De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Hoe Koljka Pankin naar Brazilië vloog en Petjka Jersjóv er niets van geloofde
| |
[pagina 100]
| |
2De volgende morgen gingen Koljka Pankin en Petjka Jersjóv al vroeg op pad. Het vliegveld lag niet dichtbij, maar omdat het mooi weer was en ze geen geld voor de tram hadden, gingen Koljka en Petjka te voet. ‘Ik ga echt naar Brazilië, hoor,’ zei Koljka. ‘Schrijf je me dan een brief?’ vroeg Petjka. ‘Goed,’ zei Koljka, ‘en als ik terugkom neem ik een aap voor je mee.’ ‘Neem je ook een vogel mee?’ vroeg Petjka. ‘Ik neem ook een vogel mee,’ zei Koljka. ‘Wat voor vogel wil je hebben, een papegaai of een kolibrie?’ ‘Welke is beter?’ vroeg Petjka. ‘Een papegaai is beter, die kan praten,’ zei Koljka. ‘Kan hij ook zingen?’ vroeg Petjka. ‘Zingen kan hij ook,’ zei Koljka. ‘Van het blad?’ vroeg Petjka. ‘Van het blad niet. Maar als je hem wat voorzingt, zingt hij het na,’ zei Koljka. ‘En breng je er heel zeker een voor me mee?’ vroeg Petjka. ‘Heel zeker,’ zei Koljka. ‘En als je het niet doet?’ vroeg Petjka. ‘Als ik het zeg, dan doe ik het ook,’ zei Koljka. ‘Je brengt er toch geen mee,’ zei Petjka. ‘Ik breng er wel een mee,’ zei Koljka. ‘Niet waar,’ zei Petjka. ‘Wel waar,’ zei Koljka. ‘Niet waar!’ ‘Wel waar!’ ‘Niet waar!’ ‘Wel waar!’ ‘Niet waar!’ Maar daar waren Koljka Pankin en Petjka Jersjóv bij het vliegveld aangekomen. | |
3Het was heel spannend op het vliegveld. Het ene na het andere vliegtuig reed over de grond, toen vlogen ze - een, twee, drie - de lucht in, eerst laag, toen hoger, toen nog hoger en toen, na een paar rondjes, vlogen ze helemaal weg. Er stonden nog een stuk of | |
[pagina 101]
| |
acht vliegtuigen op de grond, ook klaar om op te stijgen. Koljka Pankin zocht er een uit, wees ernaar en zei tegen Petjka Jersjóv: ‘Met dat vliegtuig vlieg ik naar Brazilië.’ Petjka nam zijn muts in zijn hand, krabde zich op zijn hoofd, zette de muts weer op en vroeg: ‘Dat vliegtuig, gaan ze dat zomaar aan jou geven?’ ‘Ja hoor,’ zei Koljka, ‘ik ken de piloot daar.’ ‘Je kent hem? Hoe heet hij dan?’ vroeg Petjka. ‘Gewoon, Pavel Ivanovitsj,’ zei Koljka. ‘Pavel Ivanovitsj?’ herhaalde Petjka. ‘Ja,’ zei Koljka. ‘En je gaat het aan hem vragen?’ vroeg Petjka. ‘Natuurlijk. Kom maar mee, dan kun je het ook horen,’ zei Koljka. ‘En als hij het vliegtuig niet geeft?’ vroeg Petjka. ‘Hoezo niet geeft? Ik vraag het, en dan geeft hij het,’ zei Koljka. ‘En als je er niet om vraagt?’ vroeg Petjka. ‘Maar ik vraag er wel om,’ zei Koljka. ‘En als je niet durft?’ zei Petjka. ‘Ik durf toch wel,’ zei Koljka. ‘Je durft lekker niet!’ zei Petjka. ‘Ik durf lekker wel,’ zei Koljka. ‘Je durft lekker niet!’ zei Petjka. ‘Wel!’ zei Koljka. ‘Niet!’ ‘Wel!’ ‘Niet!’ ‘Wel!’ Koljka Pankin en Petjka Jersjóv renden naar de piloot. | |
4De piloot stond naast zijn vliegtuig en was bezig wat schroeven schoon te maken in een benzineblikje. Al zijn kleren waren van leer, naast hem op de grond lagen zijn leren handschoenen en een leren valhelm. Koljka Pankin en Petjka Jersjóv kwamen dichterbij. De piloot viste de schroeven uit de benzine, legde ze op de rand van de vleugel en gooide andere schroeven in de benzine om ze schoon te maken. Koljka keek een poosje, en zei: ‘Dag, Pavel Ivánovitsj!’ | |
[pagina 102]
| |
De piloot keek van Koljka naar Petjka, en draaide zich weer om. Koljka stond een poosje en toen zei hij opnieuw: ‘Dag, Pavel Ivánovitsj!’ De piloot keek van Petjka naar Koljka, en zei toen, met zijn ene been over zijn andere wrijvend: ‘Ik ben Pavel Ivánovitsj niet, ik heet Konstantín Konstantínovitsj. En ik ken geen Pavel Ivánovitsj.’ Petjka proestte van het lachen, Koljka gaf Petjka een klap, Petjka trok een serieus gezicht, en Koljka zei tegen de piloot: ‘Konstantín Konstantínovitsj, Petjka Jersjóv en ik gaan naar Brazilië vliegen, wilt u ons uw vliegtuig niet lenen?’ De piloot begon hard te lachen: ‘Ha ha ha ha ha ha! Echt waar? Jullie willen zonder gekheid naar Brazilië vliegen?’ ‘Ja,’ zei Koljka. ‘En vliegt u met ons mee?’ vroeg Petjka. ‘En dachten jullie,’ riep de piloot, ‘dat ik die machine zomaar aan jullie geef? Vergeet het maar, grappenmakers. Ja, als jullie betalen, kan ik jullie naar Brazilië vliegen. Wat geven jullie ervoor?’ Koljka zocht zijn zakken na, maar vond niets. ‘Geld hebben we niet,’ zei hij tegen de piloot, ‘maar misschien wilt u ons voor niets ernaartoe vliegen?’ ‘Nee, voor niets doe ik het niet,’ zei de piloot, en hij draaide zich om en ging aan zijn vliegtuig sleutelen. Plotseling begon Koljka te gebaren en riep: ‘Konstantin Konstantinovitsj! Wilt u mijn zakmes ervoor hebben? Het is een heel goed mes, er zitten drie mesjes aan! Er zijn er wel twee afgebroken, maar het derde is niet kapot en heel erg scherp. Ik heb het een keer in een deur geslagen, recht erdoorheen.’ ‘Wanneer was dat dan?’ vroeg Petjka. ‘Wat gaat jou dat aan? In de winter!’ zei Koljka, die boos werd. ‘En welke deur was het?’ vroeg Petjka. ‘Nou, die van de bijkeuken,’ zei Koljka. ‘Maar die is nog heel,’ zei Petjka. ‘Omdat er een nieuwe in zit,’ zei Koljka. ‘Niet waar, dat is geen nieuwe, dat is de oude,’ zei Petjka. ‘Nee, het is een nieuwe,’ zei Koljka. ‘En geef me mijn mes terug,’ zei Petjka, ‘het is mijn mes, ik heb het je geleend om de waslijn mee door te snijden, en je hebt het nooit teruggegeven.’ | |
[pagina 103]
| |
‘Hoezo jouw mes? Het is mijn mes,’ zei Koljka. ‘Niet waar, het is van mij!’ zei Petjka. ‘Niet waar, van mij!’ zei Koljka. ‘Niet waar, van mij!’ zei Petjka. ‘Niet waar, van mij!’ ‘Niet waar, van mij!’ ‘Okee, okee dan,’ zei de piloot, ‘stap maar in kinderen, we vliegen naar Brazilië.’ | |
5Koljka Pankin en Petjka Jersjóv vlogen in het vliegtuig naar Brazilië. Het was waanzinnig interessant. De piloot zat voorin, je kon alleen zijn helm zien. Alles ging heel goed, alleen de motor maakte veel lawaai, zodat het moeilijk praten was. En als je uit het vliegtuig op de aarde keek, brr, dan was je zo hoog - dat je adem stilstond! En beneden op aarde was alles piep-piepklein, en alles stond op een vreemde manier op en over elkaar heen. ‘Petjka!’ roept Koljka. ‘Kijk eens, de stad, alles schots en scheef!’ ‘Waaat?’ roept Petjka. ‘De staaad!’ roept Koljka. ‘Ik hooor niks!’ roept Petjka. ‘Waaat?’ roept Koljka. ‘Zijn we al bijna in Bra-zi-li-ë?’ roept Petjka. ‘In welke Vasili?’ roept Koljka. ‘Mijn muts is weggevlogen!’ roept Petjka. ‘Hoeveel?’ roept Koljka. ‘Gisteren!’ roept Petjka. ‘Noord-A-me-ri-ka!’ roept Koljka. ‘Na-ri-da-ri-die-ie!’ roept Petjka ‘Waaat?’ roept Koljka. Plotseling leek het of hun oren werden leeggezogen, het vliegtuig was begonnen te dalen. | |
6Het vliegtuig hobbelde over de grond en kwam tot stilstand. ‘We zijn er,’ zei de piloot. Koljka Pankin en Petjka Jersjóv keken om zich heen. ‘Petjka,’ zei Koljka, ‘kijk eens, wat een Brazilië.’ ‘Dit is Brazilië?’ vroeg Petjka. ‘Kijk dan zelf, sufferd!’ zei Koljka. | |
[pagina 104]
| |
‘En wat komen daar voor mensen aanrennen?’ vroeg Petjka. ‘Waar? Ah ja, ik zie ze,’ zei Koljka. ‘Dat zijn de inboorlingen, de wilden. Zie je, hun hoofden zijn wit. Ze dragen kapsels van stro en gras.’ ‘Waarom?’ vroeg Petjka. ‘Zomaar,’ zei Koljka. ‘Maar kijk, volgens mij zijn het hun echte haren,’ zei Petjka. ‘En ik zeg je, dat het veren zijn,’ zei Koljka. ‘Niet, haren!’ zei Petjka. ‘Niet, veren!’ zei Koljka. ‘Niet, haren!’ ‘Niet, veren!’ ‘Niet, haren!’ ‘Uitstappen jullie,’ zei de piloot, ‘ik moet weer verder.’ | |
7Koljka Pankin en Petjka Jersjóv klommen uit het vliegtuig en liepen op de inboorlingen af. De inboorlingen bleken klein van stuk te zijn, ze zagen er vies uit en ze hadden vlasblonde haren. Toen de inboorlingen Koljka en Petjka zagen, bleven ze staan. Koljka deed een pas naar voren, stak zijn rechterhand in de lucht en sprak ze toe. ‘Oah!’ zei hij in de Indianentaal. De monden van de inboorlingen vielen open. Ze bleven zwijgend staan. ‘Wat heb je gezegd?’ vroeg Petjka. ‘Ik praat in de Indianentaal met ze,’ zei Koljka. ‘En hoe ken jij de Indianentaal?’ vroeg Petjka. ‘Ik heb zo'n boek, daar heb ik het uit geleerd,’ zei Koljka. ‘Opschepper,’ zei Petjka. ‘Laat me met rust,’ zei Koljka. ‘Inam kos!’ zei hij in de Indianentaal tot de inboorlingen. Plotseling barstten de inboorlingen in lachen uit. ‘Kerek eri jale,’ zeiden de inboorlingen. ‘Ara toki,’ zei Koljka. ‘Mita?’ vroegen de inboorlingen. ‘Laat maar, we lopen door,’ zei Petjka. ‘Pilgedrao!’ riep Koljka. ‘Perkilja!’ riepen de inboorlingen. ‘Koelmegoeinki!’ riep Koljka. | |
[pagina 105]
| |
‘Perkilja, perkilja!’ riepen de inboorlingen. ‘Rennen!’ riep Petjka. ‘Ze willen vechten!’ Maar het was al te laat. De inboorlingen hadden Koljka gepakt en begonnen hem te slaan. ‘Help!’ riep Koljka. ‘Perkilja!’ riepen de inboorlingen. ‘Boeoeh!’ loeide een koe. | |
8Toen ze Koljka goed hadden afgeranseld, gooiden de inboorlingen zand in de lucht en renden weg. Koljka bleef achter, de haren door de war en helemaal in de kreuk. ‘Pe-pe-pe-pe-Petjka, zei hij met bibberende stem. ‘Zag je dat, die inboorl-l-lingen hadden het niet meer. De een h-hier, de a-ander daar.’ ‘Had jij het eigenlijk nog wel?’ vroeg Petjka. ‘Wat nou?’ zei Koljka. ‘Ik pakte ze een voor een, een-twee, een-twee, een-twee.’ ‘Boeoeh!’ klonk het vlakbij Koljka's oor. ‘Oei!’ schreeuwde Koljka en hij rende ervandoor. ‘Koljka! Koooljka!’ riep Petjka. Maar Koljka rende door, zonder zich om te draaien. Ze renden en renden renden en renden renden en renden en pas aan de rand van het bos bleef Koljka staan. ‘Oef,’ zei hij buiten adem. Petjka stond zo te hijgen, dat hij niets kon zeggen. ‘Wat een bizon!’ zei Koljka weer bij adem. ‘Hè?’ vroeg Petjka. ‘Heb je die bizon niet gezien?’ vroeg Koljka. ‘Waar?’ vroeg Petjka. ‘Nou, daar! Hij kwam op ons af,’ zei Koljka. ‘Was dat dan geen koe?’ vroeg Petjka. ‘Wat nou, een koe. In Brazilië zijn helemaal geen koeien,’ zei Koljka. ‘Hebben bizons dan koeiebellen om hun nek hangen?’ vroeg Petjka. ‘Jazeker,’ zei Koljka. ‘En hoe komen ze dan aan koeiebellen?’ vroeg Petjka. | |
[pagina 106]
| |
‘Van de Indianen. De Indianen vangen altijd bizons, binden dan bellen om hun nek en laten ze weer vrij.’ ‘Maar waarvoor?’ vroeg Petjka. ‘Zomaar,’ zei Koljka. ‘Niet waar, bizons hebben geen koeiebellen om hun nek hangen, dat was een koe,’ zei Petjka. ‘Nee, een bizon!’ zei Koljka. ‘Nee, een koe!’ zei Petjka. ‘Nee, een bizon!’ ‘Nee, een koe!’ ‘Nee, een bizon!’ ‘En waar zijn eigenlijk de papegaaien?’ vroeg Petjka. | |
9Koljka Pankin wist opeens niet meer wat hij moest zeggen. ‘Wat voor papegaaien?’ vroeg hij aan Petjka Jersjóv. ‘Je had me toch beloofd om papegaaien te vangen als we in Brazilië waren. Als dit hier Brazilië is, dan moeten er ook papegaaien zijn,’ zei Petjka. ‘Papegaaien zie ik niet, maar daar zie ik wel kolibries zitten,’ zei Koljka. ‘Daar in die denneboom?’ vroeg Petjka. ‘Dat is geen denneboom, dat is een palmboom,’ zei Koljka beledigd. ‘Op plaatjes zien palmbomen er heel anders uit,’ zei Petjka. ‘Op plaatjes misschien, in Brazilië zien ze er zo uit,’ zei Koljka boos. ‘Kijk liever naar de kolibries.’ ‘Ze lijken op onze mussen,’ zei Petjka. ‘Ze lijken erop,’ zei Koljka, ‘alleen ze zijn wat kleiner.’ ‘Nee, groter,’ zei Petjka. ‘Nee, kleiner!’ zei Koljka. ‘Nee, groter!’ zei Petjka. ‘Nee, kleiner!’ zei Koljka. ‘Nee, groter!’ ‘Nee, kleiner!’ ‘Nee, groter!’ ‘Nee, kleiner!’ Plotseling hoorden Koljka en Petjka achter zich een geluid. | |
[pagina 107]
| |
10Koljka Pankin en Petjka Jersjóv draaiden zich om. Er kwam een monster recht op ze afgeraasd. ‘Wat is dat?’ zei Koljka geschrokken. ‘Dat is een auto,’ zei Petjka. ‘Dat kan niet,’ zei Koljka. ‘Auto's in Brazilië?’ ‘Hoe het kan weet ik niet,’ zei Petjka, ‘maar het is wel een auto.’ ‘Kan niet!’ zei Koljka. ‘Maar ik zeg je, het is een auto!’ zei Petjka. ‘Kan niet!’ ‘Kan wel!’ ‘Kan niet!’ ‘Zie je nu wel, dat het een auto is?’ vroeg Petjka. ‘Ja, maar het is wel heel gek,’ zei Koljka. Intussen was de auto dichterbij gekomen. ‘Hé, kinderen!’ riep de man in de auto. ‘Naar Leningrad, moet ik dan linksaf of rechtsaf?’ ‘Wat voor Leningrad?’ vroeg Koljka. ‘Wat nou, “wat voor Leningrad”? De stad, hoe kom ik daar?’ vroeg de chauffeur. ‘Dat weten wij niet,’ zei Petjka en hij begon plotseling te huilen. ‘Alstublieft meneer, neem ons mee naar de stad.’ ‘Komen jullie daarvandaan?’ vroeg de chauffeur. ‘Ja,’ huilde Petjka, ‘van de Mochovajastraat.’ ‘Hoe komen jullie hier dan?’ vroeg de chauffeur verbaasd. ‘Nou, Koljka hier,’ huilde Petjka, ‘had beloofd om me mee te nemen naar Brazilië, en nu heeft hij ons hier gebracht.’ ‘Naar Broesílovo... Broesílovo, wacht even, Broesílovo, dat is nog verder, dat is ergens in het gewest Tsjernígov,’ zei de chauffeur. ‘Gewest Chilígov... De republiek Chili... Chili... Dat ligt meer naar het zuiden. Dat is waar Argentinië ligt. Chili ligt aan de oever van de Stille Oceaan,’ zei Koljka. ‘Ach meneer,’ snikte Petjka, ‘breng ons thuis.’ ‘Goed, goed,’ zei de chauffeur. ‘Stap maar in, er is plaats genoeg. Alleen, Broesílovo ligt niet hier, Broesílovo ligt in het gewest Tsjernígov.’ En zo reden Koljka Pankin en Petjka Jersjóv met de auto naar huis. | |
[pagina 108]
| |
11Koljka en Petjka zaten in de auto en zeiden een tijdje niets. Toen keek Koljka Petjka aan en zei: ‘Petjka,’ zei hij, ‘heb je die condor gezien?’ ‘Nee,’ zei Petjka, ‘wat is dat?’ ‘Een vogel,’ zei Koljka. ‘Een grote?’ vroeg Petjka. ‘Een hele grote,’ zei Koljka. ‘Groter dan een kraai?’ vroeg Petjka. ‘Wat nou! Het is de grootste vogel die er is,’ zei Koljka. ‘En ik heb hem niet gezien,’ zei Petjka. ‘Ik wel. Hij zat in de palmboom,’ zei Koljka. ‘Welke palmboom?’ vroeg Petjka. ‘Waar ook die kolibries zaten,’ zei Koljka. ‘Dat was geen palmboom, dat was een denneboom,’ zei Petjka. ‘Nee, een palmboom!’ zei Koljka. ‘Nee, een denneboom!’ zei Petjka. ‘Palmen groeien alleen in Brazilië, maar niet hier.’ ‘We waren ook in Brazilië,’ zei Koljka. ‘Nee, daar waren we niet,’ zei Petjka. ‘Waren we wel,’ zei Koljka. ‘Waren we niet,’ riep Petjka. ‘Waren we wel-wel-wel-wel-we-e-l!’ riep Koljka. ‘Kijk, daar ligt Leningrad al,’ zei de chauffeur en hij wees naar de daken en schoorstenen in de verte.
Uit. |
|