De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Zeven woedeuitbarstingen
| |
De bordenMijn razernij werd gewekt toen ik moest constateren dat de tandheelkundige er volstrekt anders uitzag dan ik, afgaande op zijn naam, vermoedde. Wie immers zou bij de naam Bodorenko niet ogenblikkelijk een bescheiden gezicht met diepe schaduwlijnen | |
[pagina 113]
| |
voor ogen krijgen? In plaats daarvan werd ik opgewacht door de glibberige verschijning van een varken bij volle maan. Nadat ik twee trappen was afgedaald en voor de tweede keer de vestibule betrad, bereikte mijn woede een dusdanig hoge graad dat ik hulp zoekend om me heen keek. Op dat moment viel mijn blik door een openstaande deur in de keuken van de conciërge: een stenen vloer! Stante pede verliet ik het huis, want zo pas al had ik de servieswinkel opgemerkt; ik haastte me terug om even later drie borden op genoemde vloer te doen belanden. Ik hoorde een kijvende vrouwenstem en het gejank van een opgeschoten knaap die zich daartegen verweerde. Toen het geluid van twee petsende oorvegen weerklonk, gevolgd door gejammer, glipte ik als de drommel door de voordeur en ging vervolgens doodgemoedereerd, met vervluchtigende toorn en uiterst welgemoed, mijns weegs. | |
IntimidatieHet is het vergrijp van zekere theepot dat in mij onomstotelijk het inzicht deed rijpen dat slechts een vast voornemen en de nodige moed om de eigen woonruimte aan totale vernietiging prijs te geven, in staat zijn de arglist van het meubilair gedurende een relatief ruime periode te beteugelen en te bezweren. De theepot in kwestie die ik al zeven jaar bezat, beet me op zekere ochtend, op het moment dat ik hem gevuld uit de keuken had meegenomen, tot mijn verrassing in mijn linker, slechts met luchtig huisschoeisel beklede voet. De beet lukte het ding door het naar voren strekken van de tuit en het laten vallen van een stuk of wat hete druppels. Gelukkigerwijs behield ik, ondanks de hevige pijn, het overzicht. Ik zette de pot voorzichtig neer en andermaal goot ik water in de ketel en plaatste hem op de gasvlam in de keuken. Ondertussen zette ik de theebus klaar alsmede een andere porseleinen theepot. De pot die me had gebeten, ledigde ik door de vers gezette thee die hij bevatte weg te spoelen. Daarop liet ik de bijter afkoelen. Tenslotte vatte ik post bij een achter glas ingelijst portret, waartegen ik door de fonkelende blik in de ogen, waarmee het gezicht mijn tegenspoed waarnam, verdenking had opgevat, een blik die zonder meer kon worden uitgelegd als een uitdrukking van verstandhouding met de bijtende theepot. Nu pakte ik de theepot zelf, stelde me op een afstand van om en nabij vier meter voor het portret op, en slingerde de pot als een discus met een krachtige zwaai vanuit de heup | |
[pagina 114]
| |
van me vandaan. De stoffelijke resten liet ik vier uur ter plekke liggen. Na mijn worp had ik slechts een enkele keer een bondig en dreigend gebrul uitgestoten. Het staat overigens buiten kijf dat de ten uitvoerlegging van de terechtstelling door tal van kleine ogen op steeltjes in de kamer ad notam werden genomen. Ik bleef immers in deze locatie gedurende een vol jaar verschoond van alle trucs, kneepjes, beten, kuren en geniepigheden van de ter plaatse aanwezige objecten. Pas na afloop van de geïndiceerde tijd waagde mijn scheerapparaat het een enkele keer aan mijn rechter oor te plukken. Maar we kunnen dit beschouwen als een op zichzelf staand incident, gezien het ontbreken van enige samenhang met het hierboven geschetste. | |
Dood door woede of een geval van hulpverlening naar de andere wereldNadat hij de mededeling had ontvangen, werd hij door een weergaloze woede-uitbarsting getroffen, tengevolge waarvan hij op ongeveer een meter hoogte met beide benen tegelijk tegen de muur opsprong om terecht te komen in het op die plek opgehangen schilderij dat aldaar smal en hoog, ingelijst en achter glas, een plaats had gevonden. Vervolgens van de muur en het verpletterde schilderij weer op de vloer beland, lag hij op het vloerkleed met zijn benen te trappelen, kwam weer overeind, en zette het op een brullen. Ongelukkig genoeg verscheen op hetzelfde moment een loopjongen van de boekhandelaar van de overkant met enkele door hem bestelde banden. Zonder dralen gaf hij de knaap twee dermate fikse oorvijgen dat de jongeman vrijwel de volle lengte van de trap naar beneden tuimelde; toen echter de furieus tekeer gaande bewoner op het punt stond zich op hem te storten, werd hij door een beroerte getroffen en overleed ter plaatse op de overloop. Zijn gebrul had van alle kanten passanten naderbij gelokt. Die stonden nu om de zo luidruchtig ontslapen man heen, onder hen de loopjongen van de boekhandelaar, wiens gezicht een zwelling vertoonde die aan een pompoen deed denken. Sommigen beweren dat er op de loper weliswaar een brief zou hebben gelegen, uit de inhoud waarvan de feitelijke doodsoorzaak kon worden opgemaakt; de brief zou echter, naar verluidt, beslist niet van de boekhandelaar afkomstig zijn geweest. Uit het geheel kan men de conclusie trekken, dat men zich incidenteel lelijk kan verkijken op een stervende. | |
[pagina 115]
| |
Een ongelukkige detonatie of Gevolgen van de ruimtevaartOp zekere middag werden vijftig personen, tegelijkertijd met vrijwel alle reeds gebarsten vensters van het grote gebouw, het raam uit geblazen; zulks tengevolge van de overdruk van hun woede, die bij elk van de vijftig weliswaar zijn specifieke oorzaak had, maar in de manier waarop hij was ontstaan, zonder meer als uitvloeisel van bepaalde publicaties over de ruimtevaart, onder één noemer kon worden gebracht. Deze betreurenswaardige samenloop van omstandigheden deed wat betreft het effect aan een zware ontploffing denken. Onmiddellijk daarop leidde het een en ander in de naaste omgeving van het gebouw, maar ook in naburige districten tot gewelddadigheden, zulks op grond van het feit dat de geschrokken mensen met opgetrokken knieën, hun schoenzolen naar voren gericht, op de plaatsen waar ze terechtkwamen, of dit nu op straat, in grotere detailzaken, in winkels, of bij fruitstalletjes was, met jongelui, maar ook met aldaar passerende, staande of werkzame lieden à bout portant, en recht voor hun raap, slaags raakten. Nadat men zich naar de plaats van de explosie had gespoed, kon niemand het huis betreden; de deur bleek nog op slot, en de conciërge was door een raam van de portierswoning eveneens tengevolge van de overdruk naar buiten geblazen. De man behoorde tot diegenen die in afgelegen stegen bij het neerploffen aanzienlijke opschudding veroorzaakten. Aan het pand zelf was, afgezien van de raamkozijnen, geen schade van betekenis ontstaan. | |
Uit een oude briefToen in Salzburg de naam van de dame tot hem doordrong die we juist met een bezoek zouden vereren - ze heette Odette Pehernbaur - raakte hij dermate ernstig verbolgen, en bezeten door een dusdanige elementaire dadendrang dat de gevolgen niet konden uitblijven. En waarachtig, terwijl de dame ons door twee salons begeleidde en onze aandacht op een aantal schilderijen vestigde, zei hij op barse toon - en merkwaardigerwijze in het Frans - tegen haar dat hij van meet af aan erop beducht was dat ze dit soort oude prullaria aan haar muren zou hebben opgehangen. En of hij dat nog niet genoeg vond, liet hij er zonder dralen het volgende op volgen: enfin, wat hij daar aan boeken zag (hij wees op een kast met glazen deuren) was eveneens allesbehalve geschikt om haar intelli- | |
[pagina 116]
| |
gentie op z'n voordeligst te doen uitkomen. We namen hem terzijde om hem naar buiten te gidsen, waartegen hij zich overigens niet verzette, terwijl we hem niettemin zijn onbeschaamde optreden onder de neus wreven. Maar dit alles voltrok zich op fluisterende toon, van enige stemverheffing viel niets te bespeuren. Toen we hem door de voordeur naar buiten duwden, schonk hij, tot onze ergernis, de op die plaats opgestelde bediende in livrei een florijn, hetgeen dat heerschap aanleiding gaf nog even een diepe buiging te maken. Het spoedig daarop geserveerde ontbijt werd genoten zonder enig noemenswaardig incident. | |
Duister uurDe dochter van een van mijn vrienden was bij me op bezoek geweest, samen met haar dochtertje dat in het Prater een linnen zak vol glanzende paardenkastanjes had verzameld, zoals ze daar op de wandelpaden naast de hoofdlaan, van de takken gevallen en uit hun gebarsten stekelige omhulsel geploft, plegen te liggen. Het begon allemaal met die zak. De volgende dag pakte ik het achtergelaten voorwerp op, waarbij ik in feite al lang vergeten was wat het eigenlijk was en waar het ding vandaan kwam. Ik trok het van de commode en voor ik het goed en wel besefte, vlogen de kastanjes me om de oren, tengevolge waarvan het niet lang kon duren voordat ik over één ervan zou struikelen om op mijn neus te belanden. Toen kreeg ik ook nog te maken met mijn badspons; die had ik volgezogen en wel op de beide vernikkelde handdoekdragers boven de kuip gedeponeerd. Poen ik in het water zat en een zoekende blik in zijn richting wierp, viel hij alsof het de normaalste zaak van de wereld was, midden in mijn gezicht, waarna het me onmiddellijk zwart voor ogen werd. Desondanks lukte het me nog mij in zoverre in een ijzeren greep te houden dat ik er na het voltooien van mijn toilet in slaagde een communiqué op te stellen dat ik door middel van punaises bevestigde aan de deur van de antichambre die toegang geeft tot het voorste van mijn beide vertrekken: In verband met tot uitbarsting geraakte | |
[pagina 117]
| |
Dat ik vervolgens de gangdeur op een kier opende en in die toestand achterliet (met de bedoeling dat mijn vriend - de grootvader van het paardenkastanje-meiske dus die ik tegen tien uur verwachtte - zonder meer binnen kon treden) luidde mijn definitieve ineenstorting in. De onontkoombaarheid van deze wending ten kwade verleende me de nodige handigheid, inzake de ophanging van de kastanjezak boven de kier van de deur waarop het communiqué was aangebracht, en vervolgens bij het bevestigen van de volgezogen badspons boven genoemd voorwerp in de achterkamer. Hij kwam precies op tijd, liet zich door het affiche niet tegenhouden (integendeel), zak en spons kwamen ten val en troffen, onder luid geratel van de in het rond buitelende kastanjes, respectievelijk onder het nodige geplets (kaalhoofdigheid) en gespetter doel. Naderhand vertelde hij me bij gelegenheid dat ik in de verste hoek van het naar achteren gelegen vertrek zou hebben gezeten, met krachtig uitpuilende ogen, bij welke gelegenheid ik hem opmerkelijk klein van stuk was voorgekomen. |
|