De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
De immigranten
| |
[pagina 145]
| |
vrouw zitten en hield haar armen met zijn knieën op de grond. Ten slotte kwam hij overeind, deed weifelend een paar stappen achteruit, sloeg op zijn voorhoofd en legde het hoofd van zijn vrouw, die nu in coma was, weer op zijn benen. Er volgde weer een aanval van stuipen, waarna de vrouw nog dieper in coma raakte. Even later kreeg ze een nieuwe aanval, maar toen die was afgelopen, was ook het leven afgelopen. Dat merkte de man terwijl hij nog schrijlings op zijn vrouw zat, al zijn krachten verzamelend om de stuiptrekkingen te bedwingen. Hij was doodsbang en staarde naar het bruisende schuim om de mond, waarvan de bloederige bellen nu langzaam de zwarte holte in sijpelden. Zonder te weten wat hij deed, raakte hij met zijn vinger haar kaak aan. ‘Carlota!’ zei hij met een fletse, van elke intonatie verstoken stem. Dank zij het geluid van zijn woorden kwam hij weer tot zichzelf en terwijl hij overeind kwam, keek hij met een wilde blik om zich heen. ‘Dit is te veel rampspoed,’ mompelde hij. ‘Dit is te veel rampspoed...’ mompelde hij weer en probeerde intussen te achterhalen wat er precies was gebeurd. Ze waren uit Europa gekomen, ja, dat leed geen twijfel; en daar hadden ze hun oudste zoon achtergelaten, twee jaar oud. Zijn vrouw was zwanger en ze waren met enkele anderen op weg naar Makallé... Ze waren met z'n tweeën achterop geraakt, omdat zij niet goed kon lopen... En misschien was zij er slecht aan toe geweest... misschien was zijn vrouw wel in gevaar geweest... En plotseling draaide hij zich om met een krankzinnige blik in zijn ogen: ‘Daar ligt ze, dood...!’ Hij ging weer zitten en terwijl hij het dode hoofd van zijn vrouw op zijn dijen legde, dacht hij vier uur lang na over wat hij zou doen. Hij kon niets bedenken, maar toen de avond viel, laadde hij zijn vrouw op zijn schouders en begon de weg terug te lopen. Ze gingen weer langs het moeras. Het hoge, dikke riet strekte zich eindeloos uit in de zilverkleurige, roerloze nacht die zoemde van de muggen. Met gekromde nek liep de man in gelijkmatig tempo, totdat zijn vrouw plotseling van zijn rug viel. Hij bleef een ogenblik stokstijf rechtop staan en stortte toen eveneens neer. Toen hij weer bij bewustzijn kwam, stond de zon brandend aan | |
[pagina 146]
| |
de hemel. Hij at philodendronbananen, al had hij liever iets voedzamers gehad, aangezien het nog wel een paar dagen zou duren voor hij het lijk van zijn vrouw in gewijde aarde kon begraven. Hij tilde het lijk weer op, maar zijn kracht nam af. Hij maakte een pak van het lichaam door er in elkaar gevlochten lianen omheen te binden; zo was het lopen minder vermoeiend. Drie dagen lang liep de man maar door en door onder een hemel die wit was van de warmte en 's nachts werd hij verslonden door de insecten. Hij rustte uit, ging opnieuw verder, slaapwandelend van de honger, vergiftigd door de stinkende walmen van het lijk en gedreven door slechts één obstinate gedachte die zijn missie bepaalde: het dierbare lichaam van zijn vrouw weghalen uit het vijandige, barbaarse land. Op de ochtend van de vierde dag zag hij zich genoodzaakt te stoppen; 's middags kon hij ternauwernood zijn weg vervolgen. Maar toen de zon wegzonk, schoot er een diepe huivering door de uitgeputte zenuwen van de man, en nadat hij het dode lichaam op de grond had gelegd, ging hij ernaast zitten. De nacht was al gevallen en de eenzame lucht was vervuld van het monotone gezoem van de muggen. De man had kunnen voelen hoe ze hun stekende net op zijn gezicht weefden, maar uit het diepst van zijn ijskoude merg schoten de rillingen achter elkaar omhoog. De okerkleurige, afnemende maan was eindelijk achter het beekje opgedoemd. Het hoge, stijve riet fonkelde tot aan de horizon als een geelachtige dodenzee. De fatale koorts steeg nu razendsnel. De man wierp een vluchtige blik op de weerzinwekkende, weke massa die naast hem lag, en terwijl hij zijn handen over zijn knieën vouwde bleef hij strak voor zich uit kijken, naar het giftige moeras; in de verte zag hij in een waanvoorstelling een dorpje in Silezië waarnaar hij en zijn vrouw, Carlota Phoening, rijk en gelukkig terugkeerden om hun dierbare oudste zoon op te halen. |
|