| |
| |
| |
Twee verhalen
Felisberto Hernández
(Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu)
Het balkon
Er was een stad die ik 's zomers graag bezocht. In die periode ging van één buurt bijna iedereen naar een badplaats vlakbij. Eén van de aldus verlaten huizen was heel oud; men was er indertijd een hotel begonnen, maar zodra de zomer aanbrak werd het huis treurig, raakte zijn beste families kwijt en werd alleen nog door het personeel bewoond. Als ik me achter het huis had verstopt en een kreet had geslaakt zou die onmiddellijk in het mos zijn gesmoord.
In het theater waar ik mijn concerten gaf, waren ook weinig mensen en de stilte had er haar intrek genomen: ik zag haar groter worden op de grote zwarte klep van de piano. De stilte hield ervan naar de muziek te luisteren; ze luisterde tot en met de laatste resonans en vervolgens bleef ze zitten nadenken over wat ze had gehoord. Haar meningen lieten op zich wachten. Maar wanneer de stilte zich op haar gemak voelde, nam ze deel aan de muziek: ze liep als een poes met zijn grote zwarte staart tussen de klanken door en vervulde ze met bedoelingen.
Na afloop van een van die concerten kwam een verlegen oude heer op me af om me te groeten. Onder zijn blauwe ogen zag je het rauwe, rode vlees van zijn uitgezakte oogleden; de onderlip, die heel groot was en op de balustrade van een loge leek, paste helemaal om zijn halfgeopende mond. Er kwamen een gedempte stem en trage woorden uit; met de klagerige lucht van zijn ademhaling scheidde hij die woorden.
Na een lange pauze zei hij tegen me: ‘Ik vind het jammer dat mijn dochter uw muziek niet kan horen.’
Ik weet niet waarom ik op het idee kwam dat de dochter blind was geworden; maar meteen daarna realiseerde ik me dat een blinde vrouw kan horen, dat ze dus misschien wel doof was, of niet in de stad; en opeens stond ik stil bij de gedachte dat ze dood kon zijn. Maar ik was die avond gelukkig; in die stad gingen alle dingen traag en geruisloos en ik bewoog me met de oude heer door halfschaduwen van groenige weerspiegelingen.
| |
| |
Opeens boog ik me naar hem over - alsof ik op dat moment voor iets heel gevoeligs moest zorgen - en het kwam in me op hem te vragen: ‘Kan uw dochter niet komen?’
Met een korte, verbaasde zucht zei hij ‘ach’; hij bleef staan, keek me recht aan en ten slotte kwamen de volgende woorden uit hem: ‘Dat is het nou juist, ze kan niet naar buiten. U heeft het geraden. Soms slaapt ze de hele nacht niet bij de gedachte dat ze de volgende dag naar buiten moet. Dan staat ze vroeg op, maakt alles gereed en wordt heel opgewonden. Later gaat dat over. En op het laatst gaat ze in een fauteuil zitten en kan niet meer naar buiten.’
De concertgangers waren onmiddellijk uit de straten rondom het theater verdwenen en wij gingen het café in. Hij gebaarde naar de ober en er werd hem een glaasje met een donkere drank gebracht. Ik wilde hem maar een paar minuten gezelschap houden; ik moest ergens anders dineren. Toen zei ik tegen hem: ‘Het is jammer dat ze niet naar buiten kan. We hebben allemaal behoefte aan wandelingen en afleiding.’
Nadat hij het glaasje aan die enorme lip had gezet die zo groot was dat hij niet eens nat kon worden, legde hij me uit: ‘Zij heeft afleiding. Ik heb een oud huis gekocht dat veel te groot is voor ons tweeën, maar het is in goede staat. Er is een tuin met een fontein bij; en in haar kamer is in de ene hoek een deur waardoor je op een gesloten balkon komt; je kunt bijna zeggen dat ze op het balkon woont. Soms wandelt ze ook door de tuin en soms speelt ze 's avonds piano. U kunt bij mij thuis komen dineren wanneer u maar wilt en ik zal u er dankbaar voor zijn.’
Ik begreep het meteen; en toen spraken we af op welke dag ik bij hem zou gaan eten en piano spelen.
Hij kwam me op een middag ophalen in het hotel toen de zon nog hoog stond. Uit de verte wees hij me de hoek aan waar het gesloten balkon zat. Het was op de eerste verdieping. Je ging naar binnen door een grote deur die zich aan de zijkant van het huis bevond en op een tuin uitkwam met een fontein en in het onkruid verscholen beeldjes. De tuin was omgeven door een grote hoge muur; bovenop had men er stukjes glas in vastgezet met cement. Je betrad het huis via een bordes voor een gaanderij, van waaruit je door een glazen wand naar de tuin kon kijken. Tot mijn verbazing zag ik in de lange gaanderij een groot aantal open parasols staan; ze waren er in allerlei kleuren en het leken net grote kasplanten. De oude man legde de zaak onmiddellijk uit: ‘Het grootste deel
| |
| |
van die parasols heb ik haar cadeau gegeven. Zij vindt het leuk ze open te hebben staan om de kleuren te kunnen zien. Als het goed weer is kiest ze er een uit en maakt een wandelingetje door de tuin. Op dagen dat het waait kan deze deur niet worden geopend omdat de parasols dan wegvliegen en dus moeten we via de andere kant naar binnen.’
We liepen naar het ene uiteinde van de gaanderij over een pad tussen de muur en de parasols. We kwamen bij een deur, de oude heer trommelde met zijn vingers op het glas en van binnen werd met gedempte stem geantwoord. De oude man liet me binnen en onmiddellijk zag ik zijn dochter die midden op het gesloten balkon stond; ze stond met haar gezicht naar ons toe en met haar rug naar gekleurde ruiten. Pas toen wij halverwege de salon waren kwam zij van haar balkon af en liep naar ons toe. Ze stak in de verte haar hand al op en sprak woorden van dank voor mijn komst. Tegen de muur waar minder licht op viel stond een kleine piano, de klep was open en zijn grote, gelige glimlach leek onschuldig. Zij verontschuldigde zich voor het feit dat ze niet kon uitgaan en op het lege balkon wijzend zei ze: ‘Hij is mijn enige vriend.’
Ik wees op de piano en vroeg: ‘En is dat onschuldige ding niet ook een vriend van u?’
Wij gingen op stoelen zitten die aan het voeteneind van haar bed stonden. Ik had de tijd om talloze bloemenschilderijtjes te zien die allemaal op dezelfde hoogte aan de vier muren rondom waren gehangen alsof ze een fries vormden. Op haar gezicht vertoonde ze nog een verwaarloosde glimlach die even onschuldig was als die van de piano; maar haar blonde, verbleekte haar en haar slanke lichaam leken ook al heel lang verwaarloosd. Zij begon net uit te leggen waarom de piano niet zo'n grote vriend van haar was als het balkon, toen de oude heer bijna op zijn tenen wegging. Zij vervolgde: ‘De piano was een grote vriend van mijn moeder.’
Ik maakte een beweging alsof ik naar hem wilde gaan kijken; maar zij weerhield me door haar hand op te steken en haar ogen open te sperren.
‘Neemt u me niet kwalijk, ik zou liever hebben dat u de piano na het eten probeert, als de lichten aan zijn. Ik ben sinds ik heel klein was gewend de piano alleen maar 's avonds te horen. Dan speelde mijn moeder altijd. Ze stak de vier kaarsen in de kandelaars aan en speelde zulke trage en in de stilte verspreide noten dat het leek alsof ook de geluiden een voor een door haar werden aangestoken.’
| |
| |
Toen stond ze op, excuseerde zich en liep naar het balkon; daar legde ze haar blote armen tegen de ruiten alsof ze ze op iemands borst liet rusten. Maar ze draaide zich meteen weer om en zei: ‘Wanneer ik een man meerdere malen door de rode ruit zie voorbijkomen, blijkt hij bijna altijd gewelddadig te zijn of een slecht karakter te hebben.’
Ik kon het niet laten haar te vragen: ‘En door welke ruit ben ik gekomen?’
‘Door de groene. Dat zijn bijna altijd mensen die in hun eentje op het platteland wonen.’
‘Toevallig houd ik van eenzaamheid tussen planten,’ antwoordde ik.
De deur waardoor ik binnen was gekomen ging open en de oude heer verscheen, gevolgd door een dienstbode die zo klein was dat ik niet wist of het een meisje of een dwerg was. Haar rode gezicht stak boven het tafeltje uit dat zij zelf in haar armpjes droeg. De oude heer vroeg aan mij: ‘Wat drinkt u het liefst?’
Ik wilde zeggen ‘niets’; maar ik dacht dat hij dat misschien vervelend zou vinden en ik vroeg zomaar wat. Hij kreeg een glaasje met de donkere drank die ik hem na afloop van het concert had zien drinken. Toen het helemaal avond was gingen we naar de eetkamer en kwamen we door de gaanderij met de parasols; zij verplaatste er een paar en toen ik haar erom prees werd haar gezicht helemaal gelukkig.
De eetkamer lag onder straatniveau en door raampjes met tralies ervoor kon je de voeten en benen zien van de mensen die over de stoep liepen. Het licht viel via een groene lampekap rechtstreeks op een wit tafellaken; daar hadden de oude familiestukken zich verzameld als voor een reünie. Zodra we zaten, zwegen we alle drie even; op dat moment leken alle dingen die op tafel stonden prachtige vormen van de stilte. Onze handenparen begonnen over het tafellaken te gaan: ze leken natuurlijke bewoners van de tafel. Ik moest de hele tijd aan het leven van de handen denken. Jaren geleden zou een paar handen deze voorwerpen op tafel tot een vorm gedwongen hebben. Na veel omwegen zouden ze een plaatsje vinden in een of andere kast. Deze servies-wezens zouden zich in dienst moeten stellen van allerlei soorten handen. De eerste de beste handen zouden het voedsel op de gladde, glinsterende gezichten van de borden werpen; ze zouden de karaffen dwingen hun heupen te vullen en uit te schenken, en de bestekken zich diep in het
| |
| |
vlees vast te zetten, het in stukken te snijden en de stukken naar de mond te brengen. Op het laatst werden de servies-wezens gewassen, gedroogd en naar hun kamertjes gebracht. Sommige van die wezens zouden vele paren handen kunnen overleven; sommige handen zouden goed voor hen zijn, van hen houden en hen vullen met herinneringen; maar zij moesten stilletjes blijven dienen.
Kort daarvoor, toen we ons in de kamer van de dochter des huizes bevonden en zij het licht niet had aangedaan - zij wilde tot het laatste ogenblik gebruik maken van de gloed die van haar balkon kwam - hadden wij over de voorwerpen zitten praten. Naarmate het licht verdween, kropen ze in de schaduw bij elkaar alsof ze veren hadden en zich klaarmaakten om te gaan slapen. Op dat moment zei zij dat de voorwerpen een ziel kregen naarmate ze meer in contact kwamen met de mensen. Sommige waren vroeger andere voorwerpen geweest en hadden een andere ziel gehad (sommige die nu poten bezaten, hadden vroeger takken gehad, de toetsen waren slagtanden geweest), maar haar balkon had voor het eerst een ziel gekregen toen zij erop was gaan wonen.
Opeens verscheen het rode gezicht van de dwerg aan de rand van het tafellaken. Hoewel zij gedecideerd haar armpjes op tafel legde, zodat haar handjes de spullen konden pakken, schoven de oude heer en zijn dochter de borden voor haar naar de tafelrand. Maar wanneer de voorwerpen door de dwerg werden opgepakt verloren ze aan waardigheid. Verder pakte de oude heer de mandfles op een gehaaste en vernederende manier bij de hals en boog hem zover tot er wijn uitkwam.
In het begin verliep het gesprek moeizaam. Toen sloeg er een grote staande klok. Hij stond tegen de muur achter de oude heer te lopen, ik was zijn aanwezigheid vergeten. Toen begonnen we te praten. Zij vroeg mij: ‘Bent u niet dol op oude kleren?’
‘Natuurlijk wel! En in verband met wat u zei over voorwerpen, kleren zijn de voorwerpen die in de nauwste betrekking met ons hebben gestaan,’ - op dit moment moest ik lachen en bleef zij ernstig - ‘en het lijkt mij niet onmogelijk dat ze iets meer dan de verplichte vorm van ons lichaam en onze lichaamsgeur vasthouden.’
Maar zij luisterde niet naar me en viel me in de rede als iemand die probeert in te springen terwijl het touw wordt rondgedraaid. Ongetwijfeld had ze de vraag gesteld met de gedachte aan wat ze zelf zou antwoorden. I en slotte zei ze: ‘Ik componeer mijn gedich- | |
| |
ten als ik in bed lig’ - ze had 's middags al een toespeling op die gedichten gemaakt - ‘en ik heb een witte nachtjapon die ik al sinds mijn eerste gedichten draag. In de zomer ga ik 's avonds soms in die nachtjapon naar het balkon. Vorig jaar heb ik er een gedicht aan opgedragen.’
Zij was opgehouden met eten en het kon haar niet schelen dat de dwerg haar armpjes op tafel legde. Ze opende haar ogen alsof ze een visioen zag en begon voor te dragen: ‘Voor mijn witte nachtjapon.’
Ik zette me schrap met mijn hele lichaam en tegelijk keek ik naar de handen van de dwerg. Haar opgerolde vingertjes, die heel stevig waren, gingen naar de voorwerpen en pas op het laatste moment openden ze zich om ze te pakken.
In het begin zorgde ik ervoor op verschillende manieren te laten merken dat ik luisterde; maar later zat ik de hele tijd bevestigend met mijn hoofd te knikken, een beweging die synchroon liep met de aankomst van de slinger aan een van beide zijden van de klok. Dat vond ik vervelend; maar ik kreeg het ook benauwd bij het idee dat zij gauw op zou houden en ik niets had voorbereid om tegen haar te zeggen; bovendien had de oude heer nog wat snijbiet op de rand van zijn onderlip hangen vlak bij zijn mondhoek.
Het was een aanstellerig gedicht, maar het leek metrisch in orde; op ‘nachtjapon’ liet ze geen van de woorden rijmen die ik had verwacht; ik zou tegen haar zeggen dat het een fris gedicht was. Ik keek naar de oude heer en toen ik dat deed ging ik met mijn tong over mijn onderlip, maar hij luisterde naar zijn dochter. Nu begon voor mij een lijdensweg omdat er geen eind kwam aan het gedicht. Opeens zei zij ‘balkon’ om op ‘nachtjapon’ te rijmen, en toen was het gedicht afgelopen.
Na de eerste woorden had ik rustig zitten luisteren en wekte bij de anderen de indruk iets te zoeken dat ik bijna had gevonden.
‘Wat mij opvalt,’ begon ik, ‘is de jeugdigheid van dit gedicht. Het is een heel fris gedicht en...’
Ik had nog niet gezegd ‘het is heel fris’, of zij begon ook: ‘Ik heb er nog een...’
Ik voelde me ongelukkig; ik dacht met verraderlijk egoïsme aan mezelf. De dwerg kwam met een volgende schaal en ik schepte brutaal een fikse portie op. Niets had meer enig aanzien: de voorwerpen op tafel niet, de pöezie niet, de bovenverdieping met zijn gaanderij met parasols niet en de klimop waar een hele kant van
| |
| |
het huis mee bedekt was ook niet. Tot overmaat van ramp voelde ik me van hen gescheiden en zat ik op een schofterige manier te eten; de oude heer kon de hals van de mandfles niet in zijn handen nemen of mijn glas was leeg.
Toen ze klaar was met haar tweede gedicht, zei ik: ‘Als dit niet zo uitstekend was - ik wees op mijn bord - zou ik u vragen er nog een te lezen.’
De oude heer zei dadelijk: ‘Ze moet eerst eten. Daarna heeft ze tijd.’
Ik begon cynisch te worden en op dat moment had het me niks kunnen schelen om me ongans te eten. Maar plotseling voelde ik iets als een behoefte die arme oude heer bij zijn jasje te pakken en even aardig voor hem te zijn. Terwijl ik op de wijn wees, zei ik dat men mij kortgeleden een verhaal had verteld over een dronkelap. Ik vertelde het hem en toen ik klaar was begonnen zij alle twee als waanzinnigen te lachen; toen vertelde ik er meer. Zij had een treurige lach, maar ze vroeg of ik alsjeblieft door wilde gaan met verhalen vertellen; haar mond had zich naar beide kanten uitgerekt tot een indrukwekkende snee; ze had kraaiepootjes om haar betraande ogen en ze drukte beide handen tussen haar knieën. De oude heer hoestte en had de mandfles neer moeten zetten alvorens in te schenken. De dwerg lachte en het was alsof ze met haar bovenlichaam een buiging maakte.
Als door een wonder waren we nu allemaal met elkaar verenigd en ik had niet de minste wroeging.
Die avond raakte ik de piano niet aan. Zij vroegen me te blijven en ze brachten me naar een slaapkamer naast de muur die bedekt was met klimop. Toen ik de trap opliep zag ik dat er een draad uit de staande klok kwam, langs de trap omhoog ging en daarvan al de draaiïngen volgde. Bij de slaapkamer ging de draad naar binnen; hij zat vastgebonden aan een van de kleine pilaren van de hemel van mijn bed. De meubels waren geel en oud en in het licht van een lamp glommen hun buiken. Ik legde mijn handen op mijn maag en keek naar die van de oude heer. Zijn laatste woorden die avond waren een tip voor me: ‘Als u geen slaap heeft en wilt weten hoe laat het is, moet u aan dit touw trekken. U kunt hier de klok in de eetkamer horen; hij geeft eerst de uren aan en na een pauze de minuten.’
Hij begon opeens te lachen en wenste me ‘een goede nacht’. Ongetwijfeld herinnerde hij zich een van de verhalen, dat van de
| |
| |
dronkelap die een gesprek hield met een klok.
De oude heer liet de houten trap nog onder zijn zware stappen kraken toen ik me al alleen voelde met mijn lichaam. Hij - mijn lichaam - had al dat eten en al die alcohol tot zich genomen als een dier dat andere dieren opslokt; en nu zou hij de hele nacht met ze moeten vechten. Ik kleedde hem geheel uit en liet hem op blote voeten door de kamer lopen.
Zodra ik in bed was gestapt wilde ik weten wat ik in die dagen met mijn leven aan het doen was; ik kreeg van mijn geheugen enkele gebeurtenissen van de vorige dagen te horen en ik dacht aan mensen die hier heel ver vandaan waren. Daarna liet ik me verdrietig en met een zekere schaamteloosheid in zoiets als het ingewand van de stilte glijden.
De volgende ochtend maakte ik een glimlachende en bijna gelukkige tocht langs de dingen van mijn leven. Het was heel vroeg; ik kleedde me langzaam aan en ging een gaanderij op die een paar meter boven de tuin gelegen was. Aan deze kant stonden ook onkruid en hoge, dichtbebladerde bomen. Ik hoorde de oude heer met zijn dochter praten en ontdekte dat ze op een bank onder mijn voeten zaten. Ik hoorde eerst wat zij zei: ‘Ursula lijdt nu nog meer; ze houdt niet alleen minder van haar man, maar ze houdt zelfs meer van die ander.’
De oude heer vroeg: ‘En kan ze niet scheiden?’
‘Nee, want zij houdt van de kinderen en de kinderen houden van de echtgenoot en niet van die ander.’
Toen zei de oude heer heel verlegen: ‘Zij zou tegen de kinderen kunnen zeggen dat de echtgenoot verschillende minnaressen heeft.’
De dochter stond boos op: ‘Altijd hetzelfde met jou! Wanneer zul je Ursula nu eens begrijpen! Zij is niet in staat dat te doen!’
Ik was heel nieuwsgierig geworden. De dwerg kon het niet zijn, zij heette Tamarinda. Zij woonden, zoals de oude heer mij had verteld, helemaal alleen. Die berichten, zouden ze die 's nachts hebben ontvangen? Na de boosheid ging zij naar de eetkamer en even later kwam ze de tuin in onder een zalmkleurige parasol met ruches van witte tule. Tussen de middag verscheen ze niet aan tafel. De oude heer en ik aten weinig en we dronken weinig wijn. Daarna ging ik een boek kopen dat bijzonder geschikt was om in een verlaten huis midden in een verwilderde tuin te worden gelezen op een avond waarop niets wordt gezegd en na overvloedig eten en drinken.
| |
| |
Toen ik terugliep kwam er, een beetje eerder dan ik, een arme, oude, manke neger langs het balkon; hij droeg een groene hoed met brede rand, zoals de Mexicanen dragen.
Er was een bleke vlek van vlees te zien die tegen het groene glas van het balkon leunde.
Zodra we die avond aan tafel waren gegaan, begon ik verhalen te vertellen en zij droeg niet voor.
Het schaterlachen waarin de oude heer en ik uitbarstten, diende om onbehoorlijke hoeveelheden eten en wijn te verstouwen.
Op een goed moment zwegen we. Toen zei de dochter: ‘Vanavond wil ik muziek horen. Ik zal eerst naar mijn kamer gaan en de kaarsen op de piano aansteken. Ze hebben al een hele tijd niet gebrand. De piano, die arme vriend van mamma, zal denken dat zij hem gaat bespelen.’
Noch de oude heer noch ik zeiden verder een woord. Even later kwam Tamarinda ons zeggen dat de juffrouw ons verwachtte.
Toen ik het eerste akkoord zou aanslaan leek de stilte een zwaar dier dat een poot optilde. Na het eerste akkoord kwamen er geluiden die begonnen te flikkeren als kaarslicht. Bij het volgende akkoord was het alsof het dier weer een stap zette. En even later, nog voordat ik weer de toetsen aansloeg, knapte er een snaar. Zij gaf een gil. De oude heer en ik stonden op; hij ging naar zijn dochter toe die haar handen voor haar ogen hield, en hij begon haar te kalmeren door te zeggen dat de snaren oud en roestig waren. Maar zij bleef met haar handen voor haar ogen zitten en schudde voortdurend nee met haar hoofd. Ik wist niet wat ik moest doen; ik had nog nooit meegemaakt dat er een snaar sprong. Ik verontschuldigde me en ging naar mijn kamer; en toen ik door de gaanderij liep was ik bang dat ik op een parasol zou trappen.
De volgende ochtend kwam ik te laat voor de afspraak van de oude heer en zijn dochter op de bank in de tuin; maar ik kon nog net horen dat de dochter zei: ‘Ursula's geliefde droeg een grote, groene hoed met een enorme rand.’
Ik kon me niet voorstellen dat het die oude, manke neger was die ik de vorige middag voorbij had zien komen; en ik kon me ook niet voorstellen wie 's avonds met die berichten aankwam.
Tussen de middag lunchten de oude heer en ik opnieuw alleen. Ik maakte toen van de gelegenheid gebruik om hem te zeggen: ‘Het uitzicht vanaf de gaanderij is heel mooi. Ik bleef er vandaag langer staan omdat jullie het over een Ursula hadden, en ik was
| |
| |
bang indiscreet te zijn.’
De oude heer hield op met eten en vroeg zachtjes: ‘Heeft u het gehoord?’
Ik zag de gemakkelijke weg naar de vertrouwelijkheid en ik antwoordde: ‘Ja, ik heb alles gehoord; maar ik kan me niet voorstellen dat Ursula die oude, manke neger aantrekkelijk vindt die gisteren een groene hoed met zo'n brede rand op had!’
‘Ach,’ zei de oude heer, ‘u heeft het niet begrepen. Bijna sinds mijn dochter een klein meisje was, dwingt ze me al te luisteren en me te bemoeien met het leven van personages die zij verzint. En we hebben hun lot altijd gevolgd alsof ze echt bestonden en wij berichten ontvingen over hun leven. Zij bedenkt ze met de gebeurtenissen en kleren die ze vanaf het balkon ziet. Als ze gisteren een man met een groene hoed voorbij heeft zien komen, moet u zich er niet over verbazen dat ze die vandaag een van haar personages heeft opgezet. Ik ben te onhandig om die verzinsels te volgen en dan wordt zij kwaad op me. Waarom helpt u haar niet? Als u wilt dat ik...’
Ik liet hem niet uitspreken.
‘Beslist niet, meneer. Ik zou dingen verzinnen die haar kwaad doen.’
's Avonds kwam zij ook niet aan tafel. De oude heer en ik aten, dronken en praatten tot diep in de nacht.
Nadat ik in bed was gestapt, hoorde ik hout kraken, maar het was niet van de meubels. Ten slotte begreep ik dat iemand de trap op kwam. En even later werd er zachtjes op mijn deur geklopt. Ik vroeg wie het was en de stem van de dochter antwoordde: ‘Ik ben het; ik wil met u praten.’
Ik deed de lamp aan, opende de deur op een kier en zij zei: ‘U hoeft de deur niet op een kier te houden; ik kan de spiegel zien door de spleet en de spiegel weerkaatst u in uw blootje achter de deur.’
Ik sloot de deur meteen en zei dat ze moest wachten. Toen ik aangaf dat ze binnen kon komen deed ze de deur open, maar liep direct door naar een andere die zich in mijn kamer bevond en die ik nooit open had kunnen krijgen. Zij deed het met het grootste gemak en ging op de tast een in duisternis gehulde andere kamer binnen die ik niet kende. Ze keerde meteen terug met een stoel en zette hem naast mijn bed. Ze sloeg haar blauwe cape open en haalde er een schrift met verzen uit. Terwijl zij las deed ik mijn
| |
| |
uiterste best om niet in slaap te vallen; ik wilde mijn oogleden opslaan, maar ik kon het niet; in plaats daarvan draaide ik mijn ogen omhoog en ik zag er vast uit als een stervende. Plotseling gaf zij een gil, net als toen de pianosnaar knapte, en ik schoot overeind. Midden op de vloer zat een heel grote spin. Op het moment dat ik hem zag liep hij al niet meer: hij had drie van zijn harige poten opgetrokken alsof hij een sprong ging maken. Toen gooide ik mijn schoenen naar hem toe, maar ik kon hem niet raken. Ik stapte uit bed, maar zij zei dat ik er niet heen moest gaan, dat die spin kon springen. Ik pakte de lamp, liep vlak langs de muur door de kamer tot ik bij de wasbak kwam en vandaar gooide ik de zeep, het deksel van de zeepdoos en de tandenborstel naar de spin, maar ik raakte hem pas toen ik de zeepdoos gooide. De spin rolde zijn poten op en bleef als een kleine kluwen donkere wol liggen. De dochter van de oude heer vroeg me niets tegen haar vader te zeggen, omdat hij ertegen was dat zij zo laat werkte of las. Toen zij weg was, verpletterde ik de spin met de hak van mijn schoen en ging ik zonder het licht uit te doen naar bed. Toen ik op het punt stond in slaap te vallen, krulde ik onwillekeurig mijn tenen op; dat deed me denken aan de spin die daar lag en ik schoot weer overeind.
De volgende ochtend kwam de oude heer zijn verontschuldigingen aanbieden voor de spin. Zijn dochter had hem alles verteld. Ik zei hem dat het allemaal totaal niet van belang was, en om een ander onderwerp aan te snijden vertelde ik hem van een concert dat ik een van die dagen dacht te geven in een naburig dorp. Hij geloofde dat het een voorwendsel was om ervandoor te gaan en ik moest hem beloven na het concert terug te komen.
Toen ik wegging kon ik niet verhinderen dat de dochter mijn hand kuste: ik wist niet wat ik moest doen. De oude heer en ik omhelsden elkaar en opeens voelde ik dat hij me dicht bij een oor kuste.
Het lukte me niet het concert te geven. Na een paar dagen kreeg ik een telefoontje van de oude heer. Na de eerste woorden zei hij: ‘Uw aanwezigheid hier is noodzakelijk.’
‘Is er iets ernstigs gebeurd?’
‘Je zou het een ware ramp kunnnen noemen.’
‘Met uw dochter?’
‘Nee.’
‘Met Tamarinda?’
‘Ook niet. Ik kan het u nu niet zeggen. Als u het concert kunt
| |
| |
uitstellen, komt u dan met de trein van vier uur hierheen en dan ontmoeten we elkaar in café El Teatro.’
‘Maar is alles goed met uw dochter?’
‘Ze ligt in bed. Ze heeft niets, maar ze wil niet opstaan en ze wil het daglicht niet zien; ze zit de hele dag met het licht aan en ze heeft opdracht gegeven alle parasols dicht te doen.’
‘Goed. Tot straks.’
Het was heel rumoerig in El Teatro en we gingen ergens anders heen. De oude heer was terneergeslagen, maar hij nam de verwachtingen die ik hem voorhield onmiddellijk aan. Zijn glaasje donkere drank werd gebracht en hij zei: ‘Eergisteren was er een storm en 's middags zaten we in de eetkamer. We hoorden een enorm lawaai en we snapten meteen dat het de storm niet was. Mijn dochter rende naar haar kamer en ik ging achter haar aan. Toen ik arriveerde had zij de deuren naar het balkon al geopend en niets anders aangetroffen dan de hemel en het licht van de storm. Ze sloeg haar handen voor haar ogen en viel flauw.’
‘Dus dat licht hinderde haar?’
‘Maar mijn beste vriend toch! Heeft u het niet begrepen?’
‘Wat?’
‘We zijn het balkon kwijt! Het balkon was neergestort! Dat was niet het licht van het balkon!’
‘Maar een balkon...’
Ik hield mijn mond maar. Hij droeg me op met geen woord over het balkon te reppen tegen zijn dochter. En ik, wat kon ik doen? De arme oude heer had vertrouwen in mij. Ik dacht aan de orgieën die we samen hadden beleefd. Toen besloot ik rustig te wachten tot me iets zou invallen als ik bij haar was.
Het was akelig om de gaanderij zonder parasols te zien.
Die avond aten en dronken we weinig. Toen ging ik met de oude heer naar het bed van de dochter en hij verliet de kamer meteen weer. Zij had geen woord gezegd; maar zodra de oude heer weg was, keek ze naar de deur die op de leegte uitkwam en zei tegen mij: ‘Heeft u gezien dat hij is verdwenen?’
‘Maar juffrouw! Een balkon dat neerstort...’
‘Hij is niet neergestort. Hij heeft zich naar beneden gestort.’
‘Goed, maar...’
‘Het was niet zo dat ik alleen van hem hield; ik weet zeker dat hij ook van mij hield; hij heeft het me laten zien.’
Ik boog het hoofd. Ik voelde me betrokken in een daad van ver- | |
| |
antwoordelijkheid waarop ik niet was voorbereid. Zij begon haar hart voor me uit te storten en ik wist niet hoe ik het moest aanhoren of wat ik ermee aan moest.
Nu zei het arme meisje: ‘Het is allemaal mijn schuld. Hij werd jaloers op die avond dat ik naar uw kamer ging.’
‘Wie?’
‘Wie denkt u? Het balkon, mijn balkon.’
‘Maar u denkt daar veel te veel aan, juffrouw. Hij was al oud. Er zijn dingen die door hun eigen gewicht vallen.’
Ze luisterde niet naar me en vervolgde: ‘Die avond begreep ik de waarschuwing en de dreiging.’
‘Maar hoort u nou eens, hoe is het mogelijk dat...’
‘Herinnert u zich niet wie mij bedreigde...? Wie me zolang strak zat aan te kijken en die drie harige poten opstak?’
‘O, u heeft gelijk. De spin!’
‘Dat is typisch iets voor hem.’
Ze sloeg haar oogleden op. Toen gooide ze de dekens opzij en stapte in haar nachtjapon het bed uit. Ze liep naar de deur die op het balkon uitkwam en ik dacht dat ze zich in de leegte zou storten. Ik maakte een beweging om haar vast te grijpen; maar ze was in nachtjapon. Terwijl ik daar besluiteloos stond, had zij haar koers al bepaald. Ze liep naar een tafeltje naast de deur naar de leegte. Voordat ze bij het tafeltje kwam zag ik het poëzieschrift met de zwarte kaft.
Toen ging ze op een stoel zitten, sloeg het schrift open en begon voor te dragen: ‘De weduwe van het balkon...’
| |
| |
| |
‘Kanariepiet’-meubels
Ik werd verrast door de reclame voor deze meubels. Ik was een maand op vakantie gegaan naar een plaats in de buurt en ik wilde niet weten wat er in de stad gebeurde. Toen ik terugkwam was het heel warm en diezelfde avond ging ik naar een strand. Ik ging nogal vroeg terug naar mijn kamer, in een tamelijk slecht humeur door wat me in de tram was overkomen. Die had ik bij het strand genomen en ik vond een plaatsje aan het gangpad. Omdat het nog steeds heel warm was, had ik mijn jasje op mijn knieën gelegd en mijn armen waren bloot want ik droeg een overhemd met korte mouwen. Onder de mensen die door het gangpad liepen was er een die opeens tegen me zei: ‘Mag ik even, alstublieft...’
En ik antwoordde snel: ‘Ga uw gang.’
Maar ik begreep niet alleen niet wat er aan de hand was, ik schrok ook. Op dat moment gebeurden er allerlei dingen tegelijk. Het eerste was dat die meneer nog niet eens klaar was met het vragen om toestemming en ik met antwoorden, toen hij al met iets kouds over mijn blote arm wreef dat mij om een mij onbekende reden dacht spuug leek. En toen ik klaar was met het uitspreken van de woorden ‘ga uw gang’, voelde ik de prik en zag ik een grote injectiespuit met letters erop. Op hetzelfde moment zei een dikke vrouw die vlakbij zat: ‘En daarna ik.’
Ik moet een onverwachte beweging hebben gemaakt met mijn arm, want de man met de injectiespuit zei: ‘O, ik doe u pijn... momentje...’
Snel haalde hij de injectiespuit eruit temidden van grijnzende medepassagiers die mijn gezicht hadden gezien. Toen begon hij over de arm van de dikke vrouw te wrijven en zij keek met veel genoegen toe bij de operatie. Al was het een grote injectiespuit, er kwam schoksgewijs maar een klein straaltje uit. Op dat moment las ik de gele letters over de hele lengte van de buis: ‘Kanariepiet’-meubels. Ik durfde niet te vragen wat dit te betekenen had en besloot de volgende dag de kranten te lezen om erachter te komen. Maar zodra ik uitgestapt was, dacht ik: ‘Het kan geen versterkend middel zijn; het moet iets zijn dat zichtbare gevolgen heeft als het echt om een reclame-actie gaat.’ Ik wist toch niet precies waar het om ging; maar ik was heel moe en probeerde er zo weinig mogelijk aandacht aan te besteden. Ik was er hoe dan ook van overtuigd dat het niet toegestaan zou zijn het publiek met het een of andere ver- | |
| |
dovende middel in te spuiten. Voordat ik in slaap viel dacht ik dat ze misschien een fysieke toestand van genot of welbehagen hadden willen bewerkstelligen. Ik was nog niet in slaap toen ik een vogeltje in mij hoorde zingen. Het had niet de kwaliteit van iets dat ik me herinnerde of van het geluid dat van buitenaf tot ons komt. Het was zo abnormaal als een nieuwe ziekte; maar er was ook iets ironisch aan; het was alsof de ziekte zich tevreden voelde en een beetje was gaan zingen. Deze indrukken trokken snel voorbij en onmiddellijk verscheen er iets concreters: ik hoorde in mijn hoofd een stem die zei: ‘Hallo, hallo, hier radio Kanariepiet... hallo, hallo, dit is een speciale uitzending. Mensen die gevoelig zijn voor deze uitzendingen... etc. etc.’
Ik hoorde dit alles op blote voeten naast mijn bed staand en ik had niet de moed om het licht aan te doen; ik was uit bed gesprongen en stokstijf blijven staan; het leek onmogelijk dat dit binnen in mijn hoofd klonk. Ik ging weer naar bed en uiteindelijk besloot ik af te wachten. Nu werden er instructies gegeven over afbetalingsregelingen van ‘Kanariepiet’-meubels. En opeens zeiden ze: ‘Als eerste draaien we de tango...’
Wanhopig ging ik onder een dikke deken liggen; toen hoorde ik alles nog duidelijker, want door de deken werden de geluiden van de straat minder en hoorde ik beter wat er binnen in mijn hoofd gebeurde. Ik schoof meteen die deken weg en begon door de kamer te lopen; dat gaf een beetje verlichting, maar ik bleef als het ware met heimelijke halsstarrigheid naar mijn ongeluk luisteren en erover klagen. Ik ging weer naar bed en toen ik me aan de spijlen van het bed vastgreep, hoorde ik de tango weer duideljker.
Even later stond ik op straat: ik zocht andere geluiden om het geluid in mijn hoofd te overstemmen. Ik dacht erover een krant te kopen, achter het adres van het radiostation te komen en te vragen wat je moest doen om het effect van de injectie ongedaan te maken. Maar toen kwam er een tram aan en ik stapte in. Al gauw reed de tram over een gedeelte waar de rails in slechte staat verkeerden en door het lawaai werd ik ontlast van de volgende tango die ze nu draaiden; maar opeens keek ik naar de mensen in de tram en ik zag weer een man met een injectiespuit; hij was bezig kinderen die op de dwarsbankjes zaten injecties te geven. Ik liep erheen en vroeg hem wat ik moest doen om het effect van de injectie die me ongeveer een uur geleden was gegeven, ongedaan te maken. Hij keek me verbaasd aan en zei: ‘Vindt u de uitzending niet aardig?’
| |
| |
‘Helemaal niet.’
‘Wacht u maar even, dan begint er een hoorspel.’
‘Vreselijk,’ zei ik.
Hij ging verder met zijn injecties en schudde glimlachend het hoofd. Ik hoorde de tango niet meer. Nu hadden ze het weer over de meubels. Ten slotte zei de man van de injecties tegen me: ‘Meneer, de advertentie van “Kanariepiet”-tabletten heeft in alle kranten gestaan. Als de uitzending u niet bevalt, neemt u zo'n tabletje en klaar.’
‘Maar alle apotheken zijn dicht en ik word stapelgek!’
Op dat moment hoorde ik de aankondiging: ‘En nu gaan we een gedicht uitzenden met de titel Mijn lievelingsfauteuil, een sonnet dat speciaal is geschreven voor “Kanariepiet”-meubels.’
Vervolgens kwam de man met de injectiespuit naar me toe om me iets in te fluisteren en hij zei: ‘Ik zal uw geval anders afhandelen. Ik vraag u er één peso voor omdat u een eerlijk gezicht heeft. Als u me aangeeft ben ik mijn baan kwijt, want het is voor het bedrijf voordeliger dat er tabletten worden verkocht.’
Ik drong er bij hem op aan me het geheim te vertellen. Toen hield hij zijn hand op en zei: ‘Kom op met die peso.’ En nadat ik hem die had gegeven, voegde hij eraan toe: ‘Neemt u maar een lekker warm voetbad.’
|
|