De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Acht gedichten
| |
המטומטם הזה יצחק (גרסה מאוחרת)‘Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht?’ - | |
[pagina 101]
| |
[Vervolg Nederlands]en hij nam me mee naar buiten, het erf op. Ik herinner me nog zijn knieën, zijn zachte
handen, de kroon van de moerbei in het donker en het slaapliedje dat hij zachtjes voor me
zong en zonder woorden (vanwege de talen enz.). Zelf was ik bang om dood te gaan
(en dat ik niet opgeroepen zou worden voor het leger)
en hij zei met een liefdevolle stem:
wees niet bang, hier ben ik, mijn zoon Isaac
(en het kind hoestte en ijlde en zei: Wie bent u?
En de man antwoordde met een lichtelijk vreemd accent:
Ik laat ze je niet weghalen, mijn zoon
ik ben de ram
ik ben de engel
ik ben je vader)
| |
[Vervolg Hebreeuws] | |
[pagina 102]
| |
DichtenDe dode stierf in de zomer en het gedicht
werd geschreven in de winter en ook
de lente en de herfst zijn meer dan eens
voorbijgegaan maar ik blijf
het schrijven: de dode stierf in de zomer
en het gedicht werd geschreven in de winter.
Ik dicht om niet uiteen
te vallen
maar wat doe ik als ik niet dicht
en hoe komt het dat ik ondanks dit alles
niet uiteenval? Misschien komt het doordat
dichten zoiets is als lopen en stoppen
(soms sta ik bij de halte op de bus
te wachten en word, als hij wegblijft,
onrustig en loop door naar de volgende halte
om daar weer te wachten en loop dan weer
door en stop en ben dan weer te laat,
te traag te gehaast) ik dicht omdat ik
uiteenval, ik ben dichter op punten
waar ik niet schrijf en niet loop
en zelfs niet blijf zitten. Waar in die grote
ruimte is het punt waar ik (mezelf
niet uiteenvallend denk, dicht, dichter)
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 103]
| |
Hotel aan zeeDe zee bolt zijn huid, ontbloot zijn tienduizenden bleke
botten, gras en schelpen en zachte rots, en de scherpe geur
van jodium stijgt uit de ontblote bodem, ebbende etter,
in slaap gevallen, met de vloed ontwaakt, stijgt het trage
water stil, of is het pril, een wakker monster-
oog valt dicht, slaapt, gaapt, het water zwelt,
bolt op, bloedgolf, de ontwaking ver van de zee,
de ontwaking van de zee. We gaan uit de wereld
in, rusteloos, reddeloos, hebben ruzie, hebben lief, nemen afscheid
nemen onze huiselijkheid mee, opgevouwen kleren, wat levensmiddelen
lompe seks, we reizen door en stoppen, leggen onze huiselijke
geur weer uit, als een bekend laken op een vreemd bed. Ik val in slaap,
ontwaak, loop naar het raam, kijk naar de gele zee. Misschien loop ik
bij je weg. Als je wakker wordt en vraagt waar ga je heen, zal ik
zeggen: laten we
hier gauw weggaan zonder iets mee te nemen
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 104]
| |
Alleen het lichaamAlleen het lichaam onthoudt het weinige dat onthouden wordt
en verlangt naar de gebarsten rust. Een lichaamslichaam
als een vis op het strand in het zand nog even en hij
zal het begeven maar voorlopig spartelt de botterik
nog. Spartelen is zijn allerdiepste
praten. Het weinige
spartelen. Eén omhullende omhelzing en de zachte
warmte van borsten en de smaak van likspuug
en één penetratie in een hete vochtige kern
en dat haast botte gespartel, een stotterende poging
tot een reconstructie. Stil maar, het lichaam onthoudt nu
zoekt naar de verloren rust naar die ene houding waarin het
tot rust komt. Hij snakt, de banneling, zoekt, haast gek geworden,
als een antenne naar één stem uit duizenden. Doof
stom blind geil mild toegeeflijk maar hij onthoudt
hij onthoudt
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 105]
| |
(Vertaling: Tamir Herzberg)
| |
[Hebreeuws] | |
VleesHet vlees van de zoon vraagt het vlees
van de vader: hoor je me?
Een klein pinkje van het vlees van de vader
antwoordt: ja. Het vlees van de zoon
vraagt het vlees van de vader: kun
je me zien? Een klein pinkje
van het vlees van de vader probeert te antwoorden.
Ken je me? Ik
leg het vlees van mijn hand in het vlees
van jouw hand. Als je loslaat, vallen we
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 106]
| |
Streep - snelweg - streepRij hard, voorovergebogen, vijandig. Geen voorzichtigheid,
geen toerisme. Geen plaatsen, geen souvenirs, geen oud-
heden, geen natuur, geen mineralen. Alleen het licht dat uit
mijn koplampen stroomt, geselt het vreemde land (elk land
is een vreemd land of elk land is het jouwe). Flits door de
buik van het land als een dolk, als een kogel. Op een vol-
maakt rechte lijn, als een wiel verander ik de kaart in land,
in een oogwenk, als het wiel van een vliegtuig dat raakt en
weer loslaat verander ik een dunne rode streep in een blin-
kende snelweg en dan in een oogwenk is de weg achter
mij weer een streep. O lezer van gedichten (geletterde
dichter, realist) aan gene zijde van de woorden die gelezen
worden en vervagen, die weer dode vliegen worden, daar
ligt (en het maakt u bang) de schaduw van de ontkenning:
van het teken (via u) naar het teken.
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 107]
| |
KlaagliederenZe zijn hier niet samen gekomen en zullen niet samen
weggaan. Iemand komt, iemand gaat, iemand wordt liggend
naar buiten gebracht, het hoofd bedekt, iemand wordt
liggend naar buiten gebracht
het hoofd onbedekt, steekt buisjes uit als een octopus,
die de ziel ondersteunen
of het vlees en de ogen lopen door de wereld vlinders
of vliegen (Ja, ik ben er nog, Widerstand)
vliegen zijn getuigen, pus is getuige, een beetje radio zoemt
een krant, een lied zoemt een krant, een krant ligt
over het hoofd van een slapende, levensadem bolt de bladzijden.
Iemand
wil er per se uit om te plassen (stopt loopt stopt) wil juist
op eigen kracht snel (trage huppel) bij de we-pot komen
voordat hij het laat lopen in zijn blauwe pyjama met de
wijdopen mond, en hij heeft ook
een wijdopen mond onderaan zijn gezicht, een wijdopen mond
in zijn ogen, snel,
voordat de verpleegster een preek komt houden ten gunste van de po
of de catheter. Een mens op weg
| |
[Hebreeuws] |
|