|
| |
| |
| |
Twee fabels
Jean de la Fontaine
(Vertaling Wiebe Hogendoorn)
De kip met de gouden eieren
Hebzucht raakt alles kwijt door alles te begeren.
Ik wijs, om dit te demonstreren,
Slechts op de man wiens kip, zoals de fabel wil,
Een gouden ei legt, elke morgen.
Zij houdt, zo meent die man, in 't lijf een schat verborgen:
Hij slacht haar, snijdt haar door, en vindt niet één verschil
Met een gewone kip waarvan het ei niets waard is,
Maar neemt zichzelf iets af dat ongeëvenaard is.
Voor gierigaards een prachtmoraal!
Wat hebben we er veel gezien, de laatste jaren,
Die in een mum van tijd opeens armlastig waren:
Te snel belust op kapitaal.
| |
La poule aux oeufs d'or
L'avarice perd tout en voulant tout gagner.
Je ne veux, pour le témoigner,
Que celui dont la poule, à ce que dit la fable,
Pondait tous les jours un oeuf d'or.
Il crut que dans son corps elle avait un trésor:
Il la tua, l'ouvrit, et la trouva semblable
A celles dont les oeufs ne lui rapportaient rien,
S'étant lui-même ôté le plus beau de son bien.
Belle leçon pour les gens chiches!
Pendant ces derniers temps, combien en a-t-on vus
Qui du soir au matin sont pauvres devenus
Pour vouloir trop tôt être riches!
| |
| |
| |
De vrek die zijn geld kwijt raakte
Alleen wat je gebruikt, bezit je metterdaad.
Ik vraag de gierigaards die elk bedrag fanaat
Oppotten zonder ooit een stuiver te verteren,
Welk voordeel hun dat biedt, dat anderen ontberen.
Diogenes daarginds is even rijk als zij,
De schraper hier leeft net zo haveloos als hij.
Aesopus' vrek, die al zijn gelden had verborgen,
Kan hier voor illustratie zorgen.
Die stakker had erop vertrouwd
Zich in een tweede leven aan zijn goed te laven.
Het goud bezat niet hij, maar hem bezat het goud.
Hij had, diep in de grond, een grote som begraven
En ook zijn hart, omdat hij dag en nacht
Alleen genoot als hij bedacht
Dat hij daar voor zichzelf zo'n kapitaal bewaarde.
Alwaar hij kwam of ging, of hij nu dronk of at,
Het was onloochenbaar dat hij slechts aandacht had
Voor die enorme schat, verscholen in de aarde.
| |
L'avare qui a perdu son tresor
L'usage seulement fait la possession.
Je demande à ces gens de qui la passion
Est d'entasser toujours, mettre somme sur somme,
Quel avantage ils ont que n'ait pas un autre homme.
Diogène là-bas est aussi riche qu'eux;
Et l'avare ici-haut comme lui vit en gueux.
L'homme au trésor cache, qu'Esope nous propose,
Servira d'exemple à la chose.
Pour jouir de son bien une seconde vie,
Ne possédait pas l'or, mais l'or le possédait.
Il avait dans la terre une somme enfouie,
Son coeur avec, n'ayant autre déduit
Que d'y ruminer jour et nuit,
Et rendre sa chevance a lui-même sacrée.
Qu'il allât ou qu'il vint, qu'il bût ou qu'il mangeât,
On l'eût pris de bien court, à moins qu'il ne songeât
A l'endroit où gisait cette somme enterrée.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
Hij kwam er elke dag: een grafdelver die 't zag
Kreeg argwaan en heeft stil de voorraad weggedragen.
De vrek vond slechts het nest waar zijn fortuin in lag.
Zo zien we onze man aan 't jammeren en klagen,
Gepijnigd, diep terneergeslagen.
Daar vraagt hem een passant wat hem zo deerlijk kwelt.
- Ik ben beroofd van al m'n geld!
- Uw geld! Waar was dat dan? - 't Lag bij die steen verstoken.
- Wat! Was de oorlog uitgebroken,
Dat u het helemaal hierheen bracht? U had vast
Verstandiger gedaan door het thuis in een kast
Te laten, zonder 't weg te halen.
U kon er dan steeds weer probleemloos mee betalen.
- Betalen? Alsof dát je rijk maakt! Beste man,
Als er geld afgaat, groeit het dan?
'k Ben er nooit áán geweest. - Gelieve mij te zeggen,
Sprak de voorbijganger, wat u dan zo bezwaart?
Omdat u toch niet kwam aan wat u had vergaard,
Kunt u daar mooi een kei neerleggen:
Die is voor u hetzelfde waard.
| |
[Vervolg Frans]
Il y fit tant de tours qu'un fossoyeur le vit,
Se douta du dépôt, l'enleva sans rien dire.
Notre avare un beau jour ne trouva que le nid.
Voilà mon homme aux pleurs; il gémit, il soupire,
Il se tourmente, il se déchire.
Un passant lui demande à quel sujet ses cris.
- C'est mon trésor que l'on m'a pris.
- Votre trésor! où pris? - Tout joignant cette pierre.
- Eh! sommes-nous en temps de guerre
Pour l'apporter si loin? N'eussiez-vous pas mieux fait
De le laisser chez vous en votre cabinet,
Que de le changer de demeure?
Vous auriez pu sans peine y puiser à toute heure.
- A toute heure, bon Dieu! ne tient-il qu'à cela?
L'argent vient-il comme il s'en va?
Je n'y touchais jamais. - Dites-moi donc, de grâce,
Reprit l'autre, pourquoi vous vous affligez tant?
Puisque vous ne touchiez jamais à cet argent,
Mettez une pierre à la place;
Elle vous vaudra tout autant.
|
|
Auteursrechtelijk beschermd