De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Ook niet-rokers moeten sterven
| |
[pagina 55]
| |
maken met het roken, maar heet zo naar de ontdekker, de Oostenrijkse internist Franz Ferdinand Raucher, 1864 tot 1930). Verder lijd ik aan een aneurysma van de aorta, longemfyseem en een verlamming van het middenrif, en zelf ben ik ook niet helemaal gezond. Ik houd me er verre van om mijn manier van leven en mijn slechte gewoonten - want dat zijn het uit medisch oogpunt bezien zonder twijfel - als iets voorbeeldigs voor te stellen of tot navolging op te roepen. Laat een ieder voor zichzelf uitmaken wat hij doet of laat. Maar hij late zich dat doen-of-laten niet door een arts opleggen. Hij weegt de eclatante voordelen van zijn levensgewoonten zorgvuldig af tegen de mogelijke nadelen, voordat hij overweegt iets te veranderen aan wat hem zo dierbaar is geworden. Hij vraagt zich af of hij de opluchting die hem dat nu misschien oplevert, later niet voor nieuwe moeilijkheden en benauwdheden zal moeten verruilen. Hij ziet wel in dat het voor de arts welhaast kinderlijk eenvoudig is hem het roken te verbieden, maar voor hem oneindig moeilijk van het roken af te raken. En als hij het al klaarspeelt, hoede hij zich pas echt voor de verkeerde conclusie dat alles goed is nu hem een middel tegen alle kwalen ter hand is gesteld. Ook niet-rokers moeten sterven.
Dat voor onze gezondheid schadelijke gewoonten voor ons welbevinden onmisbaar zijn, daar blijft het niet bij. In veel gevallen - ik denk daarbij, zoals zo vaak, aan mezelf - zijn ze voor ons bestaan eenvoudigweg onontbeerlijk. Het eigenlijke probleem is niet of het leven tot elke prijs levenswaardig is, dan wel of men de prijs wil betalen voor het afzien van die gewoonten, maar of men dat überhaupt kan. Voor mij geldt: om te kunnen leven moet ik schrijven, en om te kunnen schrijven moet ik roken en zwarte koffie drinken. Van gezondheid alleen kan ik niet leven. Al met al loopt mijn pleidooi uit op het tegendeel van wat Epicurus in de derde eeuw voor Christus verkondigde (wat hem sindsdien een volkomen ongerechtvaardigde vulgar verruf, een slechte reputatie heeft bezorgd). Ik pleit niet voor een altijd specifiek lustprincipe, niet eens voor de geestelijke variant. Ik pleit ervoor | |
[pagina 56]
| |
om zich de onlust eigen te maken die voortkomt uit negatieve gevolgen van bepaalde gewoonten, en om de noodzaak van die gewoonten te erkennen en het risico van de gevolgen te aanvaarden. En ik pleit daar niet pas sinds gisteren of vandaag voor. Al aan het begin van mijn - de gezondheid schadende - loopbaan als schrijver heb ik me gesloten en ontoegankelijk betoond als artsen me bemoedigend toespraken met de omineuze woorden: ‘U bent toch een intelligent mens...’ Niets van dat alles. Ik ben geen intelligent mens. Ik ben een mens met duistere aandriften, en zo iemand, wij weten het van Goethe, is zich bewust van de juiste weg. Het gebeurde in 1929, in een tijd toen de medische stand het genot van het koffiedrinken tijdelijk voor even schadelijk hield als het roken; destijds werd ik voor het eerst met dergelijke verboden geconfronteerd en heb daarop - aantoonbaar, want in druk verschenen - een ‘Ode aan de zwarte koffie’ geschreven die als volgt besloot: Laat alle zwetsers naar de duivel lopen
die mij hun wijze zedenpreek verkopen
dat nicotine mijn gezondheid schaadt,
of cafeïne - 't is me om het even:
er is niets schadelijkers dan het leven,
en niemand die gezond het graf in gaat.
|
|