De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De droge dronkenschap
| |
[pagina 70]
| |
deze mening wordt hij door henzelf versterkt, doordat zij er ook bij huilen; want de rook perst hun het water uit de ogen. Dat moet een zure wellust en een bittere verpozing zijn! En een moedwillige kwelling, het zich zelf in benauwenis brengen! Bij hen moet de dorst, die zelf een kwelling is, door een andere kwelling gelest worden. De arme dwazen huilen - en houden toch van wat hen doet huilen. Zozeer worden zij door hun kwade gewoonte gevangen gehouden, zo listig worden ze erdoor getiranniseerd, dat zij elk uur wensen gestraft te worden en in de pijn lafenis zoeken. Een avontuurlijk wezen! Ze zijn er goed aan toe als ze er slecht aan toe zijn; en ze zijn blij als ze ziek zijn. [...] 8. Het is dus de gewoonte van deze tabakmartelaren om gefolterd te worden. Ze moeten in de rook hangen, net als hammen; anders zouden ze wormstekig worden en bederven. En als ze het al graag zouden laten, kunnen ze het niet. Ze moeten smoken om te kunnen leven. Ze hebben duizend redenen, al is er niet één bij die de noodzaak ervan kan aantonen. Ze hebben het nodig; ze willen, ze moeten smoken: dat beveelt ze hun begeerte. Men zou geloven dat ze ermee behekst zijn, zoals velen met luizen. Als die ellendige druppels niet deden wat ze zelf bevelen, zouden ze ziek worden. Het lijkt ze steeds of ze iets mankeren als ze geen rook slikken. Ze worden door allerlei fantasieën en wonderlijke invallen verontrust. 's Nachts dromen ze ervan. Overdag klagen ze: hun maag is zwak en is niet warm genoeg om te verteren en te verhitten; ze hebben een begin van koorts; hun gal loopt over; hun lichaam zit vol schadelijke vochten en sappen; duizeligheid kwelt hun hoofd. Ze kunnen niet anders, ze moeten een paar pijpjes drinken voor hun gezondheid en zoveel kwalen wegsmoken. Aldus zeurend en klagend grijpen ze naar hun panacee, en als ze dan een aantal trekjes hebben genomen, dan heet het alras dat ze er beter aan toe zijn. De duizeling is verdwenen, de maag ziedt weer, de gal is stabiel, de koorts is voorbij. Dan heeft de tabak alle vochtigheid afgevoerd, dan hebben ze wittere tanden en een sterker gebit. Zo'n schielijke wonderdokter is het, hun tabak. Of liever: inbeelding, die hier ter plaatse zeker een grote rol speelt. [...] 11. Wie zou nu niet met koning Salomo uitroepen: ‘Alles is lucht en leegte!’, omdat er lieden zijn die van lucht en leegte leven en | |
[pagina 71]
| |
daarin hun spijs en drank zoeken; en die alleen leven voorzover ze roken en niet kunnen leven tenzij ze roken. Vragen jullie wat het menselijk leven is? ‘Het is damp en rook!’, zo kunnen deze rooktappers op goede gronden antwoorden. Vragen jullie opnieuw waarvan de mens leeft? ‘Van het lucht slikken!’ zullen zij opnieuw naar waarheid en uit eigen ervaring ten antwoord kunnen geven. Want wat is hun leven anders, en van wat anders leven deze kameleons? Wat doet Philokapnus? Hij leeft, want hij inhaleert lucht. Wat doet Paetophilus? Hij haalt nog adem, hij hapt naar lucht. Wat doet Monsieur Suizewind? Hij lacht, hij huilt, hij stinkt: hij slikt lucht. Aurora kan amper het bed van haar minnaar verlaten of ze moeten de stinker zijn minnaar, de pijp, op bed brengen om nevel te maken, zodat de ochtendzon hem niet kan verblinden of steken. Naast hem moeten ze dan de bierpul klaar zetten, de gemalin van de tabak. Het handvat daarvan is totaal versleten, doordat hij haar per dag wel honderd keer optilt en weer neerzet: bijna elke slok rook moet hij met een dronk bier bevochtigen. Dit is het rook-, dank- en brandoffer waarmee hij 's morgens God dankt voor Zijn nachtelijke bescherming. Als dat dan zo duurt tot de avond en de hele nacht door tot weer de volgende ochtend, is het dan raar dat een pijpzuiger zoals hij jaarlijks drie hele kisten Braziliaanse tabak leegt en opsmookt? |
|