee, Eliza, het is Jim -
| |
| |
- O...... O, goeienavond, Jim -
- Wil je iets, Eliza? -
- Ik dacht dat het Mary Ellen was ..... Ik dacht dat jij Mary Ellen was, Jim -
| |
6
Een veldje met stug onkruid en distels wemelend van verwarde vormen, half mens, half geit. Ze slepen met hun grote staarten en lopen kriskras door elkaar, agressief. Hun gezichten zijn licht bebaard, puntig en grijs als gummi. Ze worden geleid door een geheime particuliere zonde die ze nu, als van de weeromstuit, tot voortdurende kwaadwillendheid verplicht. Eentje klampt om zijn lichaam een gescheurd flanellen jasje; een ander klaagt monotoon terwijl zijn baard blijft haken aan het stugge onkruid. Ze omcirkelen me, sluiten me in, en de oude zonde scherpt hun ogen tot wreedheid. Ze ruisen door de velden in langzame kringen en richten hun schrikwekkende gezichten op. Help!
| |
7
Het is nu tijd om weg te gaan - het ontbijt is klaar. Ik doe nog een gebed ..... Ik heb honger; en toch zou ik hier willen blijven in deze stille kapel waar de mis zo stil aanving en verstreek ..... Wees gegroet, Koningin, Moeder van Barmhartigheid, ons leven, onze vreugde en onze hoop! Morgen en elke dag daarna hoop ik u iets deugdzaams te brengen als offerande want ik weet dat ik u plezier als ik dat doe. Nou, voor nu gedag ..... O, het mooie zonlicht in de avenue en O, het zonlicht in mijn hart!
| |
8
Donkere wolken hebben de hemel dichtgetrokken. Daar waar drie wegen samenkomen en voor een drassig strand ligt languit een grote hond. Van tijd tot tijd steekt hij zijn snoet omhoog en uit een langgerekt verdrietig gehuil. Mensen stoppen en kijken naar hem; lopen dan door. Sommigen blijven staan, gefrappeerd, misschien, door dat weeklagen waarin zij de uiting van hun eigen verdriet lijken te horen dat ooit ook een stem had maar nu stemloos is, een dienaar van inspannende dagen. Het begint te regenen.
| |
| |
| |
9
[Mullingar: een zondag in juli: middag]
Tobin - (lawaaierig rondlopend op dikke laarzen en op de weg tikkend met zijn stok) .... O, er gaat niks boven een huwelijk om een kerel in het gareel te krijgen. Voordat ik hier bij de Examiner kwam, heb ik heel wat afgeboemeld met m'n maten en drank .... Nu heb ik een goed huis en ..... ga ik 's avonds naar huis en als ik wat wil drinken ...... nou, dan doe ik dat .... Mijn advies aan iedere jonge kerel die het zich kan veroorloven: trouw jong.
| |
10
[Dublin, de Stag's Head, Dame-steeg]
O'Mahony - Hebben jullie daarginds niet dat priestertje dat gedichten schrijft - Broeder Russell?
Joyce - O, ja...Ik hoor dat hij verzen heeft geschreven.
O'Mahony - (glimlacht pienter)... Verzen, ja...dat is er de goeie naam voor....
| |
11
[Dublin: bij de Sheehys, Belvedere Place]
Joyce - Ik wist dat je hem bedoelde. Maar je hebt het mis wat zijn leeftijd betreft.
Maggie Sheehy - (leunt voorover om serieus te spreken). Hoezo, hoe oud is ie?
Joyce - Tweeënzeventig.
Maggie Sheehy - Echt?
| |
12
[Dublin: bij de Sheehy's, Belvedere Place]
O'Reilly - (met groeiende ernst)....Nu ben ik aan de beurt zeker..... (nu heel ernstig)....Wie is je lievelingsdichter?
(stilte)
Hanna Sheehy - .......Een Duitser?
O'Reilly - ......Ja.
(nog stiller)
Hanna Sheehy - ..Ik geloof.....Goethe.....
| |
| |
| |
13
[Dublin: bij de Sheehys, Belvedere Place]
Fallon - (in het voorbijgaan) - Ik moest je vooral feliciteren met je optreden.
Joyce - Dank je.
Blake - (na een pauze) ..Ik zou het nooit iemand aanraden om...O, het is een verschrikkelijk leven!....
Joyce - Ha.
Blake - (tussen de halen rook door) - natuurlijk...ziet het er mooi uit aan de buitenkant...voor degenen die het niet weten...Maar als je het wist....is het echt verschrikkelijk. Een stompje kaars, geen...warm eten, smerige....armoede. Je hebt gewoon geen idee....
| |
14
[Dublin: bij de Sheehys, Belvedere Place]
Dick Sheehy - Wat is een leugen? Meneer de Voorzitter, moet ik vragen...
Meneer Sheehy -Tot de orde!
Fallon - Je weet dat het gelogen is!
Meneer Sheehy - Dat moet u intrekken, meneer.
Dick Sheehy - Zoals ik al zei....
Fallon - Dat doe ik niet.
Meneer Sheehy - Ik verzoek de geachte afgevaardige van Denbigh....Tot de orde! ...
| |
15
[In Mullingar: een avond in de herfst]
De Kreupele Bedelaar - (zijn stok vastgrijpend)....Jullie waren het die me gisteren nariepen.
De Twee Kinderen: - (hem aanstarend)...Nee, meneer.
De Kreupele Bedelaar - O ja, mooi wel .... (zijn stok op en neer bewegend)....Maar luister naar wat ik je zeg....Zie je die stok?
De Twee Kinderen - Ja, meneer.
De Kreupele Bedelaar: - Nou, als jullie me nog een keer naroepen dan snij ik je open met die stok. Dan snij ik jullie levers d'r uit.....(verklaart zich nader)...Hoor je me? Dan snij ik je open. Dan snij ik jullie levers en het licht in jullie ogen d'r uit.
| |
| |
| |
16
Er daalt een witte mist neer in langzame vlokken. Het pad voert me naar een duistere poel. Er beweegt iets in de poel; het is een arctisch beest met een ruige gele vacht. Ik prik er met mijn stok in en als hij oprijst uit het water zie ik dat zijn rug afloopt naar de kroep en dat hij heel sloom is. Ik ben niet bang maar drijf hem met het prikken van mijn stok voor me uit. Hij beweegt moeizaam met zijn poten en mompelt woorden in een taal die ik niet versta.
| |
17
[Dublin: bij de Sheehys, Belvedere Place]
Hanna Sheehy - O, er zullen zeker massa's mensen op de been zijn.
Skeffington - Het wordt zelfs, zoals onze vriend Jocax zou zeggen, de dag van het falderappes.
Maggie Sheehy - (declameert) - Wellicht staat het falderappes nu al voor de deur!
| |
18
[Dublin, aan de North Circular Road: Kerstmis]
Juffrouw O'Callaghan - (lispelt) - Ik heb je gezegd hoe het heette, De ontsnapte non.
Dick Sheehy - (luid) O, ik zou zo'n boek niet lezen...Ik moet het aan Joyce vragen. Zeg, Joyce, heb jij De ontsnapte non ooit gelezen?
Joyce - Ik merk op dat er rond dit tijdstip een zeker fenomeen plaatsvindt.
Dick Sheehy - Wat voor fenomeen?
Joyce - O...de sterren verschijnen.
Dick Sheehy - (tegen juffrouw O'Callaghan)..Heb je ooit opgemerkt dat...de sterren verschijnen aan het puntje van Joyce z'n neus rond dit tijdstip? ...(ze glimlacht)..Want ik merk dat fenomeen wel op.
| |
19
[Dublin: in het huis in de Glengariff Parade: avond]
Mevrouw Joyce - (verschijnt vuurrood, trillend, in de deuropening van de salon)...Jim!
Joyce - (aan de piano)...Ja?
Mevrouw Joyce - Weet jij iets van het lichaam?... Wat moet ik doen?...Er komt spul uit het gat in Georgie z'n maag.... Heb je ooit van zoiets gehoord?
| |
| |
Joyce - (verrast)...Ik weet het niet....
Mevrouw Joyce - Moet ik de dokter laten komen, denk je?
Joyce - Ik weet het niet...... Welk gat?
Mevrouw Joyce - (ongeduldig)...Het gat dat we allemaal hebben..... hier (wijst)
Joyce - (staat op)
| |
20
Ze slapen allemaal. Ik ga nu naar boven ..... Hij ligt op mijn bed waar ik gisteren lag: ze hebben een laken over hem heen gelegd en zijn ogen met penny's gesloten.... Arm klein kereltje! We hebben samen veel gelachen - hij droeg zijn lichaam heel licht .... Het spijt me heel erg dat hij dood is. Ik kan niet voor hem bidden zoals de anderen doen ..... Arm klein kereltje! Al de rest is zo onzeker!
| |
21
Twee rouwenden dringen naar voren door de menigte. Met één hand vast aan de jurk van de vrouw rent het meisje vooruit. Het gezicht van het meisje is het gezicht van een vis, ontkleurd en schuinogig; het gezicht van de vrouw is klein en vierkant, het gezicht van een koopjesjaagster. Met verwrongen mond kijkt het meisje omhoog naar de vrouw om te zien of het tijd is om te gaan huilen; de vrouw zet haar platte hoedje recht en rept zich voort naar de rouwkapel.
| |
22
[Dublin: in de Nationale Bibliotheek]
Skeffington - Het spijt me te horen over de dood van je broer ... het spijt me dat we het niet op tijd hoorden.....om op de begrafenis te zijn.
Joyce - O, hij was heel jong....een jongen nog....
Skeffington - Toch.....zoiets doet pijn....
| |
23
Dat is geen dansen. Buig voor het volk, jonge knaap, en dans voor ze.... Donkergekleed holt hij naar voren, lenig en serieus, om te gaan dansen voor de meute. Er is geen muziek voor hem. Hij begint ver weg beneden in het amfitheater te dansen met een langzaam en soepel bewegen van de ledematen, gaat van de ene beweging over in de andere, met alle gratie van de jeugd en distantie, tot het lijkt of hij een wervelend
| |
| |
lichaam is, een spin die wielt in de ruimte, een ster. Ik wil hem heel graag loftuitingen toeroepen, arrogant over de hoofden van de meute ‘Kijk! Kijk!’ roepen ..... Zijn dansen is niet het dansen van snollen, de dans van de dochters van Herodias. Het komt op vanuit het midden van het volk, plots en jong en mannelijk, en valt weer terug naar de aarde met sidderend gesnotter om te sterven na zijn triomf.
| |
24
Haar arm wordt een moment op mijn knieën gelegd en dan teruggetrokken, en haar ogen hebben haar onthuld - heimelijk, waakzaam, een omheinde tuin - in een moment. Ik herinner me een harmonie van rood en wit die gemaakt was voor iemand als zij, dat ik haar namen en daden van glorie vertelde, haar noodde op te staan als voor een bruiloft, en te komen, haar noodde uit te zien, een bruid, van Amana en van de berg der luipaarden. En ik herinner me dat antwoord waarheen de volmaakte tederheid van het lichaam en de ziel met alle mysteriën van dien zijn gegaan: Inter ubera mea commorabitur.
| |
25
De snelle lichte regenbui is voorbij maar blijft hangen, een tros diamanten, tussen de struiken van de binnenplaats waar een uitwaseming oprijst uit de zwarte aarde. In de zuilengang staan de meisjes, een april-gezelschap. Zij verlaten hun schuilplaats, met menige twijfelende blik, met het gebabbel van nette laarsjes en het bekoorlijk behoud van onderrokken, onder paraplu's, een lichte wapenrusting, omhooggehouden in vernuftige hoeken. Ze gaan terug naar het klooster - ingetogen gangen en simpele slaapzalen, een witte rozenkrans van getijden - nadat ze de mooie beloftes van de Lente hebben gehoord, die begunstigde gezant .......
Midden in een plat, door regen geteisterd land staat een hoog eenvoudig gebouw, met ramen die het obscure daglicht filteren. Driehonderd jongens, luidruchtig en hongerig, zitten aan lange tafels runderlappen met groene vetrandjes te eten en groentes die nog rieken naar de aarde.
| |
26
Ze is verloofd. Ze danst met hem in het rond - een witte jurk licht opgetild terwijl ze danst, een witte corsage in haar haar; ogen enigszins afgewend, een zwakke gloed op haar wang. Haar hand ligt in de mijne,
| |
| |
even, allerzachtste koopwaar.
- Je komt hier nog maar heel zelden. -
- Ja ik word een beetje een kluizenaar. -
- Ik ben je broer kortgeleden tegengekomen ...... Hij lijkt heel erg op je. -
- O ja? -
Ze danst met hem in het rond - gelijkmatig, discreet, geeft zichzelf aan niemand. De witte corsage deint op terwijl ze danst, en als ze in de schaduw is, ligt de gloed dieper op haar wang
| |
27
Zwak, in de zware zomernacht, door de stilte van de stad die van dromen is overgegaan in een droomloze slaap als een afgematte minnaar die door geen liefkozingen bewogen wordt, de klank van hoeven op de Dublinse weg. Nu niet meer zo zwak als zij dichter bij de brug komen; en in een oogwenk als zij de donkere vensters passeren wordt de stilte doorkliefd door alarm als door een pijl. Nu zijn ze ver weg te horen - hoeven die midden in de nacht fonkelen als diamanten en zich voorbij de grauwe, stilstaande moerassen spoeden met welk reisdoel - naar welk hart - met welke tijdingen?
| |
28
Een maanloze nacht waaronder de golven zwak blikkeren. Het schip vaart een haven binnen waar een paar lichten branden. De zee is onrustig, geladen met doffe woede als de ogen van een dier dat klaarstaat voor de sprong, ten prooi aan zijn eigen meedogenloze honger. Het land is vlak en dun bebost. Er staan veel mensen langs de kust om te zien welk schip er hun haven binnenkomt.
| |
29
Een lange gebogen galerij: van de vloer rijzen pilaren van donkere dampen op. De gang wordt bevolkt door de beeltenissen van fabelachtige koningen, gevat in steen. Hun handen liggen gevouwen op hun knieën, ten teken van afmatting, en hun ogen zijn verduisterd want de dwalingen der mensen gaan voor hen eeuwig als duistere dampen omhoog.
| |
30
De bekoring van armen en stemmen - de witte armen van wegen, hun belofte van intieme omhelzingen, en de zwarte armen van schepen die
| |
| |
zich aftekenen tegen de maan, hun verhaal van verre volken. Ze ontvangen ons met de boodschap: Wij zijn alleen, - kom. En met hen zeggen de stemmen: Wij zijn jullie volk. En de lucht is vol van hun gezelschap terwijl ze tot mij roepen hun verwant, en aanstalten maken om te vertrekken, en de vleugels schudden van hun jubelende en verschrikkelijke jeugd.
| |
31
Hier zijn wij samengekomen, reizigers; hier zijn wij gehuisvest, in een wirwar van straten, nauw bedekt door nacht en stilte. In vriendschap rusten wij tezamen, weltevreden, niet meer denkend aan de kronkeligheid van de wegen die we gegaan zijn. Wat beroert mij vanuit de duisternis subtiel en murmelend als een vloed, hartstochtelijk en heftig met een onbetamelijke beweging van de lendenen? Wat springt er, een antwoord schreeuwend, uit me, als van adelaar tot adelaar in volle vlucht, een schreeuw om te overwinnen, een schreeuw om een onzedige overgave?
| |
32
De mensenmassa krioelt binnen de omheining, ploetert door het slijk. Er passeert een dikke vrouw, haar jurk vrijpostig opgetild, haar gezicht neuzend in een sinaasappel. Een bleke jongeman in hemdsmouwen en met een Cockney-accent doet trucjes en drinkt uit een fles. Een oud mannetje heeft muizen op een paraplu; een politieagent komt er in zware laarzen op afgestampt en grijpt de paraplu: het oude mannetje verdwijnt. Bookmakers brullen namen en prijzen; een ervan schreeuwt met de stem van een kind - ‘Bonny Boy!’ ‘Bonny Boy!’ ... Menselijke wezens krioelen binnen de omheining, achteruit en vooruit door de dikke drab. Sommigen vragen of de race verdergaat; ze krijgen te horen ‘Ja’ en ‘Nee.’ Er begint een fanfare te spelen......Een mooi bruin paard, bereden door een gele ruiter, schittert ver weg in het zonlicht.
| |
33
In twee- en drietallen gaan ze voorbij te midden van het leven op de boulevard, lopen als mensen die vrije tijd hebben in een plek die voor hen verlicht is. Zij staan bij de banketbakker en vertrappen, al babbelend, deegweefseltjes, of ze zitten stil aan tafels bij de cafédeur, of ze stappen uit rijtuigen met een roerige woeling van gewaden zacht als de stem van de overspelige. Zij gaan voorbij in een wolk van parfums:
| |
| |
onder de parfums hebben hun lichamen een warme vochtige geur..... Er is geen man die van ze heeft gehouden en zij hebben niet van zichzelf gehouden: zij hebben niets gegeven voor alles dat aan hen is gegeven.
| |
34
Ze komt 's nachts als de stad stil is: onzichtbaar, onhoorbaar, geheel ongenood. Ze komt vanuit haar aloude zetel op bezoek bij de minste harer kinderen, zeer welwaardige moeder, alsof hij haar nooit een vreemde was geweest. Ze kent het hart diep van binnen; daarom is ze zachtaardig, eist niets; zegt, ik ben ontvankelijk voor verandering, een vindingrijke invloed in het hart van mijn kinderen. Wie heeft er medelijden met jou als je treurig bent onder de vreemdelingen? Jaren en jaren heb ik van je gehouden toen je in mijn schoot lag.
| |
35
[Londen: in een huis in Kennington]
Eva Leslie - Ja, Maudie Leslie is me zuster en Fred Leslie is me broer - hebbie wel is gehoord van Fred Leslie?... (mijmerend)... O, da's een vale vieze kontkruiper... Hijs mometeel plaaite......
(later)
Kep je verteld dat d'r iemand was die op één avend tien keer met me ging...Da's Fred - me aaige broer Fred.... (mijmerend)...Knap issie... O ik ben dol op Fred....
| |
36
Ja, dat zijn de twee zussen. Zij die met flinke armen aan het karnen is (hun boter is beroemd) ziet er donker en niet blij uit: de ander is blij omdat zij haar zin heeft gekregen. Haar naam is R.... Rina. Ik ken het werkwoord ‘zijn’ in hun taal.
- Ben jij Rina? -
Ik wist dat zij het was.
Maar daar is hij zelf in een jas met pandjes en een ouderwetse hoge hoed. Hij negeert ze: hij loopt door met kleine pasjes en steekt de pandjes van zijn jas uit.... Grote goedheid! Zo klein als hij is! Hij moet wel erg oud en ijdel zijn.....Misschien is hij niet wat ik...Grappig dat die twee grote vrouwen ruzie kregen over dat kleine mannetje....Maar ja hij is wel de grootste man op aarde....
| |
| |
| |
37
Ik lig languit op het dek, tegen de machinekamer aan, waaruit de geur van lauw vet opwalmt. Gigantische mistnevels rukken op onder de Franse klippen en omgeven de kust van kaap tot kaap. De zee beweegt met het geluid van vele schalen.... Voorbij de mistige muren, in de donkere kathedraal van Onze Lieve Vrouwe, hoor ik de heldere, gelijke stemmen van de jongens die daar voor het altaar zingen.
| |
38
[Dublin: hoek Connaught-straat en Phibsborough]
Het Kindje van Mannelijke Kunne - (bij het tuinhek) ..Nei..ei.
De Eerste Jonge Dame - (half knielend, pakt zijn handje) - Nou, ben jij verliefd op Mabie?
Het Kindje van Mannelijke Kunne - Nei...ei.
De Tweede Jonge Dame - (buigt zich over hem heen, kijkt op) - Op wie ben jij dan verliefd?
| |
39
Zij leest, haar boek lichtjes vast gehouden bij haar borst, staande de les. Tegen het donkere materiaal van haar jurk rijst haar gezicht, met milde gelaatstrekken en neergeslagen ogen, zachtjes op in het licht; en uit een gevouwen kap, slordig naar voren gezet, valt een kwastje langs haar bruine gekrulde haar...
Wat is het voor les die ze leest - over apen, over vreemde uitvindingen, of over de legendes van martelaren? Wie weet hoe diep deze bevalligheid doet denken, herinnert aan Raffaello?
| |
40
[Dublin: +in de O'Connell-straat+ in apotheek Hamilton Long]
Gogarty - Is dat voor Gogarty?
De Assistent - (kijkt) - Ja, meneer...<Gaat het zo mee?> +Wilt u er nu voor betalen?+
Gogarty - Nee, <laat het> +zet het maar op de rekening+; en laat het bezorgen. Het adres is bekend.
(pakt een pen)
De Assistent - <Ja> +Ja-aa.+
Gogarty - Rutland Square 5.
De Assistent - (half in zichzelf, +al+ schrijvend) ..Rutland...Square...5.
|
|