De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Essay
Rokende Indiaan
| |
[pagina 62]
| |
Pruimen en snuivenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 63]
| |
kwamen uit Cuba en Havanasnuif bestaat nog steeds. In de achttiende eeuw was snuiftabak in de eerste plaats een cultureel verschijnsel: ‘Tegenwoordig snuift men in de stad zowel als aan het hof; vorsten, hoge heren en het gewone volk snuiven in dezelfde mate,’ heet het in het geschrift Le bon usage du tabac en poudre uit 1700. ‘Het behoort tot de lievelingsbezigheden der voorname dames, en de burgervrouwen apen hen in elk opzicht na (...) het behoort tot de hartstocht der prelaten, abten en zelfs monniken.’ In Spanje werd er over geklaagd dat de priesters snoven tijdens de mis, de open snuifdoos lag open voor hen op het altaar. Het draaide er op uit dat Paus Urbanus de Achtste de droge snuiftabak verbood - hij vond de nies te dicht bij het menselijk orgasme liggen. Wat weet een paus daar nu van? Tijdens het Ancien Régime kreeg de snuiftabak een sociaal-culturele betekenis die doet denken aan die van de chocolade. Evenals deze kwam de snuiftabak aanvankelijk uit Spanje en bereikte zijn hoogtepunt in de Franse hofcultuur van de achttiende eeuw. Hiervandaan verbreidde hij zich verder - net als de Franse taal en de chocola - en werd een statussymbool voor de bovenlaag van de Europese bevolking. De Fransen maakten het snuiven ook echt modern in Europa. Sinds de dagen van Jean Nicot was het de hoogste mode aan het hof geweest, en had het zich via de slaapkamer van de koninginGa naar eindnoot2 via de audiëntiezaal verder in de Franse maatschappij verbreid. De snuiftabak beleefde zijn theaterdebuut al in 1665, in het eerste bedrijf van Molières Don Juan. Sganarelle staat met een snuifdoos in zijn hand alleen op het toneel, en prijst de tabak met de woorden: ‘Ongeacht wat Aristoteles en alle filosofen van de wereld mochten menen, er bestaat niets wat zich met de tabak kan meten. Het is de hartstocht van de nette mensen, en wie zonder tabak leeft verdient het niet eens te leven. Niet alleen reinigt en vernieuwt hij de hersenen, maar hij leert de ziel deugd en moraal, en vormt een leidraad om een eerlijk mens te worden.’ Toen de echte Don Juan - Giacomo Casanova - in 1748 te Parijs aankwam, werd hij een oploop voor een winkel gewaar, en tekende in zijn memoires het volgende gesprek met zijn begeleider op: ‘Vanwaar al die mensen?’ | |
[pagina 64]
| |
‘Ze willen snuiftabak kopen.’ ‘Valt die alleen hier te krijgen?’ ‘Nee, hij is overal te koop. Maar al drie weken wil niemand andere snuiftabak hebben dan die hier wordt verkocht.’ ‘Is die beter dan andere snuiftabak?’ ‘Absoluut niet. Misschien zelfs slechter, maar sinds de hertogin van Chartres de hare hier kocht, wil niemand iets anders hebben.’ Casanova's metgezel gaf vervolgens een oordeel dat tegenwoordig nog altijd geldig is: ‘De goden die hier worden aanbeden zijn mode en nieuwigheid. Er hoeft maar één mens te gaan rennen, en alle anderen doen hetzelfde. Ze zullen niet ophouden met rennen zolang ze niet ontdekken dat hij bewijsbaar dol is. Maar níemand heeft zin om dat te bewijzen. We hebben hier idioten die al vanaf hun geboorte dol zijn, en toch worden ze als verstandig en toonaangevend beschouwd. En de snuiftabak uit deze winkel is misschien een bewijs dat wij anderen een kudde schapen zijn.’ Snuiven was een vreemd gebruik, een wonderlijke mode. Het verschilt bijvoorbeeld wezenlijk van het snuiven van cocaïne. Tabak werd gesnoven met het oogmerk hem weer door niezen uit te stoten, de ervaring die aan het orgasme zou grenzen. Connaisseurs namen een snufje tussen duim en wijsvinger, hielden dit afwisselend voor hun neusgaten en snoven het in één keer op. In hun andere hand dienden ze een zakdoek paraat te houden, of anders een blote onderarm om tegen te kunnen niezen. Iets van de elegantie was gelegen in de kunst het niespoeder in te nemen zonder een gezicht te trekken. Cracks hadden een vaste hand, schone neusgaten en een gladgeschoren gezicht. Slordige snuivers waren vunzig. Vervolgens kwamen de accijnzen en belastingen, en lange debatten over de vraag in hoeverre tabak een luxe of een mensenrecht was. Zelfs de legendarische Adam Smith, de Schotse sociaal-econoom en filosoof in de achttiende eeuw, was van mening dat de autoriteiten er van af moesten blijven. Zij waren zelf de grootste praalhanzen en verkwisters. Ze zouden op hun eigen economie moeten passen, en de burgers hetzelfde laten doen. Wolfgang Amadeus Mozart en Joseph Haydn inhaleerden snuiftabak zo vaak ze konden - de snuifdoos werd even noodzakelijk voor de mensen van die tijd als de aansteker voor de onze. Napoleon zond duizenden manschappen de dood in terwijl hij zelf een | |
[pagina 65]
| |
kilo tabak per week snoof. Omgerekend zal dat overeenkomen met 140 sigaretten per dag. Tegenwoordig tabak bereiden is niet hetzelfde als vroeger, toen men kon volstaan met een eigen rasp om de bladeren te verkruimelen. Er bestaan twee hoofdsoorten: koud en warm ‘gezweet’ (gefermenteerd). De eerste wordt vooral gemaakt van Kentucky-tabak. De tweede ook, maar deze bevat eveneens bladstelen en donkere Virginia. Beide worden tot snuifmeel vermalen, dat in drie verschillende gradaties van fijnheid wordt gezift. Dan voegt men de saus toe. Deze bestaat uit water, waaraan smaakstoffen zijn toegevoegd. Vroeger was ook potas (kaliumcarbonaat) een vast bestanddeel, maar dit is later vervangen door soda (natriumcarbonaat), dat een heel gewone toevoeging aan etenswaren is.Ga naar eindnoot3 Het zout conserveert en geeft smaak, terwijl de soda of potas de snuiftabak een fris aroma geeft. Hier zijn de mogelijkheden talloos, men hoeft alleen maar kruiden en parfums toe te voegen - rum, zoete wijn uit Malaga, citroen, anijs, geranium, kruidnagel-, bergamot- en rozenolie - al naar smaak en believen. In dit stadium heeft men onrijpe snuiftabak. Want natuurlijk moet hij nog rijpen, zoals cognac in eikenhout. Warme fermentatie is je reinste ‘sauna-methode’: een week bij 70 graden Celsius. Koude is wat beschaafder: een maand in eiken tonnen bij 15 graden. Maar daar houdt het niet mee op. De snuiftabak kleeft aaneen, en moet opnieuw worden gelucht en gezift alvorens te worden gemalen, gewogen, verpakt en verzonden naar vissers en yuppen. Droge snuif is als poeder, dat direct in de neus verdwijnt. Vochtige bestaat soms wel voor de helft uit water, en hier komen de snuifdoos en plastic doosjes in beeld - om het vocht uít de droge, of ín de natte snuif te houden. De Zweden hebben een aantal jaren terug geweldig ruzie gemaakt met de Europese Unie, die het gehalte aan toegevoegd water in de Zweedse snuiftabak wilde terugbrengen. Het zag er ook naar uit dat het spul zou worden verboden en er was nog hele een krachtsinspanning voor nodig om de EU te doen beseffen dat ze op het punt stonden zuiver water als toevoeging te verbieden. Er is nauwelijks een met tabak verbonden voorwerp geweest waar zo veel krullerige vlijt in is gelegd als de snuifdoos. Geen kwaad woord over sigarettenpijpjes en echte pijpen, maar door de | |
[pagina 66]
| |
tijden heen zijn snuifdozen ware kunstvoorwerpen geweest. Echt iets voor goudsmeden om zich in uit te leven, met ruimhartig gebruik van zilver, goud, parels en edelstenen. De snuifdoos werd een verlengd visitekaartje, een statussymbool dat je welstand, goede smaak en stijl bewees.Ga naar eindnoot4 In de negentiende eeuw maakten de goudsmeden fraaie snuifdozen, maar naarmate de snuiftabak meer aftrek vond onder de gewone burgers kwamen er minder gouden dozen en meer van zilver en messing. De designers van onze dagen hebben wat dit betreft weinig te bieden, en zijn doorgaans blind voor de uitdagingen die in het ontwerp van de snuifdoos zijn gelegen. En dus moeten we óf in antiekwinkels neuzen, óf genoegen nemen met de plastic doosjes uit de handel.
Door de tijden heen zijn er heel wat waandenkbeelden over snuiftabak ontstaan. Onder andere dat er fijn, verpulverd glas in zou zitten. Als men zou moeten gissen naar de vraag hoe deze mythe is ontstaan, is het misschien omdat oude snuiftabak kloofjes in de mond kan veroorzaken, die licht ontstoken raken.Ga naar eindnoot5 Als men bovendien glimmende korreltjes zag, concludeerde men al gauw: glás, en dacht dan dat die stukjes glas nodig waren om de nicotine door het slijmvlies van de mond heen te laten dringen - een misvatting die nog steeds opgeld doet. De kristalletjes die je af en toe kunt vinden zijn ofwel zandkorrels die vanaf de akker met de tabak zijn meegekomen, óf - bij oude, ingedroogde snuif - zoutkristallen.
Het kauwen van tabak lijkt te zijn ontstaan bij de indianen, die tabak en vruchtenschillen in gelijke delen vermengden. Dit kneedden ze tot bolletjes waar ze op konden terugvallen tijdens lange tochten waarbij gebrek aan water of voedsel dreigde. Hier in het noorden begon dit pruimen om en nabij de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) om zich heen te grijpen, gelijktijdig met het roken van pijpen. Onder werkvolk raakte het kauwen van tabak domweg wijdverbreid doordat zeelui, houtvlotters, bos- en fabrieksarbeiders beide handen nodig hadden. Je kon niet zomaar op elke arbeidsplaats met gloeiende tabak rondrennen. En zo kon, volgens het denken in holle frasen, de directeur met een sigaar in zijn hand op zijn kantoor zitten. Toen de Engelsman Charles Dickens in 1842 de Verenigde Staten bezocht, werd hij bijna misselijk van het bijproduct | |
[pagina 67]
| |
van het kauwen van tabak - het kwatten. Binnenshuis had je overal kwispedoors. In de rechtszaal was er één voor de rechter, één voor de verdachte en een paar voor gezamenlijk gebruik van de jury. De pruimen vlogen zaalbreed over het parket, en de producenten van tabak deden hetzelfde als sommige kauwgomproducenten tegenwoordig - de mensen aanmoedigen hun uitgekauwde klodders in vuilnisemmers of kwispedoors te deponeren. Kauwtabak kent, naast kruiden, weer andere toevoegingen - pruimen, rozijnen, suiker, zout, drop en honing. Het mengsel wordt bevochtigd met de ‘saus’, gekneed en tot een streng of ‘stokje’ gesponnen en getwijnd. Hier ligt de verklaring voor het verhaal dat oude zeebonken tabak kerven om hun pijpje te stoppen. Je hoeft geen zeebonk of uitstervende dorpsgek te zijn om te snuiven of te pruimen. De kwestie is dat de jeugd van tegenwoordig steeds meer gebruikt. Belangwekkend is dat op de legerplaatsen in Noorwegen meer snuiftabak wordt verkocht dan het best verkopende merk sigaretten. De omzet aan natte snuif in Noorwegen - die netjes tussen bovenlip en tanden op de juiste plaats wordt geduwd - bedraagt tot dusver 380 ton per jaar, en in Zweden kopen de Noren 350 ton.Ga naar eindnoot6 Toch zijn wij met die 730 ton maar kleine kinderen. Ons verbruik neemt jaarlijks met vier procent toe, maar het zal nog veel tijd kosten om de Oosterbuur in te halen: met een consumptie van 6000 ton horen de Zweden tot de koplopers in de wereld. De verklaring is moet men zoeken in de Wet op het roken, die in toenemende mate roken in de openbare ruimte verbiedt. De snuifvariant van passief roken valt een beetje moeilijk voor te stellen - ‘jóuw tabak in míjn mond?’ Dat heb je nog wel zelf in de hand. Nu is er met meer alleen sprake van ouwe zeebonken die in alle streken van de windroos spuwen, maar nog steeds kan er een straal over de reling worden gespogen - hooguit hinderlijk voor langszij zwemmende krab en schelvis. | |
[pagina 68]
| |
De tabaksplant (Nicotiniana rustica
|
|