De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Zijn zesde verjaardag
| |
[pagina 135]
| |
van dieren nadeed die hij moest zien te raden. Natuurlijk probeerde Jutta hem goed te laten merken dat hij niet tegen haar op kon. Ze zorgde ervoor dat haar gebaren niet zonder meer duidelijk en voor één uitleg vatbaar waren, zodat het hem ook niet lukte het dier in kwestie te noemen. Ik onderbrak haar spelletje. Ik trok Jutta tegen me aan, voelde hoe ze zich als vanzelf heftig verzette, maar liet haar niet los en trok haar naar het hoofdeinde van het bed. Ze was enorm op haar qui-vive en liet een bijna vijandige waakzaamheid zien. Als mijn blik soms op haar gezichtje viel - ze was pas elf -, drong het tot me door hoe ouwelijk Jutta er uit zag. Ik hield haar stevig vast en hoorde Richard vragen: ‘Wanneer begint mijn verjaardag?’ en ik hoorde hoe ik antwoordde: ‘Vanmiddag, als we allemaal thuis zijn.’ ‘Best,’ zei hij, ‘maar dan moet je wel zorgen dat er een rode tafeltelefoon bij is, want die staat ook nog op mijn verlanglijstje. Als die er niet bij is, wil ik net zo goed helemaal niks.’ Ik knikte en ging er niet verder op in, ervan overtuigd dat hij zijn eerder geuite wensen al lang vergeten was. Ik vroeg Jutta bij hem te blijven en vertrok om inkopen voor de verjaardag te doen.
De tram was afgeladen, maar ik moest hem wel nemen, want de bus was net vertrokken. Een oud kereltje met een egelgezicht en kraaloogjes drong me door het gangpad voor zich uit. Hij kwijlde, zoog op een sigaar die hij geen moment uit zijn mond nam en pufte telkens wolkjes rook in mijn nek, terwijl hij zijn aktetas tegen mijn zitvlak duwde. Er hing een warme, bedompte lucht in de tram. Als hij optrok, schokte hij zo hard dat de staande passagiers tegen elkaar werden gedreven. Het oude mannetje duwde daarbij zijn elleboog tegen mijn heupen. Het kostte mij moeite mijn gezicht te vrijwaren van contact met een vochtige, nadrukkelijk riekende wirwar van veren die een vrouw voor me op haar hoed droeg. Mijn enkels werden dik, mijn lippen gloeiden. Op een reclameaffiche prees een kale kerel, vertrouwd met de genietingen des levens, de pluspunten van een bepaald matras aan. Ik keek omlaag en zag dat mijn hand trilde. Ik besefte waarom ik zo slecht was opgewassen tegen deze rit. Een enkel slokje, en ik had er beter tegen gekund. Ik stapte niet te vroeg uit, maar reed helemaal mee tot het centraalstation. Daar verliet ik de tram en bestudeerde mijn gezicht vluchtig en niet ontevreden in de spiegel van een pepermuntautomaat. Op dat moment vloog er een handje zand tegen mijn benen, geel nogal synthetisch aandoend zand dat een jonge arbeider naar me had gegooid. | |
[pagina 136]
| |
De knaap zat op zijn knieën in zijn zwarte manchesterbroek en was bezig straattegels te verleggen, cementkleurige zeshoekige tegels die hij voorzichtig op hun plaats tikte. Hij glimlachte naar me, vluchtig en vals, en ging meteen weer door met zijn werk. Ik stak over naar de grote warenhuizen, zag in de etalageruit hoe ik op mezelf afliep en steeds groter werd en moest mijn ogen dichtknijpen in de stroom warme lucht die uit de ingang naar buiten drong. Een heer in stemmig kostuum, met strakke scheiding, kwam op me af. Ik verstond nauwelijks een woord en bleef aldoor naar zijn wit beslagen tong staren. Hij wees me de weg naar de speelgoedafdeling en hield de deur van de lift voor me open die me naar de derde verdieping bracht. Op die etage was ik minder in de war van de stemmen, het geloop en de bewegingen, ik kon er beter tegen. Het licht vormde glanzende plassen op de vloer van de immense ruimte. Een verkoopster schreed met ingehouden pas op me toe en keek me neerbuigend aan. ‘Wat is er van uw dienst?’ vroeg ze op een toon alsof ze mijn bezoek maar lastig vond. Ik zei: ‘Dat weet ik nog niet. Mag ik even rondkijken?’ Met een hautaine hoofdknik verleende ze mij haar toestemming en schreed zelfingenomen terug naar haar collega. Ze keurde me geen blik waardig toen ik de bakken met ballen passeerde, op weg naar de poppenafdeling en de vakken met pluchen dieren. Er zat tachtig mark in de witte envelop en ik was stellig van plan ze te besteden. Ik wist zeker dat het ook Alfreds bedoeling was. Ik voelde me voor het eerst slap worden toen mijn blik op het sheriffuniform viel, de pistoolgordel, het mouwloze jack en de gouden ster. Dit was het uniform dat hij het liefst wilde hebben. Maar ik zag hem daarin geen veedieven op een hoop drijven, laat staan schoolplichtige bankrovers door het trappenhuis achterna zitten. Veeleer zag ik Richard in zijn uniform op bed liggen, een zeer weinig wegende, immobiele en apathische sheriff, zo verzwakt door de leukemie dat hij niet eens in staat was het pistool vast te houden. Ik kocht het uniform niet. Ik hield me vast aan de toonbank en kocht het niet. De verkoopster keek nu in mijn richting. Ik wenkte haar naar me toe, liet me een xylofoon met gouden en zilveren staafjes tonen en vroeg alleen maar om iets te vragen of je dit instrument ook aan een zesjarig vroegwijs jongetje cadeau kon geven. Daarop overhandigde de verkoopster me zonder een woord te zeggen de hamertjes en nodigde me uit de klank uit te proberen. Ik liet de hamertjes op de staafjes | |
[pagina 137]
| |
neerdalen en hoorde hoe helder de klanken door de ruimte zweefden. Ik kon toch niet tot de koop besluiten. De winkeljuffrouw liet me zonder veel animo een bouwdoos voor een schip zien. De inhoud moest Richard inspireren tot het uitknippen en op schaal in elkaar lijmen van het eerste door atoomenergie aangedreven vrachtschip ter wereld. Weer durfde ik de koop niet aan. Ik zag het in elkaar gelijmde bordkartonnen model in zijn kamer staan, zonder enig nut en zonder eigenaar, slechts een herinnering te meer. Dus zag ik ervan af. Ik wist in welke omstandigheden het kopen me lichter zou zijn gevallen. Mijn flauwte kwam terug, een lichte ondefinieerbare misselijkheid. De haartjes op mijn huid gingen uit protest overeind staan, misschien wilden ze iets. Ik voelde het soort duizeligheid dat me bekend was. De verkoopster wendde zich ongeduldig af en keek naar de afdeling met pluchen dieren. Ineens kreeg ik de indruk dat ze wegdoken en zich tegen elkaar aan drukten uit angst door mij te worden gekocht. Opeens vroeg de verkoopster: ‘Wat dacht u van treintjes? Die hebben nog nooit een jongetje teleurgesteld.’ ‘Hij heeft er ook om gevraagd,’ zei ik en het afkeurende glimlachje van de verkoopster drukte uit: Waarom zegt u dat dan niet meteen? Ze bracht me naar een tafelblad waarop een spoorbaan was gemonteerd en drukte onverschillig op een knop, waarna er zich treintjes in beweging zetten. Signaalarmen klapten omhoog en er lichtten kleine peertjes op, maar toen had ik alweer alle belangstelling verloren: de spoorbaan kostte meer dan tweehonderd mark. Ik bedacht dat over een half of driekwart jaar, nadat gebeurd was wat de dokter had voorspeld, de hele installatie in een kist naar de zolder zou verhuizen en verdwijnen in een definitief schemerduister, in ongestoorde vergetelheid. Ik had geen zin een goedkoper model te kopen dat maar tweeënzeventig mark kostte. Ik weet niet meer waarom niet. Mijn gedachten keerden terug naar Richard, de argeloosheid waarmee hij erop in was gegaan zijn verjaardag die op twee september viel op achttien april te vieren; geen aarzeling, geen bijgedachte, geen wantrouwen van zijn kant. Integendeel, toen we zeiden: vrijdag vieren we je verjaardag, begon hij zonder na te denken ijverig de dagen op zijn vingers af te tellen, keek naar ons op en knikte als werd er van hem verwacht dat hij met de datum akkoord zou gaan. Alleen Jutta was ingewijd; we hadden haar niet verteld waarom we de datum maanden naar voren hadden verschoven. We hadden haar alleen te | |
[pagina 138]
| |
kennen gegeven dat het echt nodig was en zij was bereid te zwijgen en het spel mee te spelen. Opeens begon ik eraan te twijfelen of ik hoe dan ook zou kunnen besluiten iets te kopen en ik vroeg me af of ik niet het beste Albert op zijn vertaalbureau kon bellen en vragen hierheen te komen. De uniformen, muziekinstrumenten en modelbouwdozen en treinen leken me niet langer als cadeau in aanmerking te komen. Zinloos, niet in overeenstemming met de toestand van onze jongen. Er was iets dat me belette te kopen wat Richard zelf het liefst wilde hebben; onverwacht maakte zich een gevoel van argwaan van me meester dat we ons schuldig zouden maken aan een ongepast geschenk. Omdat Alfred al van plan was de middag vrijaf te nemen gaf ik het plan weer op hem te laten komen. Ik ging nog een keer alle schappen en rekken langs, keek nog eens goed, verwierp alles, dacht nog eens na en wees elk idee opnieuw af tot ik in een houten vitrine de rode tafeltelefoon ontdekte. Ik kocht het ding zonder naar de prijs te vragen. Bij de telefoon hoorde een vijf meter lang roodwit gevlochten snoer. Alles werkte op batterijen en je kon inderdaad met behulp ervan van kamer naar kamer telefoneren. De prijs was tweeënveertig mark. Ik voelde me onverwacht opgelucht nu ik het eerste cadeau, het belangrijkste, had weten te bemachtigen. De onaangename spanning werd minder, de overgevoeligheid van mijn huid, en ik slaagde er zonder moeite in ook een schetsboek, een verfdoos en een spel - De kleine alpinist - te kiezen. Terwijl de cadeaus werden ingepakt betaalde ik en hield nog twaalf mark over. Ik besloot een kopje koffie te drinken voor ik naar huis ging. Op de achtste verdieping was een restaurant in het warenhuis. Ik nam de lift naar boven en was verbaasd hoeveel bezoekers er 's ochtends al aanwezig waren en hoeveel mensen er 's ochtends al een warme maaltijd zaten te eten. Ik vond alleen nog een tafeltje in het midden, nam plaats en wachtte op de kelner terwijl ik de drankkaart bestudeerde. Dat duurde tot ik voelde dat ik intensief in de gaten werd gehouden. Wat kon er aan de hand zijn? Wat wilden ze allemaal van mij? Waardoor wekte ik hun belangstelling? Iedereen aan de tafels naast mij, kleine gezette vrouwen, oude mannen, zelfs kinderen bekeken me aandachtig, niet terloops of glimlachend, maar haast bevreemd, met verbaasde bevreemding. Ik had geen verklaring voor hun nieuwsgierigheid en kon er ook niets tegen doen. Ik moest slikken en mijn | |
[pagina 139]
| |
gezicht brandde. Daar had je de kelner en ik hoorde mezelf ‘een koffie cognac’ zeggen, hoorde hoe hij mijn woorden onverschillig herhaalde. Ik trok de tas met cadeaus op mijn schoot en begon doelloos, terwijl niemand kon zien wat ik deed, te prutsen aan de pakjes. Hun blikken werden nog strenger, hun belangstelling nog uitdagender toen de kelner me vanaf een plastic blad koffie en cognac serveerde: wat wilden ze in godsnaam van mij? Mijn hand bewoog zich naar het kopje; hij beefde maar ik was niet in staat de beweging af te remmen. Met kleine slokken dronk ik wat van de hete koffie, zette het kopje terug, keek naar het cognacglas op de rand waarvan de zachtjes deinende vloeistof een spoor als van trage olieachtige druppels had achtergelaten. Ik stak mijn hand niet uit naar het glas. Ik betaalde en vertrok, nam de lift naar beneden, bekeek in een spiegel met reclame mijn gezicht en kon geen reden ontdekken voor de belangstelling die ik had opgewekt. In de bus die me naar huis bracht besteedde niemand enige aandacht aan mij. Zelfs Jutta, die me bij thuiskomst met haar zwijgend onderzoekende scepsis ontving, viel niets aan me op. Ze nam de tas van me over en verdween ermee in de keuken. Onmiddellijk daarna hoorde je papier ritselen en een onderdrukte uitroep die aangaf dat ze bezig was de cadeaus voor Richard uit te pakken. Ze was tevreden met de geschenken. Ze bevielen haar zo goed dat ze me vroeg om haar op haar verjaardag dezelfde presentjes cadeau te doen, inclusief het spel ‘De kleine alpinist’ met de dobbelstenen. Dat beloofde ik en toen gingen we samen het eten klaarmaken. Alfred kwam op tijd. Hij had zelf ook nog iets gekocht, een zaklantaarn met rubberen omhulsel. Jutta legde de lamp meteen bij de andere cadeaus. Aan de deur kuste hij me als vroeger. Het leek alsof hij aan me kon zien dat ik mijn belofte had gehouden, in elk geval zag hij ervan af zich ervan te vergewissen. Veel van zijn manier van doen en van zijn houding herinnerde me aan vroeger. Hij hielp me in allerlei opzichten om deze dag, deze zesde verjaardag aan te kunnen. Na het eten kleedde Richard zich aan en werd uit de kinderkamer verbannen. Alfred bleef bij hem terwijl Jutta en ik de voorbereidingen troffen voor het verjaardagfeest. We veranderden de lamp in een lampion, hingen slingers op in de kamer, dekten de tafel en legden bloemen in een halve cirkel op de plaats waar Richard zou komen te zitten. Jutta stond erbij en keek toe bij de voorbereidingen. Onverwachts zei ze: ‘Misschien is hij niet eens blij.’ ‘Hoe kom je daar nu bij, waarom zou hij niet blij zijn?’ ‘Nou, als hij | |
[pagina 140]
| |
in de gaten krijgt dat het vandaag helemaal niet zijn verjaardag is.’ ‘Hij heeft het zelf nagerekend,’ zei ik, ‘dus zal hij er niets op tegen hebben.’ ‘Maar de dag klopt niet, eigenlijk moet hij nog tot september wachten.’ ‘Hij kan niet wachten.’ ‘En wij dan?’ vroeg ze. ‘Wij doen gewoon wat hij het liefst heeft,’ zei ik, ‘we vieren zijn verjaardag.’ Het ontging me niet dat Jutta het niet eens was met ons besluit, dat ze een voorbehoud maakte en het liefst had geweigerd mee te vieren; niet omdat het haar moeite kostte Richard deze dag te gunnen, maar eerder omdat we de dag niet op de juiste datum wilden vieren. Ik moest haar smeken en zelfs vermanen mee te doen zoals het in onze bedoeling lag. Daarna voelde ik me zo duizelig dat ik naar de badkamer ging om water over mijn polsen te laten lopen. Ik controleerde of mijn geheime voorraad nog in zijn schuilplaats lag, maar ik raakte geen druppel aan. Voordat het feest begon stak Jutta de kaarsen aan en haalden we Richard en Alfred op. Alfred moest van Richard onder ons toeziend oog en onder het geschater van het joch eerst een bloem opeten omdat hij een weddenschap had verloren. Hij at het ding terwijl hij uitgelaten kronkelde en zich in rare bochten wrong. Richard klapte erbij in zijn handen.
Toen was het tijd voor de cadeautjes, wat inhield dat we Richard naar zijn stoel brachten. Daar scheurde hij het papier er in minder dan geen tijd af, zei geen woord, keek niet om zich heen, werkte haastig en verbeten door, stopte geen moment als hij een cadeau had uitgepakt, maar greep meteen naar het volgende. Met een tevreden uitdrukking deponeerde hij zijn cadeaus op de vloer, haastig maar niet onachtzaam. Op het laatst pakte hij de rode telefoon uit. Op dat moment keek hij voor de eerste keer om zich heen. Hij ging op de vloer zitten, bracht de hoorn naar zijn oor, luisterde, beduidde ons dat we heel stil moesten zijn, vertrok zijn gezichtje, glimlachte en zei: ‘Ik hoor hem. Ik hoor hem heel goed.’ ‘En wat zegt hij dan,’ vroeg Albert. ‘Nou, dat het prima met hem gaat,’ zei Richard. Alfred bukte zich, luisterde en zei: ‘Hij bedoelt dat we nu maar eens van de verjaardagstaart moeten proeven. Hij meldt zich pas weer als we ervan geproefd hebben.’ Daarop luisterde Richard eventjes heel kort en bevestigde de mededeling. ‘Ik wil hem ook horen,’ zei Jutta. ‘Nu even niet,’ zei Richard, ‘hij is weg.’ Met een nijdig gebaar verbood hij haar de hoorn op te nemen en wij gingen | |
[pagina 141]
| |
aan tafel, aten appeltaart en dronken koffie, terwijl Alfred naar mij knipoogde als vroeger. ‘Ik ga het snoer installeren tussen hier en de keuken,’ kondigde hij aan, ‘dan kunnen we met elkaar praten.’ ‘Nergens voor nodig,’ zei Richard, ‘ik hoor hem zo ook wel. Ik versta precies wat hij zegt.’ ‘Je kunt helemaal niets horen,’ zei Jutta, ‘want eerst moet de telefoon worden aangesloten. En er moet ook iemand met je praten.’ ‘Er heeft echt iemand met me gepraat, hoor,’ zei Richard, ‘hij zei dat het goed met hem gaat.’ Een geheimzinnige opwinding maakte zich van hem meester; hij weigerde nog iets te eten, wachtte weerspannig tot we klaar waren en hij terug kon naar zijn telefoon. Daarop trokken Alfred en hij het roodwitte snoer over de vloer. Het was lang genoeg om over de gang tot in de keuken te reiken en het was ons onmogelijk om de vaat naar de keuken te brengen. We moesten doodstil blijven zitten en mochten niet praten toen de verbinding getest werd. Beide deuren gingen dicht en de gesprekspartners lagen op de vloer in de keuken en in de kinderkamer. Het volume waarop ze met elkaar communiceerden was genoeg geweest om door vier deuren heen te dringen. Met een glimlach reikte Alfred mij de hoorn aan, bleef gehurkt naast me zitten en terwijl ik bij Richard luid brullend informeerde hoe het weer bij hem was, ondersteunde Alfred mij en hield me in zijn armen. Op dat moment begon weer de druk op mijn maag. Ik liet het spreken verder aan hem over, kwam overeind, liep de gang in en opende behoedzaam de deur van de kinderkamer. Ik deed hem op een kier open en ging niet naar binnen, maar leunde met mijn hele lijf tegen de muur. ‘Nou ik een keertje,’ zei Jutta, ‘laat mij nou ook een keertje.’ Richard antwoordde niet en ik hoorde Jutta aandringen. ‘Asjeblieft, Richard, nou ben ik aan de beurt. Dan mag jij ook met mijn spullen...’ ‘Weg,’ zei Richard. ‘Ook goed,’ zei Jutta, ‘dan vertel ik je lekker iets dat jij niet weet. Je bent helemaal niet jarig vandaag! Er klopt niets van, er klopt niets van. Jij bent jarig in september!’ Ik ging niet bij ze naar binnen, wachtte ook niet op Richards antwoord. Mijn misselijkheid werd zo sterk dat ik de badkamer in ging, de deur niet eens afsloot, maar stomweg een slok nam, de fles meteen weer opborg en de gang weer in liep, waar ik Richard hoorde brullen, helemaal opgaand in zijn spel. Ik wiste mijn lippen af en stak een sigaret op toen Alfred glimlachend op zijn tenen uit de keuken op me toe kwam. Hij wilde iets fluisteren, maar deed het niet, liep toen gewoonweg langs me heen alsof hij me daar helemaal niet had zien staan. |
|