De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Hebreeuws | |
[pagina 66]
| |
De Hebreeuwstalige Israëlische literatuur aan de vooravond van de 21ste eeuw
| |
[pagina 67]
| |
tuur vergaande consequenties hadden. Anders dan de oorlogen van de jaren '60 en '70 kwam de Libanonoorlog van 1982 niet als een donderslag bij heldere hemel. Deze uit de hand gelopen Israëlische militaire operatie ontlokte steeds meer protesten en een steeds groeiende twijfel over de noodzaak en de rechtvaardigheid ervan. De politieke en sociale tegenstellingen in Israël namen toe en het vertrouwen in de politieke leiding, in de politiek en in de grondbeginselen van de staat werd ondermijnd. De ideologische verwarring en het wantrouwen jegens de politiek namen verder toe met het uitbreken van de Intifada, de Palestijnse opstand in bezet gebied, eind 1987. Etgar Keret, een van de meest begaafde en prominente jonge schrijvers van nu, zei eens in een interview voor de Israëlische radio dat hij de oude schrijvers, mensen als Oz en Jehosjoea, benijdt om de zekerheid die hij in hun werk meent te bespeuren. ‘Ikzelf ben een beetje in de war,’ bekende hij. De hedendaagse Israëlische literatuur staat dan ook met lege handen en biedt de lezer geen wondermiddelen, geen utopisch doel. Sterker nog, de nieuwe literatuur onthoudt zich van enige serieuze behandeling van het zionistische ethos en waagt zich niet aan politieke meningen of uitspraken. De jaren '80 kenden weliswaar enkele politieke prozaïsten en dichters met een uitgesproken ideologische identiteit, maar het zijn er weinigen, met voorop David Grossman, Meir Shalev en Yitzhak Laor, en hun politieke identiteit komt vooral tot uitdrukking in hun non-fictie. Van de schrijvers van de jaren '90 zijn het alleen prozaschrijver Gadi Taub en dichter Eytan Glass die regelmatig politieke onderwerpen aansnijden. Sommigen bestempelen de omwenteling in de Israëlische literatuur als postmodern, en daar is heel wat voor te zeggen. Het lijkt of het westerse postmodernisme geen beter moment had kunnen kiezen om de Israëlische cultuur binnen te dringen dan deze tijd van onzekerheid en desoriëntatie, van de ineenstorting van de grote ideeën en de groeiende twijfel aan het absolute recht van het zionisme. De werkelijkheid die in het werk van de nieuwe schrijvers wordt geschetst is er een van een desintegrerende wereld waarin enige samenhang of betekenis zoek zijn. De hoofdpersoon, vaak de ik-figuur, is niet op zoek naar de zin van het bestaan of naar een innerlijke waarheid, noch is hij de zwakke, gekwelde mens die in zijn wanhoop de strijd opgeeft. Er is ook geen sprake van tegenstelling of spanning tussen de hoofdfiguur en de wereld | |
[pagina 68]
| |
waarin hij leeft, integendeel, de nieuwe protagonist weerspiegelt zijn omgeving, die vaak doortrokken is van hard, zinloos geweld. In de roman Dolly City van Orly Castel-Bloom is de hoofdpersoon, Dolly, de belichaming van de stad waarin zij woont. Zij is tegelijk arts en moordenaar, een gewelddadige gek in een zieke, gewelddadige stad. Je kunt deze roman zien als een harde postmoderne parodie op De pest van Albert Camus met zijn ethisch-humanistische boodschap die een pleidooi houdt voor een betekenisvol leven en voor de heroïsche strijd van het individu tegen de absurditeit en vervreemding. Castel-Bloom maakt van de heroïsche strijd tegen het metafysische kwaad een verwrongen karikatuur; Etgar Keret kijkt ernaar met de droevige glimlach van een kind. Van al haar generatiegenoten wordt Orly Castel-Bloom het meest geassocieerd met de postmoderne stroming in de Israëlische literatuur. Naast haar vinden we andere prominente schrijvers, mensen als Yoel Hoffman en Itamar Levy, die het heden en het verleden met andere ogen bekijken. Zij behandelen weliswaar grote thema's als de Tweede Wereldoorlog, de Holocaust, de joodse immigratie naar Palestina, maar ze doen geen poging de oorzaken, de achtergrond en de logica ervan te verklaren en ze stellen de gebeurtenissen zelf op één lijn met dagelijkse trivialiteiten die zo op het oog onbelangrijk, zelfs komisch, zijn. Alsof ze willen benadrukken dat alles, zowel in het gewone leven als in de geschiedenis, even belangrijk of onbelangrijk is. De ontkenning van het verschil tussen belangrijk en onbelangrijk geldt ook voor de voedingsbodem van de nieuwe schrijvers. Ze nemen van alles wat, zowel van de klassieken als van de massacultuur, alles vinden ze even betekenisvol of nietszeggend. Hun wereld is er een van recycling, hun werk is doordrongen van ‘citaten’ die ontleend zijn aan het geheel van menselijke kennis, van humor en parodie. Ze worden beïnvloed door film en televisie, videoclips, popmuziek, entertainment en journalistiek, maar ze laten zich tegelijk ook inspireren door de elitaire literatuur en filosofie, door de geschiedenis, mythologie en wetenschap. Dit alles weerspiegelt zich zowel in de inhoud en de schrijftechniek als in de taal. Genres worden bijvoorbeeld door elkaar gehaald en er is sprake van vergaande grensvervaging, niet alleen tussen proza en poëzie (Yoel Hoffman), maar ook tussen literair, semi-wetenschappelijk, encyclopedisch of documentair-biografisch schrijven (David Grossman, Avner Shatz en Benny Ziffer). Maar de inconsequentie | |
[pagina 69]
| |
van genre en discipline, en de weigering een eenduidig intellectueel en cultureel standpunt in te nemen, leiden uiteindelijk ook tot rijke fantasie, durf en originaliteit, een overvloed aan poëtische uitvindingen en vernieuwingen en geïnspireerde pogingen om literaire en stilistische conventies te doorbreken. Veel schrijvers van de laatste generatie geven de voorkeur aan het fantastische boven het realistische en laten hun desintegrerende, onlogische wereld regeren door de wetten en de willekeur van de verbeelding. Deze wereld lijkt soms een vrolijk bal masqué, soms een bedreigende nachtmerrie, met vrouwen die zich als mannen vermommen en mannen als vrouwen, Arabieren als joden en andersom. Niets staat vast, niets is betrouwbaar, niets verloopt volgens de bekende wetten van logica of natuur: een ervaren goochelaar kan uit zijn hoed een dood konijn te voorschijn halen of zelfs een dood kind (Etgar Keret), een jong stel kan op een ochtend wakker worden en merken dat de hele stad zomaar zonder waarschuwing in diepe slaap is gevallen (Boaz Izraeli). De onbeteugelde fantasie gaat vaak gepaard met humoristische effecten en humor speelt zoals gezegd een belangrijke rol in het werk van veel schrijvers van nu. Maar onder deze bovenlaag gaat een fel protest schuil, ook al is het niet altijd gericht tegen een duidelijk omschreven doelwit. Het element van protest in het werk van veel jonge schrijvers, alsook de instorting van de hiërarchische orde in de Israëlische samenleving hebben ruimte geschapen voor nieuwe stemmen die vroeger een secundaire, of zelfs marginale rol speelden binnen de Israëlische literaire wereld. Er is in de eerste plaats sprake van een luide, uitgesproken feministische stem, vooral in het werk van schrijfsters, maar ook in dat van sommige mannelijke collega's (Avner Shatz). Een van de belangrijkste kenmerken van de literatuur van de afgelopen vijftien jaar is de dramatische verandering in de status en plaats van vrouwelijke schrijvers. De meeste interessante nieuwe schrijvers uit deze periode zijn in feite vrouwen (Savyon Liebrecht, Judith Katzir, Tsruya Shalev, Orly Castel-Bloom, Alona Kimchi, Eleonora Lev, Lea Aini, Gail Hareven, Ronit Matalon, Batya Gur, Dorit Rabinyan, Shifra Horn, Mira Magen, Michal Shalev en vele anderen). Deze schrijfsters oogsten succes zowel binnen de canonieke als de niet-canonieke literatuur (thrillers en triviale romans). Ook de homoseksuele en lesbische literatuur krijgt een steeds prominenter plaats. Dat geldt vooral voor de poëzie (Ilan Schoen- | |
[pagina 70]
| |
feld, Tamir Greenberg, Hezy Leskly, Rami Saari, Liat Kaplan en anderen), maar er zijn in de afgelopen jaren ook interessante, complexe homoseksuele en lesbische prozateksten verschenen (Benny Ziffer, Yossi Avni, Shai Tubali, Alona Kimchi, Yael Israel). De seksuele identiteit vormt hoe dan ook een belangrijk thema in de (post)moderne Israëlische literatuur en wordt daarin vaak op vernieuwende en moedige wijze behandeld. De postmoderne openhartigheid, die de tegenstelling man-vrouw aanvecht, heeft niet alleen entertainers als Dana International voor het voetlicht gebracht, maar ook de aandacht gevestigd op literaire uitingen van androgynie; voorbeelden hiervan zijn Nurit Zarchi, die in een van haar verhalen Jozef, de zoon van de aartsvader Jakob, in een vrouw verandert, of Dan Benaya Seri, die in zijn roman Misjael vertelt over een man die zwanger wordt. De toenemende belangstelling voor vrouwenliteratuur, homoseksuele literatuur en androgyne literatuur is weliswaar niet uniek voor Israël, maar de opkomst van marginale groepen binnen de Israëlische literatuur heeft duidelijke, plaatselijke kenmerken. De Israëlische samenleving is nog altijd geen homogene samenleving; zij bestaat uit immigranten van de eerste en tweede generatie, afkomstig uit tientallen verschillende landen. Dit heeft ertoe geleid dat de joodse aspecten van de Israëlische literatuur tot nu toe behouden zijn gebleven. De verwachting was dat het joodse karakter van de literatuur met de jaren zou afnemen en plaats zou maken voor een Israëlische, of volgens sommigen mediterrane, identiteit. Maar de laatste jaren doet zich juist het tegendeel voor: een sterke hang naar de verdwenen joodse wereld. Deze ontwikkeling kent twee belangrijke uitingen in de nieuwe literatuur. Enerzijds keert het thema van de uitroeiing van het joodse leven in de Tweede Wereldoorlog terug via schrijvers van de tweede generatie (Nava Semel, Savyon Liebrecht, David Grossman, Itamar Levy, Lea Aini en Etgar Keret). Anderzijds is er sprake van een literaire reconstructie van een authentieke joodse wereld die levend en levendig is, maar ver van de Israëlische realiteit staat, namelijk de wereld van de ouders en grootouders van de schrijver. Een dergelijke terugkeer naar de wortels komt tegenwoordig maar zelden voor bij schrijvers van asjkenazische komaf (zie bijvoorbeeld de roman Mozart was geen jood van Gabriela Avigur-Rotem, die zich in Argentinië afspeelt), maar des te vaker bij jonge sefardische schrijvers. In het werk van deze schrijvers wordt haast geen aandacht | |
[pagina 71]
| |
meer geschonken aan maatschappelijke en culturele discriminatie, en speelt woede jegens de oude asjkenazische elite geen rol meer. Anders dan hun voorgangers zijn de nieuwe sefardische schrijvers, die zich maar heel vaag als zodanig profileren, niet geïnteresseerd in de etnische spanningen in de Israëlische samenleving, maar in de sefardische cultuur als zodanig. Zo vertelt Dorit Rabinyan over twee joodse meisjes in het Perzië van de jaren '30, zo ontvouwt Ronit Matalon de saga van een joods-Egyptische familie en zo tekent ook Dan Benaya Seri de sefardische wijken van Jeruzalem zoals hij die zich herinnert en verbeeldt. Als je het werk leest van de nieuwe Israëlische schrijvers die de speerpunt van de literaire omwenteling van de jaren '80 vormen, heb je soms het gevoel dat sommigen bezig zijn opnieuw het wiel uit te vinden, dat ze met opzet alle literaire conventies breken, dat ze tegen het vanzelfsprekende schoppen en niet bang zijn om onbegrijpelijk te zijn. Dit uit zich op een crue, soms controversiële wijze vooral in de taal, in het ‘magere’, oppervlakkige, bijna irritante taalgebruik dat niettemin van muzikale gevoeligheid getuigt. Tegelijkertijd blijven sommige jonge schrijvers (Yitzhak Laor, Gidi Nevo, Benny Barabash) de middenweg van de Israëlische literatuur bewandelen, en laten ze zich toch door hun voorgangers inspireren. Verder kent de Israëlische literatuur van de laatste jaren een enorme opbloei van bestsellers en vrije-tijdsboeken die geschreven zijn met een tot nu toe ongekende vakkundigheid. Detectives en spionageromans verschijnen als paddenstoelen na de regen (Batya Gur, Shulamit Lapid, Orit Harel) en ook de streekroman doet het buitengewoon goed (Ram Oren, Michal Shalev, Irit Linor, Ehud Asheri). De verscheidenheid is enorm en voorziet in alle smaken en behoeften. |
|