De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 86]
| |
Snijwerk
| |
[pagina 87]
| |
Voelt u eens, collega... Een vreemde verharding. Kom op... Aha! Dat dacht ik al... Een pince-nez! Wat een grapjas, die Doebinin. Stuur het hem op, zeg maar dat we het gevonden hebben.’ ‘Jammer dat het geen lancet is. Dat hadden we in plaats van dat andere lancet kunnen gebruiken. Dichtnaaien!’ ‘Maar waar is het verbandgaas? Ik zie de rol nergens. Waar is die heengerold?’ ‘Waarheen, waarheen! Het is altijd hetzelfde! Wat is dat voor waanzin van jullie, om allerlei rotzooi in de patienten te laten zitten?’ ‘Noem dat maar rotzooi! Verbandgaas kost geld, vadertje.’ ‘Openmaken?’ ‘Nou, voor een rol verband... is dat de moeite waard?’ ‘Ik bedoel, die rol... in zijn maag... ‘Die verteert wel. Ik heb wel eens een spons in een maag genaaid en dat was ook niet erg.’ ‘Is hij verteerd?’ ‘Nee, maar die patient is een vreselijke alcoholist geworden.’ ‘Wat zegt u nu!’ ‘Natuurlijk! Stelt u zich voor, als hij daarna een hele fles wodka dronk - niets aan de hand. Dat zoog die spons allemaal op. Maar zodra hij zijn broeksriem strakker aanhaalde, was hij meteen ladderzat.’ ‘Wonderlijk!’ ‘Helemaal niet wonderlijk. Een wetenschappelijk feit. Als hij ergens te gast was en de drank dus gratis was, dronk hij ongelofelijke hoeveelheden wijn en wodka en ging dan volledig nuchter naar huis. Als hij dan thuis was, wreef hij zich in de handen, verzuchtte: “Zou ik eens iets drinken?” en drukte met zijn vuist op zijn maag. Dan perste hij een glaasje drank uit de spons, at er een augurkje bij, liep wat rond - en weer: “Zou ik nog eens een glaasje persen?” En een uur later liep hij al te lallen. Zo dronk hij zoveel als hij nodig had... Precies een kameel in de woestijn.’ ‘Een curieuze geschie... Wat doet u nu? Kijk toch eens wat u aan het doen bent! We moeten zijn amandelen eruit halen en u snijdt zijn buik open!’ ‘Hm... ja... Meegesleept door mijn verhaal. Maakt niet uit, zullen we eens kijken of er iets in zit, nu ik hem toch heb opengemaakt?’ ‘Niet?’ | |
[pagina 88]
| |
‘Helemaal niets. Vreemd.’ ‘Zeker verteerd.’ ‘Dichtnaaien! Pfoe! Ik ben moe. Zou ik een sigaar roken? Waar is mijn sigarendoos?’ ‘Die was hier toch, u had hem net nog in uw hand. Waar is die heengerold?’ ‘We hebben mijn sigarendoos toch niet hier ingenaaid?’ ‘Wat een toestand. Wat doen we nu?’ ‘Wat, wat! Ik ga dood als ik niet wat kan roken. Bovendien is hij van zilver. Snel openmaken, voor hij verteerd is!’ ‘Zit hij erin?’ ‘Nee. Het is hier zo leeg als de broekzak van iemand die bankroet is.’ ‘Dan hebben we hem dus in iemand anders genaaid. Zijn alle patienten er nog?’ ‘We gaan ze toch niet allemaal weer openmaken?’ ‘Zoveel zijn het er niet, zes man! Snijden.’ ......... ‘Heeft u ze allemaal open gehad?’ ‘Allemaal.’ ‘Vreemd. En die jongeman daar, die door de deur naar binnen kijkt? Die heeft u blijkbaar overgeslagen. Hee, u daar, hoe heet u? Gaat u liggen.’ ‘Maar ik... ‘Niets te “maar ik”... Gaat u liggen. Geef hem de verdoving. Tellen.’ ‘Maar ik... ‘Meer verdoving. Zo. Waar is het mes? Dank u.’ ‘En? Hebt u hem gevonden?’ ‘Nee. Ik kan er met mijn verstand niet bij, waar die sigarendoos heen is. Zo, weer wakker, jongeman?’ ‘Maar ik...’ ‘Wat “u”, wat “u”! Spreekt u wat vlugger, ik heb geen tijd...’ ‘Ik kwam helemaal niet voor een operatie, uw vrouw heeft me gestuurd... met een rekening van de schoenenzaak.’ ‘Wat heeft u hier te zoeken? Dat kost alleen maar tijd! Waar is die rekening? Gaat u liggen, we halen hem er meteen uit.’ ‘Wat wilt u nu? Ik heb hem hier in mijn broekzak...’ ‘Snij zijn broekzak open! Geef zijn broek de verdoving!’ | |
[pagina 89]
| |
‘Mijnheer de professor, kom tot uzelf! Ik kan die rekening ook gewoon uit mijn zak halen. Hier, alstublieft.’ ‘Zo zo. Heeft u hem eruit? Naai zijn broekzak dicht.’ ‘Maar ik...’ ‘Volgende!’ roept de professor energiek. ‘Maak de tafel schoon. Wat slingert daar?’ ‘Waar?’ ‘Daar, op de tafel.’ ‘Hm! Dat is een middenrif. Waar komt dat vandaan?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Sergej Viktorvitsj, is dat niet van u?’ ‘Hoezo van mij? snauwt de assistent. ‘U hebt mij toch niet geopereerd. Hij is natuurlijk van die patiënt waar we die nierstenen hebben weggehaald.’ ‘Ach heer, wat een straf! Geef maar aan hem, zeg dat hij het meeneemt.’ ‘Jongeman! U hebt uw middenrif laten vallen!’ ‘Is dat dan van mij?’ ‘Het is van niemand anders.’ ‘En wat moet ik er mee? In mijn handen houden? Zet het terug!’ ‘Bah, wat maakt dat volk altijd een drukte! Ga maar liggen. Zijn de hechtingen er al uit?’ ‘Nee, ze hebben me net dichtgenaaid.’ ‘Ben ik bij u mijn sigarenkoker vergeten?’ ‘Mijn God, die heb ik nog nooit gezien... Wat moet ik met...’ ‘Ik vind anders dat u verdacht onrustig kijkt. Ga liggen! Masker! Tellen! Drukken! Openmaken!’ ‘Zit hij erin?’ ‘Ik voel wel zoiets... Een vreemd lichaam. Geef het mes!’ ‘En?’ ‘Wacht even... Wat is dat? Nee, dat is geen sigarenkoker.’ ‘Een of ander papiertje... Vreemd... Verdomd, ziet u dat?’ ‘Een lommerdbriefje!’ ‘Dit is het: “Een gebruikte zilveren sigarenkoker met in goud de initialen M.K.” Dat is die van mij! Daar is hij dus heen gerold! Dat is pas rollen!’ ‘Ha ha, dat is pas verteren!’ ‘Wat een handige jongen!’ ‘Uit Odessa natuurlijk.’ ‘Zet zijn rottige middenrif erin en gooi hem eruit. Zijn er nog meer patiënten?’ | |
[pagina 90]
| |
‘Nee.’ ‘Geef me mijn jas! Opschieten! Geef mijn jas aan.’ ‘Uw jas, bedoelt u?’ ‘Wiens jas dacht je?’ ‘Er hangt hier helemaal geen jas.’ ‘Onzin! Hij hing daar.’ ‘Nee! We hebben toch niet?...’ ‘Vervloekt, wat een pechdag! Nu moeten we weer alle patiënten openmaken. Snel, voordat hij verteerd is! Waar is de verpleegster?’ ‘Die is er niet...’ ‘Net was ze er nog!’ ‘We hebben haar toch niet net in die Odessiet genaaid?’ ‘Ze zal toch niet verteerd zijn?’ ‘Wat een dag!...’ |
|