De Tweede Ronde. Jaargang 25
(2004)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Traagheid of scènes uit het vita activa
| |
[pagina 104]
| |
de) noch lopen, noch staan of kruipen. Waar men mij ook neerzette of op de vloer legde, ik bleef geduldig op de bij toeval gekozen plek liggen. Werd ik rechtop gezet, dan viel ik om. Werd ik op mijn rug gelegd, dan bleef ik onbeweeglijk liggen. Ik zette nooit een keel op en maakte evenmin de op die leeftijd gebruikelijke bewegingen met mijn vingers, mond of andere organen. Mijn spijsvertering was, als ik het me wel herinner, regelmatig en vertoonde permanent dezelfde kleur, samenstelling en hoeveelheid. Gemoedsroerselen, ook wel infantiele opvlieginkjes genoemd, werden in mijn geval nimmer waargenomen. Ik vertoonde altijd dezelfde, enigszins droefgeestige gelaatsuitdrukking terwijl ik daar maar lag te liggen. Bepaalde voedingsmiddelen spuwde ik geluidloos weer uit, dat wil zeggen: mij ontbrak de energie te laten merken wat ik lekker vond en wat ik niet lekker vond. Tenslotte werd er een autoriteit bij gehaald die mijn reflexen controleerde. Gedurende enige tijd (na het kennelijk niet positief uitgevallen onderzoek) overlegden mijn ouders of ze mij niet beter konden laten opvoeden volgens de methodes van Basedow. Tenslotte werd ik maar weer naar het ouderlijk huis teruggebracht. Aangezien een gangbare lagere school niet in aanmerking kwam voor een kind dat de loopkunst niet machtig was, werd een huisonderwijzer in dienst genomen. De man was nogal in de ban van het piëtisme. Mijn moeder had veel waardering voor hem en liet hem (een belangrijk biografisch detail overigens) wekelijkse reportages over de behaalde vorderingen samenstellen. Op een bepaald ogenblik maakte ik me dan toch meester van de zogeheten verticale manier van voortbewegen van de mens. Waarschijnlijk was dit uit gemakzucht of omdat mijn gewrichten weigerden mijn lichaam nog langer tijdens het kruipen te torsen. Specifieke vapeurs vertoonde ik destijds nog niet. Ik beperkte me ertoe bepaalde heimelijke symptomen uit eerdere stadia te herhalen, dat wil zeggen allerlei soorten tics (de benaming die onze huisarts eraan gaf). De voorbereiding op het gymnasium duurde tot mijn dertiende. Volgens een van mijn huisonderwijzers was er iets mis met mijn geheugen. Gedurende een korte periode onthield ik zo goed als alles, daarna vergat ik zo goed als alles. Uiteraard viel de keuze op een Hernhutter-instituut. Het enige dat ik me daarvan herinner was dat het niet in de buurt van de zee lag. Niettegenstaande mijn gewoonte mijn ogen gesloten te houden, werd mij een bril aange- | |
[pagina 105]
| |
meten. Daardoor werd ik opgescheept met een blijvende bijziendheid (dioptrie 1,23, min). Tijdens de ochtendwijding viel ik in slaap, zette na een onderbreking door een luidruchtig begin van de les mijn slaap voort en bleef al in het eerste leerjaar in de overvolle laagste fase van het gym zitten. Mijn ouders overlegden voor de zoveelste keer wat te doen. Mijn arme vader, die aan de vrije wil geloofde, deed me op zijn visitekaartje een citaat van Plinius toekomen: quasi vero mensuram ullius rei possit agere, qui sui nescit. De schooltijd verliep voor alle deelnemers, behalve voor mij dan, uiterst voorspoedig. Op de Hernhutters volgden andere schooltypes: Lietz bijvoorbeeld, en Christophorus. Op het moment dat mijn prestaties steeds minder werden, hoorden mijn ouders tijdens een uitstapje naar Luzern net op tijd dat je op de zogenoemde Waldorfscholen met geen mogelijkheid kon blijven zitten en dat geen kind op dit type school op grond van zijn indolentie ooit enig nadeel ondervond, als het maar zijn best deed en bestendig op één lijn lag met de gemiddelde vorderingen. Mijn ouders waren enthousiast en zetten dadelijk een foto van Rudolf Steiner neer. (De lijst was bekleed met een lap gelige ijsberenvacht, waarvan de haren bij warm weer recht overeind gingen staan.)
Helaas gleed ik aldoor verder af en bereikte op grond van de voor mij haalbare prestaties en beschikbare energie weldra dezelfde status als de zwaarlijvige en geliefde klasse-imbeciel, in dit geval een schattige mongoloïde jongeman. Opnieuw beraadslaagden mijn beste ouders en vonden een plaats voor mij in uiteenlopende cursussen voor minder begaafde leerlingen. Een sportarts stelde voor mijn lichaam via een heel speciale bewegingstherapie vormen van energie en prestatievermogen te doen toestromen. Mijn ouders gingen volstrekt akkoord. (Mijn vader koesterde de hoop daardoor een algehele vrijmaking van mijn wil te bewerkstelligen.) Tegen vier uur in de namiddag diende ik mijn opwachting te maken in een gymnastieklokaal, waar men mij met de stopwatch in de hand opwachtte. Ik kreeg de opdracht te rennen (rechtuit en in het rond), te springen (over objecten die bok of springplank werden genoemd, of over andere hindernissen ten aanzien van het je rechtop voortbewegen; helemaal precies herinner ik me dat niet meer). Voorts diende ik hangend aan twee ringen heen en weer te schom- | |
[pagina 106]
| |
melen of als een aap te slingeren. Bij het rennen botste ik toen tegen een wandtoestel met zestien sporten en liep ik een hersenschudding op. Mijn vader informeerde bij de sportarts naar de energie vrijmakende eigenschappen van hersenschuddingen en was bijzonder geïnteresseerd in het uiteindelijke resultaat. Maar de preventieve geneesheer deed zijn verwachting teniet dat mijn toestand door de collisie een wending ten goede zou nemen en liet doorschemeren dat hem uit zijn praktijk geen geval bekend was waarbij door een commotie een verbetering was opgetreden. Mijn vader deed me weer een van zijn verwijtende visitekaartjes cadeau. Deze keer met een uitspraak van Rousseau: ‘Het eerste en belangrijkste dat een kind moet leren is lijden te kunnen verdragen.’ Om me ten volle ervan te doen genieten had hij het zinnetje ook in het Frans voor me opgeschreven.
Er werd echter op alle fronten slechts een geringe vooruitgang geboekt; mijn loopsnelheid was hopeloos en wat betreft mijn springvaardigheid zag men erop toe uit mijn buurt te blijven omdat ik er altijd naast sprong. Slaperig in de touwen hangen lukte me nog het best tot ik op zekere dag eruit viel en mijn arm brak. De breuk bleek gecompliceerd en wekte voor een keertje dan toch een zekere belangstelling. (Wederom een belangrijk item in mijn biografie: het betreft de geneugten verbonden aan erkende lichamelijke klachten.) Ondertussen leed ik reeds aan slaapinsulten, constante flikkeringen voor mijn ogen en merkwaardig gevormde knieën, waarvan de meniscus me door zijn bolling leek aan te kijken. Nu verordonneer-de de sportarts opnieuw zwemoefeningen en inderdaad zonk ik onmiddellijk op de bodem toen ik ze beproefde. In deze laat-puberale fase vallen mijn eerste experimenten op gevoelsgebied. Ze werden voortgezet aan de coëducatieve drilscholen in de provincie die ik later bezocht. | |
36Destijds werkte ik een kwartier per dag, tussen twee rustperiodes, aan een soort privé pijn-woordenboek. Ik bracht met zilverstift een weergave van mijn lijf op een vel papier over, met daarop mijn lichaamszones en hun toestand. Om de uiteenlopende gevoelighe- | |
[pagina 107]
| |
den, de gezondheidsconditie, de staat en lichamelijke klachten uit te beelden nam ik mijn toevlucht tot rode, blauwe, zwarte en groene aquarelverf. Ik had ook graag het tijdsbegrip van de pelgrims-pijn (de drang naar verre streken, tijdens de voorpuberteit) in mijn schets geïntegreerd, maar dan zou het ontwerp door het toevoegen van een vijfde kleur te polychroom worden, en aangezien veelkleurigheid opdringerig is en het opdringerige niet serieus is te nemen wanneer het ziektes betreft, beperkte ik me tot deze vier kleuren. In het centrum van mijn amorfe lichaamsmassa had ik het merendeel van de stereometrische gegevens genoteerd. Er doorheen liep als een bliksem met een nauwkeurige telling van de veroorzaakte zwellingen de pijnkromme (rood). Het was een bijzonder indrukwekkende afbeelding. De mal-de-gorge zone strekte zich uit van de adamsappel tot de beide sleutelbeenderen; de schaduwen onder het sleutelbeen had ik met potlood gearceerd; de slikklachten gaf ik in de picturale weergave aan met een bescheiden vlek in de vorm van een wolkje. Omdat ik geen verschil zag tussen deze plek en de overige lichaamsopeningen en die eveneens als open wond interpreteerde, koos ik voor een schaal van 1 op 8. In mijn gestileerde jejunum-windingen was een delicate blauwrode gleuf zichtbaar waardoor de P-pijn kronkelde. De froideur- en chaleur-zones waren in zachtgroene tinten met daarover geaquarelleerde kleurcomponenten. Een en ander om het belang van de tijdsduur tussen de stippen van de pijnuiting in kwestie te beklemtonen. In overeenstemming met het karakter van de topografie waren de gebieden zonder symbolen wit; een draad in zachtrood doorkruiste deze zones zonder gedetailleerde getalsaanduiding op talrijke plaatsen. De sectoren met fantoompijn werden gemarkeerd door zwartgroene strepen; hetzelfde gold voor de koudegevoelige centra froideur-sectoren). Het gevolg was dat deze gedeelten op het vel de herinnering opriepen aan van die ouderwetse pepermuntsnoepjes. |
|