niets voorstellen bij mezelf als niet-roker. Het leek een onbestaanbare hersenschim, in een vlaag van waanzin verzonnen. Maar ondanks mijn uitputting en de plotselinge zekerheid dat dit gevecht al vanaf de eerste dag gedoemd was geweest te mislukken, miste ik de besluitvaardigheid om er maar meteen een eind aan te maken.
Met een zaklantaarn daalde ik af in het berghok en haalde na een klein uur zoeken twee pijpen tevoorschijn, in geen jaren gebruikt, maar nog altijd sterk ruikend naar tabak. Lang geleden had ik ze eens gekocht, gedreven door een plotseling verlangen om me te distantiëren van mijn eigen no future-generatie en met pantoffels en een lustre huisjasje bij een vooralsnog hypothetisch haardvuur te gaan zitten, drinkend een goed glas port, rokend een geurige pijp tabak en met een foliant van Jacob van Lennep of de Camera Obscura op schoot. Maar ik had het pijproken nooit onder de knie gekregen. Ik stopte verkeerd, ik trok te nerveus, zodat het onveranderlijk ontaardde in een zeldzaam smerige, bijtende aangelegenheid. De pijpen had ik altijd bewaard, ook al was het verlangen om in een biedermeier anachronisme te veranderen niet erg bestendig gebleken.
Het was niet het verlangen naar tabak, maar het desperate verlangen naar ritueel dat me die pijpen deed opdiepen. Ik moést iets in mijn handen hebben, al was het alleen om de maat van mijn gedachten mee aan te geven, zoals ik dat altijd met mijn sigaretten had gedaan. Ik had het inmiddels met knakworstjes en dropstengels geprobeerd, maar om een of andere reden werkte dat niet.
Ik bekeek mezelf in de spiegel. Het was een volslagen belachelijk gezicht. Wel verdween de helse trek in een sigaret toen ik de tabakssmaak uit de lege pijp begon te zuigen, maar uiteindelijk werd ik misselijk, wat me het gevoel gaf dat ik in een volslagen luchtledig was gevallen. Het betekende dat er niets, volstrekt niets was dat ik nog wilde. Maar waar leefde ik dan voor in godsnaam? Ik gorgelde en poetste mijn tanden. Een paar uur lag ik onder de dekens. In een rafelige, kleurloze droom zat ik in de gedaante van een Italiaanse fabrieksarbeider aan een keukentafel en rookte zelfgedraaide sigaretten, tot ik klam en viezig ontwaakte, met nog steeds de smaak van die pijpen in mijn mond. Het was weer als vanouds; alsof ik de nicotine uitzweette. Mijn triomfantelijke honderd dagen waren een illusie geweest. Mocht ik nog enige hoop op een goede