| |
| |
| |
Ode aan een nachtegaal
John Keats
(Vertaling W. Hogendoorn)
I
Mijn hart doet pijn, bedwelming houdt mijn hoofd
Beklemd, als had ik scheerlingsap gedronken
Of had een drank verzwolgen die verdooft,
Zo-even, en was Lethewaarts gezonken.
't Is niet uit afgunst jegens uw geluk:
In uw geluk vind ik geluk te over,
Omdat gij, boomdryade, lichtgeveerd
Van 't groene, schaduwrijke beukenlover
Orgelend van de zomer kwinkeleert.
| |
II
O, nu een dronk! Wijn, die men koel bewaarde
In diepgedolven grond, geruime tijd;
Die smaakt naar Flora, naar de groene aarde,
Dans, Provençaalse zang, gebruind jolijt!
Nu een bokaal die 't warme zuiden bood,
Vol van de blos der echte Hippocreen,
Met pareling van belletjesgeflonker,
De rand gevlekt met rood:
Zo'n dronk! waarna ik ongezien verdween
Uit dit bestaan, met u in het belommerd donker.
| |
Ode to a Nightingale
I
My heart aches, and a drowsy numbness pains
My sense, as though of hemlock I had drunk,
Or emptied some dull opiate to the drains,
One minute past, and Lethe-wards had sunk:
'T is not through envy of thy happy lot,
But being too happy in thy happiness, --
That thou, light-winged Dryad of the trees,
Of beechen green, and shadows numberless,
Singest of summer in full-throated ease.
| |
II
O, for a draught of vintage! that hath been
Cool'd a long age in the deep-delved earth,
Tasting of Flora and the country green,
Dance, and Provençal song, and sunburnt mirth!
O for a beaker full of the warm South,
Full of the true, the blushful Hippocrene,
With beaded bubbles winking at the brim,
And purple-stained mouth;
That I might drink, and leave the world unseen.
And with thee fade away into the forest dim:
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
III
Ver weg met u, ontbinden, en vergeten
Wat gij tussen de bladeren nooit kende:
De moeheid, het getob, het koortsig zweten;
Men hoort elkaar hier kreunen van ellende;
Door tremors trillen trieste grijze haren,
De jeugd wordt bleek, vliesdun en laat het leven;
Alleen het denken al vervult met smart
De ogenglans der Schoonheid duurt maar even,
Slechts één dag smacht ernaar het minnend hart.
| |
IV
Ver weg! Ver weg! Op u ben ik gericht,
Niet door de vaart van Bacchus' luipaardwagen,
Maar op de ijle wieken van 't gedicht,
Al blijft het brein verwarren en vertragen.
Reeds ben ik bij u! teder is de nacht,
Wellicht spreidt dan de maangodin haar luister,
Door al haar sterrenfeeën dicht omfonkeld;
Maar hier ontbreekt die pracht,
Tenzij de bries wat licht blaast door het duister,
Waar in het schaduwgroen het mospad kronkelt.
| |
[Vervolg Engels]
III
Fade far away, dissolve, and quite forget
What thou among the leaves hast never known,
The weariness, the fever, and the fret
Here, where men sit and hear each other groan;
Where palsy shakes a few, sad, last gray hairs,
Where youth grows pale, and spectre-thin, and dies;
Where but to think is to be full of sorrow
And leaden-eyed despairs,
Where Beauty cannot keep her lustrous eyes,
Or new Love pine at them beyond to-morrow.
| |
IV
Away! away! for I will fly to thee,
Not charioted by Bacchus and his pards,
But on the viewless wings of Poesy,
Though the dull brain perplexes and retards:
Already with thee! tender is the night,
And haply the Queen-Moon is on her throne,
Cluster'd around by all her starry Fays;
But here there is no light,
Save what from heaven is with the breezes blown
Through verdurous glooms and winding mossy ways.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
V
Ik zie de bloemen niet, hier aan mijn voet,
De zachte wierook, hangend in de bomen,
Maar gis in 't geurig duister al het zoet,
Geschonken door het goed seizoen, aromen
Van bosjes, wilde vruchten en de wei,
Meidoorn en egelantier, het landelijk hout,
't Viooltje, bladbedekt, dat snel vergaat,
En 't oudste kind van Mei,
De prille muskusroos, met wijn bedauwd,
Het zoemend honk van vliegen, 's zomers laat.
| |
VI
In 't duister luister ik: zo menigmaal
Kon de geruste dood mij half verblijden.
Ik vroeg hem vaak in zoete dichtertaal
Mijn kalme adem in de lucht te leiden.
Nu meer dan ooit lijkt sterven mij volmaakt,
Te middernacht te scheiden zonder pijn,
Terwijl gij buiten heel uw ziel uitstort,
In zulk een trance geraakt!
Nog zingt gij door als ik, die doof zal zijn,
Bij uw hoog requiem een zode word.
| |
[Vervolg Engels]
V
I cannot see what flowers are at my feet,
Nor what soft incense hangs upon the boughs,
But, in enbalmed sweetness, guess each sweet
Wherewith the seasonable month endows
The grass, the thicket, and the fruit-tree wild;
White hawthorn, and the pastoral eglantine;
Fast fading violets cover'd up in leaves;
And mid-May's eldest child,
The coming musk-rose, full of dewy wine,
The murmurous haunt of flies on summer eves.
| |
VI
Darkling I listen; and, for many a time
I have been half in love with easeful Death,
Call'd him sweet names in many a mused rhyme,
To take into the air my quiet breath;
Now more than ever seems it rich to die,
To cease upon the midnight with no pain,
While thou art pouring forth thy soul abroad
Still wouldst thou sing, and I have ears in vain --
To thy high requiem become a sod.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
VII
Onsterflijk dier, niet voor de dood geboren!
Dat door geen hongerig geslacht verging!
De stem die ik vannacht gehoord heb, horen
Vanouds de keizer en de dorpeling.
Misschien hetzelfde lied dat heeft gebeefd
Door het droef hart van Ruth, die ver van huis
Betraand in het uitheemse koren stond;
Magische vensters, open op 't gebruis
Der diepzee, in een droomland dat verzwond.
| |
VIII
Verzwond! Zoals een kerkklok klinkt dat woord,
Dat mij van u terugluidt naar mijzelf!
Adieu! Verbeelding brengt geen drogbeeld voort
Dat met de faam strookt van die valse elf.
Adieu! Adieu! Uw klacht verflauwt, zij trekt
De weiden langs, over het stille stromen,
De heuvel op; om overhuifd te raken
Waar 't volgend dal zich strekt.
Was het een visioen of wakend dromen?
Het lied vervloog: - Slaap ik of is dit waken?
| |
[Vervolg Engels]
VII
Thou wast not born for death, immortal Bird!
No hungry generations tread thee down;
The voice I hear this passing night was heard
In ancient days by emperor and clown:
Perhaps the self-same song that found a path
Through the sad heart of Ruth, when, sick for home,
She stood in tears amid the alien corn;
The same that oft-times hath
Charm'd magic casements, opening on the foam
Of perilous seas, in faery lands forlorn.
| |
VIII
Forlorn! the very word is like a bell
To toll me back from thee to my sole self!
Adieu! the fancy cannot cheat so well
As she is fam'd to do, deceiving elf.
Adieu! adieu! thy plaintive anthem fades
Past the near meadows, over the still stream,
Up the hill-side; and now 't is buried deep
In the next valley-glades:
Was it a vision, or a waking dream?
Fled is that music: - Do I wake or sleep?
|
|