Ik zei niets.
‘Ik herháál: waarom lach je? Ben ik grappig?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ik kan anders héél grappig zijn. Kom naar voren.’
De heer Janssen leunde op zijn lessenaar, ik liep naar hem toe. Hij pakte de bril van mijn hoofd en legde die naast zijn agenda. Vervolgens gaf hij me een klap in mijn gezicht, een klap waaraan de aanduiding ‘oplawaai’ recht doet, vooral gericht op de onderste helft van de wang met een felle uitstraling naar de rest van die kant van het gezicht. Het was geen ontzettend pijnlijke kwestie, ik was vooral behoorlijk geschrokken. De heer Janssen zag dat. Hij zette de bril weer op mijn neus en terwijl hij dat deed, haalde hij uit de zak van zijn colbert een rechthoekig pepermuntje te voorschijn dat hij in mijn mond stak. ‘Voor de schrik,’ zei hij erbij. Ik draaide me om en wilde terug naar mijn plaats lopen.
‘Héb ik gezegd dat je kon gaan?’
Ik draaide me weer om.
De heer Janssen had een sigaret opgestoken en keek me borend aan. En toen nam hij een enorme trek van zijn sigaret. Zoiets had ik nog nooit gezien. Met die trek veraste hij zijn sigaret tot ver over de helft. Hij tipte die as eraf, nam nog een trek en toen was de sigaret min of meer op. Hij drukte hem met zijn duim uit in de asbak. Misschien moet ik wel zeggen dat hij het restant vernietigde.
‘Voortaan lachen we alleen maar als ik het zeg,’ zei hij. Hij klonk bars en ook dof alsof de rook voorgoed in zijn mond en keel was getrokken, alsof er ergens een hoestbui was opgedoemd die meteen was geïmplodeerd.
Ik knikte.
Toen ik weer op mijn plaats zat, knikte de heer Janssen ook, goedkeurend, alsof hij ervan overtuigd was dat ik hem door en door begrepen had.
Al die tijd was het doodstil geweest in de klas. Ik wist zeker dat de sigaret die de heer Janssen zojuist in twee trekken oprookte, de hoofdrolspeler was in de situatie waarvan ik deel had uitgemaakt. De leraar, de leerling, de klap, niet meer dan het decor voor de sigaret. Die sigaret, daar en toen, liet onontkoombaar en meedogenloos zien dat je ineens zo aan het leven bent dat je je leven iedere seconde verder opmaakt, dat er misschien een tijd was waarin het