De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Vijf gedichten
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 96]
| |
[Vervolg Nederlands]Zo teken je, in je geestesoog,
de drietrapse uitvalshoek van het verlies:
grove grijze lijnen met een 6B-potlood
(vage contouren van harige rondingen)
vierentwintig blikjes kattenvoer
van Whiskas uit Engeland,
en acht door onschuld verzuurde woorden:
‘Laat ik de rouw oprollen tot een bal.’
In de duisternis tussen de vellen van het boek,
in de duisternis die de brandende zon aan het oog onttrekt,
in de zogenaamde duisternis waar het kokend water druppelt,
in de ruimte tussen duisternissen waar water, zoet en zout samen-vloeien,
aan de rand van het bewustzijn die door verdriet is aangevreten
fladdert een zwarte kraai.
Een zwarte donsveer valt op het balkon. Maar het was maar een kat!
Kan je van een kat dan niet houden? huilt de jongen in het groene shirt.
Hij is te jong om zich bewust te zijn van de beperkte hoeveelheid verdriet
die in een hand past. Hij is te klein van gestalte om de massa rouw
te zien die voorbij het volgende gebouw wacht:
rouw om de gestorven rouw.
| |
[Vervolg Hebreeuws] | |
[pagina 97]
| |
Rouw 2Ook de duidelijke verschillen tussen de epische
en de lyrische poëzie beheerst hij nog niet:
‘Ik verander rouw in schouw,
ik verander schouw in touw.’
| |
[Hebreeuws] | |
Tocht 1Ik voer naar het noorden. Naar het westen misschien,
ik weet het niet meer.
Voorbij de kaap landden jongens op mijn schouder
en fluisterden me een grijs geheimpje in. Ik moest erg lachen.
Ik dook in koud water. Ik alleen.
Daarna was het tapijt dieper dan ooit,
een stille wind vree met het gordijn.
Ik hoorde verschrikkelijke woorden.
Ik moest met schorre stem zingen.
Ik huilde. Ik herinnerde me enkele namen.
Toen werd ik wakker en een stille wind vree met het gordijn.
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 98]
| |
Tocht 3A.
Ik zei: laat ik in het warme zonnevlees happen
en daarna naar Cyprus vluchten
waar niemand mij kent.
Op het oostelijke rif
leverde ik mijn voeten over
aan de klippen. Ik likte verheerlijkt
aan kleine zoute kiezels.
Ik keilde met grove keien
over de verboden zeespiegel.
Ik lachte. De einder smeerde zich uit
tot brandende aardbeienjam
en daarna viel de avond.
Boven de klippen zat de maan
gevangen in een vogelkooi.
| |
[Hebreeuws]B.
Ik deed een zuurstofmasker op
(kleine groene belletjes!
kleine groene belletjes!)
en zoog in één adem
mijn portie zuurstof op.
| |
[Hebreeuws] | |
[pagina 99]
| |
BadkamerzangerHet kleine, lichte, vierkante raam
(aan gene zij gebed en pijn).
Vieze wasbak, douchegordijn,
vrieskou en één handdoek samen.
O, dat er twee tandenborstels waren
twee monden maar ze ademen samen,
O, dat er twee tandenborstels waren,
klein symbool, warm hart.
Hete damp, rustgevend water
(onhaalbare onschuld, bitter hart),
de huid gereinigd door kokende dampen,
kramp en braken en één handdoek samen.
O, dat ik mijn vlees weer wassen kon
in de zinken teil van mijn kinderjaren,
O, dat ik mijn lelijke ziel maar zalven kon
met de pure olie van mijn kinderjaren.
| |
[Hebreeuws] |
|