De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Wit
| |
[pagina 73]
| |
ze driftig op de deur. Toen hij opendeed, duwde ze een jongetje dat aan het oog onttrokken was, voor zich uit en stormde achter hem aan naar binnen, om op de eerste de beste stoel neer te zijgen. ‘Waar bleef je! Het licht is aan, maar je doet niet open!’ viel ze bot met de deur in huis en plukte de peuk van haar roze gestifte lippen. Even overwoog ze of ze die met haar naaldhak zou platdrukken, maar toen bedacht ze zich. Met één oogopslag zag ze waar een glazen asbak stond. Na een tikje tegen zijn schouder liep de jongen schuifelend naar de toonbank toe en reikte haar de asbak aan zonder een woord te zeggen. Nu stond ze op, een beetje onvast, en alsof dat van tevoren was afgesproken nam de jongen haar plaats in en ging zitten; zijn kapotte plastic sandalen zweefden vlak boven de vloer. Verbaasd over het stille, haast doortrapte samenspel van dit tweetal, keek hij weer naar de vrouw en herkende haar nu moeiteloos, hoewel hij haar nog nooit met een kind had gezien. Een lichte verdenking, verhevigd door roddels van de straat, kwam in hem op. ‘Wat kijk je?’ voer ze weer tegen hem uit nadat ze, snel als een kat, opnieuw om zich heen had gekeken. ‘Wat wil je?’ antwoordde hij met een vraag, op haar eigen botte toon. ‘Zo praat je niet tegen me!’ antwoordde zij met een lichte, geveinsde dreiging in haar stem en een onverwacht lieve glimlach spreidde zich over haar te zwaar opgemaakte gezicht. Nu ze zo dicht bij hem stond, merkte hij ineens dat haar decolleté met gulle hand bepoederd was, hoewel enkele zwarte haren zich niets van het witte poeder aantrokken en er doorheen staken. Haar ogen, van onderen zwart gemaakt en van boven blauw, verzonken diep in zijn ogen, tastten daar nieuwsgierig rond. Er ging een rilling door zijn lijf. De herinnering aan wat hij zonet gedaan had klom blozend in zijn appelwangen en zijn blik haakte af. Hij keerde haar zijn rug toe om zich achter de toonbank te verschansen. Onbewust legde hij de centimeterslang om zijn nek, zijn hand zocht bevend naar de grote, zware schaar, waar de ogen van de jongen als een magneet aan vastkleefden. Hij wilde hem even bekijken, maar de vrouw sprak weer, ongedurig. ‘Ben je kleermaker of niet? Ja of nee?’ Hij knikte lichtjes, vond plotseling de schaar en trok die met een | |
[pagina 74]
| |
gebaar van zelfverdediging naar zich toe. De ogen van de jongen maakten zich ineens los van de grond en keken geschrokken op naar de kleermaker. Daarop zakte hij terug in zijn stoel, met zijn vuisten op zijn knieën en zijn mond open. ‘Als je kleermaker bent,’ zei ze, alsof ze daar nog haar twijfels over had, ‘dan moet mijn zoon een pak hebben.’ Ze liep naar de jongen toe en nog voordat ze iets gezegd had of een sein had gegeven met haar blik, stond hij al op en zijn ogen rolden in zijn hoofd alsof hij op het punt stond flauw te vallen. ‘Over één week viert hij z'n Bar mitswa,’ sprak ze weer tegen de kleermaker zoals je tegen een idioot spreekt. ‘Hij is al een grote jongen, een echte man,’ zei ze nog en haar lange nagels warrelden even door zijn vettige haar. Alsof ze ervan walgde, trok ze haar hand terug en veegde die af aan zijn nethemdje. De jongen bewoog zich niet. De kleermaker was eindelijk bereid de toonbank te verlaten en dichterbij te komen, hij richtte zijn aandacht vooral op de jongen. ‘Is hij dertien?’ vroeg hij ongelovig. ‘Dat zeg ik je toch?’ diende ze hem koket van repliek. ‘Hij is wat mager en klein, maar hij is sterk, je bent een echte man, hè?’ De jongen knikte als een robot en wierp een glazige blik op de kleermaker. Er klonk een giftig gesis toen de kleermaker de centimeterslang van zijn nek trok. De jongen volgde gefascineerd zijn bewegingen, keek verrukt naar het meetlint dat even in gele ringen slingerde, om dan neer te zakken op de grond. De kleermaker ging ineens meer rechtop staan en wendde zich met een verstard gezicht tot de vrouw, die tegen de toonbank geleund stond en verveeld in een tijdschrift bladerde. ‘En hoe zit het met het geld?’ vroeg hij streng. Even deed ze alsof ze hem niet gehoord had, toen gaf ze een klap op het tijdschrift en draaide zich vinnig naar hem toe. ‘Hoezo hoe zit het met het geld! Het kost wat het kost! Schaam je! Hoeren betalen ook, hoor.’ Een abrupte beweging, een rilling waarschijnlijk, voer door de jongen heen en hij sloeg zijn magere armen om zijn schouders. Een puntig tepeltje stak door het gaatjeshemd. De kleermaker voelde aan het voorhoofd van de jongen, die terugdeinsde. ‘Maar hij is gloeiend heet! Hij heeft koorts!’ | |
[pagina 75]
| |
‘Hij heeft ook een Bar mitswa!’ riep de moeder, maar ze dribbelde toch op de jongen af en stak hem haar arm met de plastic banden toe. De jongen schrok ook voor haar terug, met een gebaar van zelfverdediging. ‘Geeft niet,’ zei ze en even haalde ze haar blote schouders op, ‘het gaat wel over, hè?’ Ze knipoogde guitig en haar gezicht smolt weer met dezelfde lieve glimlach. ‘Neem hem de maat!’ beval ze opnieuw. ‘En schiet een beetje op, voordat ie nog magerder wordt.’ Ze moest hier zelf om grinniken, en de jongen glimlachte als verdoofd in zijn hoek. De kleermaker kwam weer dichterbij en de jongen liet hem begaan. Zijn huid, te bruin, van vuiligheid of van de koorts, lag mooi strak over zijn botten, wat het meten makkelijk maakte. Nu de vrouw niet naast hem stond, merkte de kleermaker, knipperden zijn lange wimpers even niet. Hij noteerde de geringe afmetingen in zijn boekje en stuurde hem terug naar de stoel, maar de jongen bleef staan. Hij draaide zich om naar de vrouw, die een vinger langs de houten planken achter de toonbank liet glijden en zich verontwaardigd uitliet over de sombere rollen stof die er als lijken bij lagen, op elkaar gestapeld. Een speld die ze uit zijn speldenkussen had gepakt stak omgekeerd in haar mond. ‘Wat een lelijke stoffen!’ zei ze en keek even uit haar ooghoek naar hem. ‘Hij moet in het wit. Ik wil dat ie zijn Bar mitswa in het wit viert.’ De kleermaker kon zich niet meer inhouden, hij wendde zich nijdig tot de jongen, die er slap en zwijgzaam bij bleef staan, met blosjes op zijn wangen en ogen van glas. ‘En wat vind jij? Het is jouw pak, hoor! Heb je je tong verloren?’ De vrouw liet de planken met rust en liep op het tweetal toe. Als een gewonde vogel knipperde de jongen met zijn ogen, maar toen glimlachte hij. ‘Wit,’ liet hij zich met de tanden op elkaar ontglippen. Ze aaide hem weer over zijn bol, maar deze keer drong haar hand niet tussen zijn haren. ‘Goed,’ zei de kleermaker die genoeg had van die twee en zich uitgeput weer terugtrok achter de toonbank. ‘Als je alvast wat aanbetaalt, is het over een dag of twee klaar.’ Geen probleem,’ zei de vrouw. Met een gebroken nagel tikte ze de jongen lichtjes op zijn schouder, en hij ging weer zitten. ‘Hoeveel?’ | |
[pagina 76]
| |
De kleermaker noemde de prijs met een starre blik. ‘Duur, maar we komen er wel uit.’ Ze keek van hem weg, haalde enkele briefjes uit haar beha en gooide die op de toonbank. ‘Dit is toch niet serieus!’ zei de kleermaker verontwaardigd nadat hij het geld geteld had, eerst aarzelend, toen teleurgesteld. ‘Meer heb ik niet,’ zei ze provocerend. ‘Dit is voor nu.’ ‘Nee! Geen sprake van! Ik doe het niet, ik geef het je niet cadeau,’ zei de kleermaker met de schaar in zijn hand. ‘Het is voor hem, niet voor mij, en volgende keer betaal ik de rest. Ik moet toch ook schoenen voor hem kopen?’ voegde ze er ineens boos aan toe. ‘Wit,’ herhaalde de jongen en zijn glimlach was waanzinnig van de koorts. ‘Ja, wit!’ riep de vrouw nu geagiteerd. Haar pupillen vernauwden zich even in wanhoop en haar hoofd stond schuin. ‘Ik heb niks met die schoenen te maken!’ stelde de kleermaker zich teweer. ‘Ik... Ik moet er iets voor krijgen. Voor niks gaat de zon op.’ ‘Ik weet er wel wat anders op,’ liet ze hem tussen neus en lippen weten. Ze vouwde haar armen onder haar borsten, liep met klikkende hakken naar hem toe en kwam achter de toonbank. Ze stond voor hem, maakte de gordel van haar armen los en sloot die weer om zijn hals. De kleermaker wilde zich terugtrekken, maar haar sterke parfum, vermengd met het zachte aroma van vrouwenzweet, spande een geurig net om hem heen. Er ging een rilling door zijn lijf toen hij haar zijdezachte tong tegen de punt van zijn toch al geprikkelde neus voelde. ‘Hierbinnen?’ fluister-commandeerde de vrouw op een geamuseerde, licht verleidelijke toon en noemde meteen een hoog bedrag. ‘Genoeg voor de helft van de jongen, vind je niet?’ Angstig keek de kleermaker vanuit zijn ooghoek naar de jongen; tot zijn verbazing zag hij dat deze zijn gezicht diep in zijn handen had begraven. Hij zat roerloos op zijn plaats, alleen zijn voeten zwaaiden nu ineens heen en weer, de stoel bewoog mee in een wilde dans en het leek of hij elk moment achterover zou vallen. ‘Hou op!’ riep de vrouw terwijl ze haar jurk losknoopte. ‘Stil zitten!’ De jongen bleef in de lucht schoppen, hij hield zijn gezicht met witte handen vast, alleen zijn kin stak er onderuit, puntig en nat. | |
[pagina 77]
| |
Nerveus rolde de vrouw met haar ogen, zogenaamd uit onmacht. Ze keek om zich heen en ontdekte het gordijn. ‘Daar?’ gebaarde ze. De kleermaker knikte, zijn hart denderde in zijn oren, vertroebelde zijn zinnen. De begeerte schoot weer omhoog in zijn lijf. Hij wilde nog even naar de jongen kijken, maar de vrouw duwde hem al het magazijn in en trok het gordijn achter hen dicht. ‘Schiet op!’ jutte ze hem op, ‘ik heb een drukke nacht achter de rug. Ik ben doodmoe,’ zei ze nog, als had ze het tegen zichzelf. Hij stond nog steeds versteend, maar zij tastte al rond in het donker, niesde even van het stof, veegde haar neus af met de arm met de banden, en intussen maakten haar dijen zich met een eigenaardige vlugge dans los van een doorkijkslipje. Eenmaal aan het donker gewend, zocht ze naar een plek om te gaan liggen en stuitte plotseling op de houten paspoppen. Ze slaakte een angstkreet, maar toen ze de vier gedaanten herkende, barstte ze in lachen uit. ‘We hebben gluurders,’ vervolgde ze schamper en ging achterover liggen op de kist waar hij eerder op gezeten had. ‘En? Komt er nog wat van?’ joeg ze hem weer op. ‘Ik... Zo kan ik niet, met het kind daar buiten,’ stotterde hij. ‘Het is voor hem!’ poneerde ze cru en daarna, op fluistertoon, met haar roze tong tussen haar lippen: ‘Kom dan, kom op. Ik weet dat je het wil, ja toch?’ Haar enkel, blauw geaderd, kwam hem in zijn kruis kietelen. Een zacht gekreun ontplofte in hem en hij maakte vlug zijn broek los. Onder hem kraakte weer de kist, maar deze keer ging het geluid van het zwoegende hout vergezeld van een gepiep van buiten. De jongen kraste met de poten van de stoel over de vloer en schommelde als een gek heen en weer. ‘Straks breekt ie mijn stoel nog,’ hoorde hij zichzelf mompelen onder zijn eigen gepassioneerde gehijg. ‘Hij breekt niks, hij is een goeie jongen,’ zei de moeder met een blikkerige stem terwijl ze beurtelings aan zijn oorlel en aan een van haar eigen nagels knaagde. Zodra ze merkte dat hij klaarkwam, trok ze zich als een beest los en droogde zich af met een lapje stof dat ze daar vond. Daarna deed ze, licht leunend tegen een van de paspoppen, haar slipje weer aan. Voor ze het gordijn opzij schoof zei ze nog: ‘Denk erom! Ik heb je ruim de helft betaald! Ik wil later | |
[pagina 78]
| |
geen gezeur!’ Het gordijn viel weer dicht. Hij bleef nog enkele minuten ineengedoken op de kist zitten, hield zijn bezwete voorhoofd in zijn handen, probeerde de houten paspoppen te negeren. Toen hij eindelijk opstond, deed hij eerst gauw de vochtige lap weg en ging daarna in het toilet buiten zijn gezicht en hals afspoelen. Maar het water voelde warm en zacht aan en walgend draaide hij de kraan weer dicht. Hij stapte de winkel binnen en knipperde met zijn ogen tegen het neonlicht. De winkel was leeg. Hij ging op zijn stoel zitten en keek in het open notitieboekje, staarde naar de kleine maten en begon weer te zweten, alsof hij zijn gezicht helemaal niet gewassen had. Plotseling ging de deur open en gluurde haar hoofd weer naar binnen. Hij trilde, als het ware uit zelfverdediging, en wilde al opstaan, maar haar woorden hielden hem tegen. ‘Even vergeten,’ zei ze met haar suikerzoete glimlach. De jongen zag hij niet, die stond waarschijnlijk weer achter haar. ‘Ik wil ook een papillon. Zo'n grote, weet je wel, een witte vlinder, ja?’ Hij knikte als een robot, zijn knieën waren week. Haar glimlach verbreedde zich. ‘Geen prutswerk, hoor!’ zei ze dreigend en de glazen deur rinkelde na toen haar hoofd verdwenen was. De volgende dag kon hij de zijdeachtige witte stof niet aanraken die hij de dag daarvoor uit het magazijn had gehaald. Hij verpakte hem dus zorgvuldig in bruin papier, alsof hij klaar was, en legde het pakje weg op de bovenste plank. Daarna zat hij bijna de hele dag te spelen met de grote schaar die aan de punten roestig was, hij knipte de gebeurtenissen van de vorige dag in piepkleine stukjes en plakte die met moeite weer aan elkaar. Op de tweede dag pakte hij de stof met tegenzin aan, maar de gladde zij stelde hem geleidelijk aan op zijn gemak, de witte aanraking koelde hem af en zijn vingers gleden met toenemende genegenheid over de stof. Toen het pak klaar was, drapeerde hij het op een kinderpaspop en keek er gefascineerd naar. Hij zal het met plezier dragen, dacht hij bij zichzelf. Ik heb een mooi pak voor hem gemaakt en hij zal er plezier van hebben. Maar plotseling voelde hij het houten lichaam tussen zijn handen gloeien en kon hij de onthoofde engelengestalte niet aanzien. Met neergeslagen ogen reed hij de paspop naar het magazijn en gooide er een lap donkere stof overheen. Er gingen weer twee dagen voorbij, maar van het tweetal was | |
[pagina 79]
| |
geen spoor te bekennen. Na een week - het was al tijd voor de Bar mitswa - nam hij zijn stoel mee naar buiten en ging bij de deur van de winkel zitten wachten. 's Ochtends verleidde de zon hem nog met zachte ei-gele vingers en wekte in hem het welbehagen van gestreeld vlees, maar 's middags greep ze hem met uitgestoken stralende klauwen die zich in zijn vloeibare huid boorden. Toch vluchtte hij niet de koele winkel in, laat staan het stoffenmagazijn. De tweede week was bijna om toen hij haar op een ochtend aan het eind van de straat op haar dunne hakken zag aankomen. Ze liep snel, springerig, en aan de arm met de banden bengelde een grote damestas. In de overtuiging dat ze naar hem toe kwam, stond hij op en bleef gespannen bij de deur van zijn winkel staan. Toen ze hem snel en zeer gehaast voorbijliep, verstijfde hij. Tegen de tijd dat hij de schrik te boven was, was zij al een eind verder gelopen, ze stopte alleen om de straat over te steken. ‘Hee!’ riep hij haar na. ‘Hee!’ en log rende hij achter haar lichte voetstappen aan. ‘Hee!’ Hij pakte haar bij de schouder beet. De vrouw draaide zich abrupt om en bestookte hem met een scheldkanonnade. Hij liet zijn hand zakken en bleef voor haar staan, ontredderd en buiten adem. ‘Weet je niet meer?’ struikelde zijn tong. ‘Weet je het niet meer?’ probeerde hij weer. Ze pinde hem met lege ogen vast, wilde er al vandoor gaan, keek intens vijandig. Maar ineens zag ze de centimeterslang om zijn nek. Haar versierde arm schoot omhoog en sloeg hard tegen haar voorhoofd. ‘Ach!’ riep ze met dezelfde glimlach die hem toen al had doen smelten. ‘De kleermaker. Helemaal vergeten.’ Nu kromp ze wat ineen, haar gezicht loste op en liet alleen de make-up achter, vol en zwaar, zonder leven erachter. ‘Moet je horen,’ zei ze plotseling en legde een nerveuze hand op zijn schouder, alsof ze hem wilde troosten, ‘moet je horen, de jongen, die jongen, die is dood.’ Haar stem trilde even, maar haar glimlach spreidde zich, verbitterd, hard. Ze zweeg even en barstte daarna weer uit: ‘Hij was niet van mij, weet je... Ik had hem eigenlijk zomaar in huis genomen.’ Geleidelijk aan nam de make-up de vorm van haar gezicht weer aan. Haar tong klakte tegen haar lippen en haar borst spande zich zelfverzekerd. ‘Vergeet het gewoon, oké? Je winst is toch al binnen,’ giechelde ze en haar hand kwam op hem af, met rammelende armbanden, paaiend. Hij deinsde terug en pakte zijn wang beet voordat ze die kon aanraken. ‘Dood?’ vroeg hij ongelovig. ‘Dood, ja! Nou en? Hij is dood!’ verloor ze ineens haar geduld | |
[pagina 80]
| |
en begon haar gewicht van de ene op de andere hak te verplaatsen. Ze zwaaide haar tas met groeiende vijandigheid door de lucht. ‘Bovendien kun je het pak verkopen ja toch? Je winst is hoe dan ook binnen...’ Hij liep weg, stapte als door hoge golven op de winkel af. Toen hij de stoel mee naar binnen nam, zag hij dat ze ervandoor was. Hij deed de glazen deur dicht en draaide het bord om. Voordat hij achter in het magazijn zou verdwijnen, ging hij nog terug om het licht uit te doen. Het schemerlicht in het magazijn deed hem goed, ook al klom er langs zijn slapen een felle pijn omhoog, die zich van het ene naar het andere stijgijzer hees, zodat hij voorzichtig op de kist moest gaan zitten. De drie houten paspoppen stonden daar naakt en bevroren, de vierde was bedekt met een lap zwarte stof. Hij stak een trillende hand uit en trok de doek er in een keer af. Een witte engel in keurig pak met vlinderdas straalde hem tegemoet. Hij keek op naar het ontbrekende hoofd en zag de onderaardse glimlach op hem af komen zweven: ‘Wit.’ De centimeterslang lag nog om zijn nek, slap als na een wandaad. Met zijn weke handen knoopte hij hem zo strak mogelijk om zijn keel. De lus werd steeds strakker, totdat hij opschrok van een gesmoorde kreet en stopte. Hij begroef zijn gezicht in zijn witte handen. |
|