De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Met de veerpont naar het eiland Iain Crichton Smith (Vertaling Wiebe Hogendoorn) De veerpont bracht ons naar het kale eiland waar koe en schaap koud staarden door de wind met achter ons de zee, haar zilveren water, terwijl de schipper zwijgend op de plecht zijn jekker om zich sjorde als oud ijzer. Wij gingen van het veer aan land, landinwaarts een kerkje langs, omlaag naar 't bochtig strand. Daar lag een witte meeuw, gevallen uit het veeg, kil, oeroud daglicht, en zo zuiver en zacht van borst dat hij het wit rondom dat minder was, verlieflijkte. Wij zaten beschut onder een rots nabij de zee. Er zette iemand koffie, iemand hing steeds hoger pratend twee uur lang de zot uit. De zee sprak ernstiger en grimmiger. By Ferry to the Island We crossed by ferry to the bare island where sheep and cows stared coldly through the wind - the sea behind us with its silver water, the silent ferryman standing in the stern clutching his coat about him like old iron. We landed from the ferry and went inland past a small church down to the winding shore where a white seagull fallen from the failing chill and ancient daylight lay so pure and softly breasted that it made more dear the lesser white around us. There we sat sheltered by a rock beside the sea. Someone made coffee, someone played the fool in a high rising voice for two hours. The sea's language was more grave and harsh. [pagina 215] [p. 215] [Vervolg Nederlands] Ook zat daar iemand, wit en koel gekleed. De zot werd sprank'lend, aan haar naakte vinger zou zij daardoor briljanten horen draaien. Wat dacht de zee wel, of het duffe schaap dat opkeek in de zware zondagsslaap? En later, huiswaarts kerend, toen de maan rees boven een karrespoor, minimum rood, bij duistere wind, waar onvolkomen koeien staarden uit halfbewustzijn, met een ploeg die op zijn kant lag in het koud, rauw naakt schemerlicht, begon daar te bewegen, langzaam, zwaar als het water, in het hart, de beeltenis van die meeuw en van dat kleed, beide zo uit, en rijzend uit het duister de maan, daar voor ons, met zijn roestige ring. [Vervolg Engels] And one sat there whose dress was white and cool. The fool sparkled his wit that she might hear new diamonds turning on her naked finger. What might the sea think or the dull sheep lifting its head through heavy Sunday sleep? And later. going home, a moon rising at the end of a cart-track, minimum of red, the wind being dark, imperfect cows staring out of their half-intelligence, and a plough lying on its side in the cold, raw naked twilight, there began to move. slowly, like heavy water, in the heart the image of the gull and of that dress, both being white and out of the darkness rising the moon ahead of us with its rusty ring. Vorige Volgende