De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Een spiritistische seance
| |
IDe domme Ksjoesja diende aan: ‘D'r is hier een kerel voor je...’ Madame Loezina, vuurrood: ‘In de eerste plaats, hoe vaak heb ik je al gezegd niet tegen me te jouwen! Wat voor kerel?’ En ze zeilde weg naar de vestibule. Daar hing Ksaveri Antonovitsj Lisinevitsj zijn pet aan het hertegewei en glimlachte zuur. Hij had Ksjoesja's aankondiging gehoord. Madame Loezina werd weer rood. ‘Ach, mijn God! Neem me niet kwalijk, Ksaveri Antonytsj! Die domme boerentrien..! Zo is ze tegen iedereen... Goedenavond!’ ‘O, geeft niets..!’ Als een man van de wereld spreidde Lisinevitsj zijn armen. ‘Goedenavond, Zinaïda Ivanovna!’ Hij bracht zijn benen in de derde danspositie, neeg het hoofd en zette de hand van madame Loezina aan zijn lippen. Maar net toen hij zich opmaakte madame een lange, kleverige blik toe te werpen, kwam haar man Pavel Petrovitsj uit de deuropening geslopen. En zijn blik doofde. ‘Ja-a...’ begon Pavel Petrovitsj ogenblikkelijk te neuzelen, ‘een kerel ... ha-ha! Wil-den zijn het! Je reinste wilden. Ik denk wel eens: al die vrijheid... Communisme. Schei toch uit! Hoe kun je ook maar van het communisme dromen zolang er van die Ksjoesjka's rondlopen! Een kerel... Ha-ha! Neem het ons in godsnaam niet kwalijk! Een ke...’ ‘O, idioot!’ dacht madame Loezina en onderbrak hem: ‘Maar wat staan we hier nog..? Komt u alstublieft naar de eetkamer...’ ‘Ja, wees welkom in onze eetkamer,’ viel Pavel Petrovitsj haar bij, ‘mag ik u verzoeken...’ | |
[pagina 92]
| |
Dubbelgevouwen kroop het hele gezelschap onder een zwarte buis door en betrad de eetkamer. ‘Ik zeg dan ook,’ vervolgde Pavel Petrovitsj met zijn arm om het middel van de gast geslagen, ‘dat het communisme... Het staat buiten kijf: Lenin is een geniaal man, maar... zeg, blieft u soms een rantsoensrokertje... ha-ha! Vandaag gekregen... Maar het communisme is iets dat zogezegd, in zijn wezen... Ach, die is gescheurd? Neemt u een andere, die daar aan de rand... In zijn wezen een zekere ontwikkeling vereist... Ach, vochtig? Mooie sigaretten! Hier, alstublieft, deze... Naar zijn inhoud... Wacht, hij gaat zo aan... Mooie lucifers! Ook uit ons rantsoen... Van een zeker besef...’ ‘Wacht, Paul! Ksaveri Antonovitsj, thee ervoor of erna?’ ‘Ik denk... eh, ervoor,’ antwoordde Ksaveri Antonovitsj. ‘Ksjoesjka! De primus! Ze kunnen elk moment komen! Ze vinden het allemaal verschrikkelijk interessant! Verschrikkelijk!! Ik heb Sofja Iljinitsjna ook uitgenodigd...’ ‘En het tafeltje?’ ‘Hebben we! Hebben we! Alleen... Er zitten spijkers in. Maar dat geeft toch niet, dacht ik?’ ‘Hm... Dat is natuurlijk niet goed... Maar daar komen we wel uit...’ Ksaveri Antonovitsj liet zijn blik over het driepotige ingelegde tafeltje glijden, en zijn vingers begonnen vanzelf te bewegen. Pavel Petrovitsj hernam: ‘Ik moet bekennen dat ik er niet in geloof. Ik geloof er niet in, wat u ook zegt. Hoewel, het is waar dat er in de natuur...’ ‘Ach, waar heb je het over! Het is waanzinnig interessant! Maar ik waarschuw jullie dat ik bang zal zijn!’ De ogen van madame Loezina glinsterden levendig, ze rende naar de vestibule, schikte haastig voor de spiegel haar kapsel en fladderde de keuken in. Vandaar was het loeien van de primus en het geklos van Ksjoesjka's hakken te horen. ‘Ik denk,’ begon Pavel Petrovitsj, maar hij maakte zijn zin niet af. In de vestibule werd geklopt. Als eerste verscheen Lenotsjka, vervolgens de huurder. Ook Sofja Iljinitsjna, een tweedegraads onderwijzeres, liet niet op zich wachten. En meteen na haar kwam Boboritski met zijn verloofde Ninotsjka. De eetkamer vulde zich met gelach en tabaksrook. ‘Dit hadden we veel en veel eerder moeten organiseren!’ | |
[pagina 93]
| |
‘Ik moet bekennen...’ ‘Ksaveri Antonovitsj! U zult het medium zijn! Ja toch? Ja?’ ‘Heren,’ zei Ksaveri Antonovitsj aanstellerig, ‘ik ben in wezen immers evenmin ingewijd... Hoewel...’ ‘Welnee! Het tafeltje ging bij u de lucht in!’ ‘Ik moet bekennen...’ ‘Ik verzeker je, Manja heeft met eigen ogen een groen schijnsel gezien..!’ ‘Wat vreselijk! Ik wil niet!’ ‘Met licht aan! Met licht aan! Anders doe ik niet mee!’ riep de stevig betimmerde, aardse Sofja Iljinitsjna, ‘anders geloof ik het niet!’ ‘Neem me niet kwalijk... Op ons woord van eer...’ ‘Nee! Nee! In het donker! Toen Julius Caesar klopte dat onze dood nabij was...’ ‘Ach, ik kan het niet! Over de dood moeten we niets vragen!’ riep Boboritski's verloofde, en Boboritski fluisterde smachtend: ‘In het donker! In het donker!’ Met een van verbazing openhangende mond bracht Ksjoesjka de theepot binnen. Madame Loezina rammelde met de kopjes. ‘Snel, heren, laten we geen tijd verliezen..!’ Ze gingen zitten en dronken thee. Op aanwijzing van Ksaveri Antonovitsj werd het venster met behulp van een sjaal geheel verduisterd. Het licht in de vestibule ging uit en Ksjoesjka kreeg opdracht in de keuken te blijven zitten en niet met haar hakken te stampen. Ze gingen zitten, het werd donker... | |
IIKsjoesjka verveelde zich en was tegelijkertijd ongerust. Wat een duivels gedoe... In het stikdonker. Met de deur op slot. Eerst was het stil, daarna klonk er een zacht, ritmisch kloppen. Toen Ksjoesjka dat hoorde, verstijfde ze. Ze werd bang. Weer stilte. Dan een onduidelijke stem... ‘O, Heer..?’ Ksjoesjka bewoog op haar morsige krukje en spitste de oren... Tok... Tok... Tok... Een van de dames (een echte koei, sorry dat ik het zeg!) mompelde zoiets als: ‘A, ga, ga, ga...’ Tok... tok... | |
[pagina 94]
| |
Ksjoesjka werd op haar krukje als een slinger heen en weer geworpen tussen angst en nieuwsgierigheid... Nu eens vermoedde ze achter het zwarte raam een duivel met horens, dan weer werd ze naar de vestibule getrokken... Ten slotte hield ze het niet meer uit. Ze zette de deur van de verlichte keuken op een kier en glipte de vestibule in. Met uitgestrekte armen stootte ze tegen enkele hutkoffers. Ze stommelde tastend verder, onderscheidde de deur en drukte zich tegen het sleutelgat... Maar het sleutelgat was donker als de hel en eruit kwamen stemmen... | |
III‘Gee-heest, wie ben je?’ ‘A, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k...’ Tok! ‘K!’ verzuchtten de stemmen. ‘A, b, c, d...’ ‘Ee!’ Tok... tok, tok... ‘Kei-ze!.. O-oh! Here...’ ‘Keizer Na-po...’ Tok... Tok... ‘Na-po-le-on..! God, wat interessant..!’ ‘Stil..! Een vraag! Stel een vraag!’ ‘Wat..? Ja, een vraag..! Nou, wie wil..?’ ‘Geest van de keizer,’ vroeg Lenotsjka hakkelend en opgewonden, ‘zeg me, loont het voor mij om van de Hoofdchem over te stappen naar het SpoorhoutcomGa naar eind2 of niet..?’ Tok... Tok... Tok... ‘Idi-i... Idioot!’ antwoordde keizer Napoleon duidelijk. ‘Hi-i,’ giechelde de brutale huurder. Er ging een lachje door de kring. Sofja Iljinitsjna fluisterde boos: ‘Zulke onzin vraagje toch niet!’ Lenotsjka's oren brandden in het donker. ‘Wees niet boos, beste geest!’ smeekte ze, ‘Als je niet boos bent, klop dan één keer!’ Gehoorzamend aan de handen van Ksaveri Antonovitsj die tegelijkertijd twee dingen wist te doen - met zijn lippen de hals van madame Loezina kietelen en de tafel in het rond draaien - gaf | |
[pagina 95]
| |
Napoleon een zwiep aan een tafelpoot en boorde hem in de likdoorn van Pavel Petrovitsj. ‘Tss-s!’ siste Pavel Petrovitsj getergd. ‘Stil..! Stel een vraag!’ ‘Zijn er geen pottekijkers bij u in de woning?’ vroeg de voorzichtige Boboritski. ‘Nee! Nee! Spreek vrijuit!’ ‘Geest van de keizer, zeg ons, hoe lang blijven de bolsjewieken nog aan de macht?’ ‘Aha..! Dat is interessant! Stil..! Tellen..!’ ‘Ta-ak, ta-ak,’ klopte Napoleon, landend op één poot. ‘Dee.. er.. ie.. ee.. drie... maan-den!’ ‘Aha..!’ ‘Goddank!’ riep de verloofde uit. ‘Ik heb zo'n hekel aan ze!’ ‘Sst! Wat zegt u nu?!’ ‘Er is toch niemand bij!’ ‘Wie zal ze omverwerpen? Geest, vertel het ons..!’ Ze hielden hun adem in... Ta-ak, ta-ak... ... Ksjoesjka barstte van nieuwsgierigheid... Op het laatst hield ze het niet meer uit. Terugdeinzend voor haar eigen beeld dat in het duister van de spiegel opdoemde, stommelde ze tussen de hutkoffers door, terug naar de keuken. Ze griste haar hoofddoek mee, glipte weer de vestibule in en bleef even aarzelend voor de sleutel staan. Toen nam ze een besluit, ze zette de deur zachtjes op een kier en vloog op ontketende hakken naar Masja-van-beneden. | |
IVZe trof Masja-van-beneden onderaan de hoofdtrap naast de lift, samen met Doeska-van-de-vierde. In haar zak had Masja-van-beneden voor honderdduizend roebel aan zonnebloempitten.Ga naar eind3 Ksjoesjka barstte los. ‘Ze hebben zich opgesloten, meisjes... En zitten dingen op te schrijven over de keizer en de bolsjewieken... En donker in huis, afschuwelijk..! De huurder, meneer, mevrouw, d'r vrijer, een schooljuf...’ ‘Zo!!’ verbaasden Masja-van-beneden en Doeska zich, en de mozaïekvloer raakte bezaaid met kleverige schilletjes. In woning nr.3 sloeg een deur, en een krachtpatser in een bui- | |
[pagina 96]
| |
tensporige broek kwam over de trap naar beneden. Doeska, Ksjoesjka en Masja-van-beneden verdraaiden hun ogen. Tot de knieën was het een gewone, degelijke keperbroek, maar vanaf de knieën werd het kledingstuk almaar breder en breder, als twee klokken. Een vierkante, bronzen borstkas deed zijn gewatteerde jack spannen en uit een leren geval op zijn heup stak dof en somber een scherpgepunte loop. Het hoofd, met gouden letters op het voorhoofdGa naar eind4, kranig in de nek geworpen, daalde de man af naar de lift, zijn tred was luchtig, zodat de klokken wapperden, en na een vluchtige verzengende blik op het drietal begaf hij zich naar de uitgang... ‘Ze hebben de lampen uitgedaan, zodat ik dus niets kon zien... Hi-hi!.. en ze schrijven dingen op... de bolsjewieken kunnen het schudden, zeggen ze... De keizer... Hi! Hi!’ Met de man gebeurde iets. Zijn lakschoenen bleven ineens aan de vloer plakken. Zijn pas vertraagde. Hij bleef plotseling staan, voelde in zijn zak alsof hij iets vergeten had, gaapte, en opeens, kennelijk omdat hij zich bedacht had, liep hij niet door de hoofduitgang naar buiten, maar draaide zich om en ging achter een uitspringende glaswand met het opschrift ‘conciërge’ op een bankje zitten, buiten het gezichtsveld van Ksjoesjka. Zo te zien trok een gebarsten rode cupido aan de muur zijn belangstelling. Hij richtte zijn blik op de cupido en begon hem te bestuderen. Nadat ze haar hart had gelucht, kloste Ksjoesjka terug. De krachtpatser geeuwde neerslachtig, keek op zijn polshorloge en haalde zijn schouders op; kennelijk had hij geen zin meer om op iemand uit woning nr.3 te wachten, hij kwam overeind en liep losjes wapperend met zijn klokken achter Ksjoesjka aan naar boven, een afstand van één overloop bewarend. Toen Ksjoesjka in de woning was verdwenen, waarbij ze haar best had gedaan niet met de deur te slaan, floepte in het donker op de overloop bij het witte nummertje 24 een lucifer aan. De man bleef niet meer vastplakken en hij geeuwde ook niet meer. ‘Vierentwintig,’ zei hij indringend bij zichzelf en vloog, monter en opgeleefd, als een pijl uit de boog van vijf hoog naar beneden. | |
[pagina 97]
| |
VIn de rokerige duisternis werden door Sokrates, die Napoleon had afgelost, wonderen verricht. Hij danste als een krankzinnige en voorspelde de bolsjewieken een spoedige ondergang. De bezwete Sofja Iljinitsjna las zonder ophouden het alfabet op. Iedereen, behalve Ksaveri Antonovitsj, had gevoelloze armen. Vage, wittige silhouetten schemerden in het duister. Toen de zenuwen tot het uiterste gespannen waren, schommelde de tafel met de daarin huizende wijze Griek en zweefde omhoog. ‘Ach..! Genoeg..! Ik ben bang..! Nee! Laat hem! M'n beste! Geest! Hoger..! Raakt niemand hem met zijn voeten aan..? Wel nee..! Sst..! Geest! Als jij het bent, speel dan een “la” op de piano!’ De Griek stortte vanuit de hoogte neer en plofte met alledrie de poten op de grond. Vanbinnen kraakte, spleet iets. Vervolgens begon hij te schudden en snelde over de voeten van de gillende dames op de piano af... Met hun voorhoofden tegen elkaar stotend, holden de spiritisten achter hem aan... In de keuken sprong Ksjoesjka als door een speld geprikt op van haar katoenen dekentje. Haar piepende ‘Wie daar?’ werd door de uitzinnige spiritisten niet gehoord. Een nieuwe, boosaardige en angstwekkende geest was in de tafel gekropen en had de dode Griek eruit gegooid. Hij kletterde verschrikkelijk met zijn poten alsof hij een mitrailleur afvuurde, wierp zich van de ene kant naar de andere en sloeg wartaal uit. ‘Dra-toe-ma... by... y... y.’ ‘Beste geest!’ kreunden de spiritisten. ‘Wat wil je?!’ ‘Deur!’ stootte de razende geest ten slotte uit. ‘Aha..! De deur! Horen jullie! Hij wil naar de deur rennen..! Laat hem door!’ Tik, tak, tok, strompelde de tafel naar de deur. ‘Wacht!’ riep Boboritski opeens. ‘Jullie zien wat een kracht er in hem schuilt! Laat hem van een afstand op de deur kloppen!’ ‘Geest! Klop!!’ De geest overtrof alle verwachtingen. Van buiten hamerde hij op de deur alsof er drie vuisten tegelijk aan te pas kwamen. ‘Aj!’ gilden drie stemmen in de kamer. De geest zat inderdaad vol krachten. Hij begon zo hard te roffelen dat de haren de spiritisten te berge rezen. Ineens stokte | |
[pagina 98]
| |
hun ademhaling, het werd stil. Met bevende stem kreet Pavel Petrovitsj: ‘Geest! Wie ben je..?’ Vanachter de deur antwoordde een grafstem: ‘Bijzondere commissieGa naar eind5.’ Smadelijk, in een wip was de geest uit de tafel vervlogen. Het meubelstuk, dat op een gehavende poot was neergevallen, verroerde zich niet meer. De spiritisten versteenden. Toen kreunde madame Loezina: ‘O, Go-o-od!’ en zakte in een onvervalst katzwijm ineen aan de borst van Ksaveri Antonovitsj, die fluisterde: ‘O, die verdomde stomme geintjes ook!’ De bevende handen van Pavel Petrovitsj openden de deur. Ogenblikkelijk floepten de lampen aan, en voor de krijtwitte spiritisten verrees de geest. Hij was van leer. Helemaal van leer, van zijn pet tot zijn aktentas aan toe. Bovendien was hij niet alleen. In de vestibule tekende zich een hele rij ondergeschikte geesten af. Een bronzen borst flitste langs, een zeshoekige loop, een grijze jas, nog een jas... De geest liet zijn ogen over de chaos in de spiritistische kamer glijden en zei met een onheilspellende grijnslach: ‘Uw papieren, kameraden...’ | |
EpiloogBoboritski zat een week, de huurder en Ksaveri Antonovitsj dertien dagen, en Pavel Petrovitsj anderhalve maand.Ga naar eind6 |
|