De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Naakte mannen
| |
[pagina 119]
| |
Het is altijd zo geweest in Italië,’ zegt Friedrich, ‘het is altijd hetzelfde vaderland dat onder in dezelfde witte buik met vlaggen wappert:
In fondo al tuo ventre bianco
La mia patria mi chiama
Con tutte le bandiere al vento.’
‘Heb jij die regels geschreven?’ ‘Ja, het zijn versregels van mij. Ik heb ze op Lipari geschreven.’ ‘Het is een heel droevig gedicht. Het heet Ex-voto, geloof ik. Het is een wanhopig gedicht. Je hoort dat het in de gevangenis is geschreven.’ Hij keek me aan, hief zijn glas en zei: ‘Nuha.’ We zwegen een lang moment. Friedrich keek me glimlachend aan, met die onderdanige, wanhopige wildedierenblik van hem. Van achter in de zaal stegen woeste kreten op. Ik draaide me om en zag generaal Dietl, gouverneur Kaarlo Hillilä en graaf De Foxá midden in een groep Duitse officieren staan. Nu en dan klonk onverwachts en schel Dietls stem op, gevolgd door een oorverdovend kabaal van stemmen en gelach. Ik verstond niet wat Dietl zei, het leek of hij hardop een woord herhaalde, steeds hetzelfde: volgens mij leek het woord traurig. Friedrich keek om zich heen en zei: ‘Het is vreselijk, Dag en nacht is het aan de lopende band een orgie. En intussen nemen de gevallen van zelfmoord onder officieren en manschappen schrikbarend toe. Zelfs Himmler is hierheen gekomen om te proberen een einde te maken aan die golf van zelfmoorden. Hij zou de doden nog laten arresteren. Hij zou ze met gebonden handen laten begraven. Hij denkt dat hij de zelfmoorden met angst kan tegenhouden. Gisteren heeft hij drie Alpenjäger laten fusilleren omdat ze hadden geprobeerd zich op te hangen. Himmler weet niet dat het iets schitterends is om dood te zijn.’ Hij keek me met zijn rendierenblik aan, met die geheimzinnige dierenblik die de ogen van een dode hebben. ‘Velen schieten zich door het hoofd. Velen verdrinken zich in de rivieren en de meren, en dat zijn de jongsten onder ons. Anderen dwalen raaskallend door de bossen.’ ‘Trrraaauuurrriiig!’ riep generaal Dietl met schelle stem, waarmee hij het gruwelijke gefluit van een Stuka nadeed, totdat Mensch, generaal bij de luchtmacht, ‘Boem!’ brulde, waarmee hij de vreselijke knal van een bomexplosie nadeed. Iedereen viel in en deed met geschreeuw, gefluit, lawaai van lippen, handen en voeten | |
[pagina 120]
| |
het gedreun van instortende muren en het huilende sissen van door de kracht van de explosie in de lucht vliegende scherven na. ‘Trrraaauuurrriiig!’ schreeuwde Dietl. ‘Boem!’ brulde Mensch. En iedereen viel in met dierlijk gekrijs en geschreeuw. Het had iets primitiefs en grotesks, iets barbaars en tegelijkertijd kinderlijks. Deze generaal Mensch was een man van ongeveer vijftig, klein, mager, met een geel rimpelgezicht, aardige ogen met kraaienpootjes. Hij brulde ‘Boem!’ en keek naar De Foxá met een eigenaardige blik vol haat en minachting. ‘Halt!’ riep generaal Mensch opeens, terwijl hij een hand ophief. En aan De Foxá vroeg hij onbeschoft: ‘Hoe zeg je traurig in het Spaans?’ ‘Volgens mij zeg je triste,’ antwoordde De Foxá. ‘Laten we het proberen met triste,’ zei Mensch. ‘Trrriiisssteee,’ schreeuwde generaal Dietl. ‘Boem!’ brulde Mensch. Vervolgens heft hij een hand op en zegt: ‘Nee, triste gaat niet... het Spaans is geen krijgshaftige taal.’ ‘Het Spaans is een christelijke taal,’ zegt De Foxá, ‘het is de taal van Christus.’ ‘Ah, Christus!’ zegt generaal Mensch. ‘Laten we het proberen met Christus.’ ‘Chriiissstuuusss!’ schreeuwt generaal Dietl. ‘Boem!’ brult generaal Mensch. Vervolgens heft hij een hand op en zegt: ‘Nee, Christus gaat ook niet.’ Op dat punt komt er een officier op generaal Dietl af, zegt zachtjes iets tegen hem, en Dietl draait zich naar ons om, zegt met harde stem: ‘Heren, Himmler is terug uit Petsamo en verwacht ons op het hoofdkwartier. Laten we Himmler onze groet als Duitse soldaten brengen.’ Met hoge snelheid rijden we door de uitgestorven straten van Rovaniemi die verzonken liggen onder een witte hemel, even boven de grond doorsneden door het rozige litteken van de horizon. Het is misschien tien uur 's avonds, misschien zes uur 's morgens. Een bleke zon wiegt boven de daken, de huizen hebben de kleur van geslepen glas, de rivier glinstert treurig tussen de bomen. We bereiken in korte tijd een dorp van soldatenbarakken aan de rand van een zilverig berkenbos even buiten de stad. Daar is het Algemeen Hoofdkwartier van het noordelijk front. Een officier komt op Dietl af en zegt lachend: ‘Himmler is in de sauna van het hoofdkwartier. We gaan hem naakt zien.’ Zijn woorden worden | |
[pagina 121]
| |
met een lachsalvo ontvangen. Dietl begeeft zich bijna op een holletje naar een barak van dennenstammen die op korte afstand in het bos is gebouwd. Hij duwt de deur open en we gaan naar binnen. De sauna, de Finse kachel, wordt in beslag genomen door een grote haard en een ketel, waaruit het water op de gloeiende stenen boven geurig berkenhoutvuur druppelt, zodat er een stoomwolk ontstaat. Op de trapsgewijs opgestelde banken langs de muur van de sauna zitten of liggen een tiental naakte mannen. Zo wit, zacht, week en weerloos. Zo buitengewoon naakt dat het lijkt of ze geen huid hebben. Hun vlees doet denken aan dat van schaaldieren: bleekroze, en geeft een zurige schaaldierlucht af. Ze hebben een breed, dik bovenlijf met bolle hangborsten. Hun strenge, harde gezicht, dat Duitse gezicht, vormt een opmerkelijk contrast met die naakte, witte, slappe ledematen en heeft bijna de functie van een masker. Die naakte mannen zitten of liggen als vermoeide lijken op de banken. Nu en dan tillen ze traag en moeizaam een arm op om zich het zweet af te wissen dat van hun wittige, geel besproete ledematen druipt: een soort frisse schurft. Als vermoeide lijken zitten of liggen ze op de banken. Naakte Duitsers zijn verbazingwekkend weerloos. Ze hebben geen geheim meer. Ze boezemen geen angst meer in. Het geheim van hun kracht ligt niet in hun huid, hun botten, hun bloed, maar in hun uniform. Ze zijn zo naakt dat ze zich alleen in uniform gekleed voelen. Hun ware huid is hun uniform. Als de volkeren van Europa wisten wat voor slappe, weerloze en doodse naaktheid er schuilgaat achter het feldgrau van het Duitse uniform, zou het Duitse leger zelfs het zwakste, meest machteloze volk geen angst meer inboezemen. Een kind zou een heel Duits bataljon aandurven. Je hoeft ze maar naakt te zien om de geheime betekenis van hun nationale leven, hun geschiedenis als natie te begrijpen. Ze waren naakt voor ons als bedeesde, kuise lijken. Generaal Dietl hief zijn arm op en riep met luide stem: ‘Heil Hitler!’ ‘Heil Hitler!’ antwoordden de naakte mannen, terwijl ze moeizaam hun arm ophieven, die gewapend was met een zweep van berkentwijgen. Het was de zweep voor de geseling, het meest kenmerkende moment van de sauna, het heiligste ritueel ervan. Maar ook het gebaar van die armen met die zwepen was zacht en weerloos. Te midden van die naakte mannen zat op de onderste bank een man die mij leek te herkennen. Het zweet gutste langs zijn gezicht met de uitstekende jukbeenderen, waarin de bijziende ogen zonder | |
[pagina 122]
| |
bril oplichtten met een wittig, zacht licht dat deed denken aan dat van vissenogen. Hij hield zijn hoofd omhoog in een houding van trotse brutaliteit, terwijl hij af en toe zijn hoofd in zijn nek wierp: en bij die onverwachte, bruuske beweging kwamen uit zijn oogkassen, zijn neusgaten, zijn oren, stroompjes zweet, alsof zijn hoofd vol vocht zat. Zijn handen hield hij als een bestrafte schooljongen op zijn knieën gesteund. En tussen zijn onderarmen stak slap een bol, rozig buikje naar voren met een merkwaardig uitpuilende navel die tegen dat zachtroze afstak als een tere rozenknop, een kindernavel in een oudemannenbuik. Ik had nog nooit zo'n naakte, rozige buik gezien: zo mals dat je er zo een vork in zou steken. Dikke zweetdruppels stroomden van zijn bovenlijf naar beneden, gleden op de huid van die malse buik en verzamelden zich in zijn kruis als dauw op een struik. Daaronder hingen klein en zoetjes twee walnootjes in een papieren zakje: en hij leek trots op die twee walnootjes van hem, als Hercules op zijn mannelijkheid. De man leek onder onze ogen in water op te lossen, zo zweette hij, en ik vreesde dat er over een paar seconden alleen nog een omhulsel van lege, slappe huid van hem over zou zijn, omdat ook zijn botten zacht, gelatineachtig leken te worden en leken op te lossen. De man zag eruit als een in de oven gezette sorbet. Nog even en er zou alleen nog een plasje zweet op de vloer van hem over zijn. Toen Dietl zijn arm ophief en ‘Heil Hitler’ zei, ging de man staan, en toen herkende ik hern. Het was de man van de lift, het was Himmler. Hij stond voor ons (hij had platvoeten met een merkwaardig opwippende grote teen) en zijn korte armen hingen langs zijn lichaam. Een stroompje zweet gutste van zijn vingertoppen. Ook van zijn kruis parelde een stroompje vocht: zodat Himmler op het beeld van Manneken Pis in Brussel leek. Op zijn slappe borsten waren twee kleine harige kringen zichtbaar, twee harige naar blond neigende aureolen: het zweet gutste als melk van de tepels. Terwijl hij tegen de muur leunde om niet uit te glijden over de natte, gladde vloer, draaide hij zich om en toonde zijn twee ronde, uitstekende billen, waarin als een tatoeage de nerf van het hout van de bank stond afgetekend. Eindelijk wist hij zijn evenwicht te hervinden en eenmaal omgedraaid hief hij zijn arm op en deed zijn mond open, maar doordat het zweet van zijn gezicht in zijn mond liep en zijn mond vulde, kon hij niet ‘heil Hitler!’ zeggen. En bij dat | |
[pagina 123]
| |
gebaar, dat ze voor het signaal voor de geseling hielden, hieven de andere naakte mannen de zwepen op, begonnen eerst elkaar af te rossen en lieten vervolgens in algemene overeenstemming de zwepen op de schouders, de rug en de billen van Himmler neerkomen, en wel met een kracht die langzaamaan toenam. De berkentwijgen lieten op dat zachte vlees de witte afdrukken van de bladeren achter, die meteen weer rood kleurden en verdwenen. Een vluchtig woud aan berkenbladeren verscheen en verdween op Himmlers huid. De naakte mannen gingen met razend geweld met de zwepen op en neer: hun adem kwam met een hortend gefluit van hun gezwollen lippen. Himmler probeerde zich aanvankelijk te verweren, hij schermde zijn gezicht af met zijn armen en lachte: maar het was een geforceerde lach waar woede en angst in lagen. Toen de zwepen daarna lager gingen om zijn heupen te raken, begon hij zich nu eens naar de ene, dan weer naar de andere kant te draaien en bedekte zijn buik met zijn ellebogen, kronkelend op de toppen van zijn tenen, zijn hoofd in zijn schouders gedoken, en onder de zweepslagen lachte hij met zijn hysterisch lach, alsof hij eerder last had van jeuk dan van de zweepslagen. Eindelijk zag Himmler de deur van de sauna achter ons openstaan en met zijn armen vooruitgestoken baande hij zich een weg, liep, gevolgd door die naakte mannen die maar bleven slaan, de deur door, vluchtte rennend naar de rivier en ging kopje onder. ‘Heren,’ zei Dietl, ‘terwijl we wachten tot Himmler klaar is met baden, nodig ik u uit voor een glas in mijn huis.’ We verlieten het bos, staken het weiland over en liepen achter Dietl aan zijn houten huisje binnen. Het was of ik de drempel van een propere Beierse bergwoning overging. In de haard knetterde een lekker vuurtje van sparrentakken, een aangename harsgeur had zich in de lauwe lucht verspreid. We begonnen weer te drinken en riepen telkens in koor ‘Nuha!’ als Dietl of Mensch het signaal gaf door het glas te heffen. En op een gegeven moment, terwijl de anderen met de puukko of de Alpenjäger-dolk in de hand een kring rond Mensch en De Foxá vormden, die de laatste momenten van een stierengevecht imiteerden (Mensch speelde de stier, De Foxá de stierenvechter), beduidde generaal Dietl Friedricht en mij hem te volgen, en liepen we zijn werkkamer binnen. In een hoek tegen de muur stond een veldbed. Op de vloer lagen poolwolfshuiden, op het veldbed bij wijze van deken een schitterende ijsbeervacht. Aan de wanden waren met punaises talrijke foto's van bergen opgehangen: de Torri del Vaio- | |
[pagina 124]
| |
let, de Marmolada, de Tofane, landschappen uit Tirol, Beieren en Cadore. Op de tafel bij het raam stond in een leren lijst de foto van een vrouw met drie meisjes en een jongen. De vrouw zag er eenvoudig, ingetogen en vriendelijk uit. Vanuit het belendende vertrek klonk de schelle stem van generaal Mensch, begeleid door lachsalvo's, woest gebrul, handgeklap en gestampvoet. De stem van Mensch deed de ruiten en de tinnen kannen op de schoorsteenmantel rinkelen. Laten we die jongens maar een beetje pret gunnen,’ zegt Dietl, terwijl hij zich op het veldbed uitstrekt. Hij richt zijn ogen op het raam, en ook hij heeft de onderdanige, wanhopige blik van een rendier, ook hij heeft de geheimzinnige dierenblik die de ogen van een dode hebben. Een witte zon beschijnt van opzij de bomen, de barakken van de Alpenjäger langs de bosrand, de houten huisjes van de officieren. Van de rivier komen stemmen en het gelach van de baders. Himmler, de rozige buik van Himmler. Een vogel snerpt tussen de takken van een den. Dietl heeft zijn ogen gesloten, hij slaapt. Ook Friedrich, die in een met wolfshuiden bedekte boerenleunstoel zit, heeft zijn ogen gesloten en slaapt, een hand langs zijn zij, de andere gebald op zijn borst, een kinderhand, klein en wit. Het is iets geweldigs om dood te zijn. Het verre geronk van een motor bewasemt het zilverige groen van het berkenbos. Een vliegtuig gonst hoog in de doorschijnende lucht, een ver bijengezoem. In de kamer ernaast gaat de orgie verder met woeste kreten, lawaai van brekende glazen, een opeenstapeling van rauwe stemmen, een hevig kinderlijk gelach. Ik buig me over Dietl, de veroveraar van Narvik, hij is een held van de Duitse oorlog, een held van het Duitse volk. Hij is ook een Siegfried, hij is ook een Siegfried en een kat tegelijk, hij is een held, hij is ook een koppâroth, een slachtoffer, een kaputt. Het is iets geweldigs om dood te zijn. Vanuit de naburige kamer komt de schelle stem van Mensch, de zware van De Foxá, het geluid van een twist. Ik verschijn op de drempel. Mensch staat tegenover De Foxá, bleek en bezweet. Allebei hebben ze een glas in de hand, ook de officieren om hen heen houden een glas in de hand geklemd. Generaal Mensch zegt: ‘Laten we drinken op de gezondheid van de volkeren die strijden voor de vrijheid van Europa. Laten we drinken op de gezondheid van Duitsland, Italië, Finland, Roemenië, Hongarije...’ ...Kroatië, Bulgarije, Slowakije...’ antwoordt Mensch. | |
[pagina 125]
| |
‘...Japan...’ ‘...Japan,’ herhaalt Mensch. ‘... Spanje...’ zegt graaf De Foxá, de Spaanse gezant in Finland. ‘Nee, Spanje niet!’ schreeuwt Mensch. De Foxá laat langzaam zijn glas zakken. Hij heeft een bleek voorhoofd dat klam is van het zweet. ‘... Spanje...’ herhaalt De Foxá. ‘Nein, nein, Spanien nicht!’ schreeuwt generaal Mensch. ‘De Blauwe Spaanse Divisie,’ zegt De Foxá, ‘vecht aan het front van Leningrad zij aan zij met de Duitse soldaten.’ ‘Nein, Spanien nicht!’ schreeuwt Mensch. Iedereen kijkt naar De Foxá, die bleek en vastberaden tegenover generaal Mensch staat en hem met een blik vol woede en trots aanziet. ‘Si vous ne buvez pas à la santé de l'Espagne,’ zegt De Foxá, ‘je crierai merde pour l'Allemagne.’ ‘Nein!’ schreeuwt Mensch, ‘Spanien nicht!’ ‘Merde pour l'Allemagne!’ schreeuwt De Foxá, zijn glas heffend, en hij draait zijn hoofd om mij met een flits van triomf in zijn ogen aan te kijken. ‘Bravo, De Foxá,’ zeg ik, ‘je hebt de weddenschap gewonnen.’ ‘Vive l'Espagne, merde pour l'Allemagne!’ ‘Ja, ja!’ schreeuwt Mensch, zijn glas heffend, ‘merde pour l'Allemagne!’ ‘Merde pour l'Allemagne!’ herhaalt iedereen in koor met de glazen in de lucht. Iedereen omhelst elkaar, iemand valt om, generaal Mensch sleept zich op handen en voeten over de grond om een fles te grijpen die langzaam over de houten vloer rolt. |
|