De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Het afscheid
| |
[Cum subit illius tristissima noctis imago,]Cum subit illius tristissima noctis imago,
qua mihi supremum tempus in urbe fuit,
cum repeto noctem qua tot mihi cara reliqui,
labitur ex oculis nunc quoque gutta meis.
5[regelnummer]
iam prope lux aderat qua me discedere Caesar
finibus extremae iusserat Ausoniae.
nec spatium nec mens fuerat satis apta parandi:
torpuerant longa pectora nostra mora.
non mihi servorum, comites non cura legendi,
10[regelnummer]
non aptae profugo vestis opisve fuit.
non aliter stupui quam qui Iovis ignibus ictus
vivit et est vitae nescius ipse suae.
ut tamen hanc animi nubem dolor ipse removit
et tandem sensus convaluere mei,
15[regelnummer]
alloquor extremum maestos abiturus amicos,
qui modo de multis unus et alter erat.
uxor amans flentem flens acrius ipsa tenebat,
imbre per indignas usque cadente genas.
nata procul Lybicis aberat diversa sub oris,
20[regelnummer]
nec poterat fati certior esse mei.
| |
[pagina 167]
| |
[Vervolg Nederlands]En waar je ook maar keek, zo luid als bij een uitvaart
Klonk overal in huis het rouwbeklag.
De vrouwen en de mannen, zelfs de slaven huilden
Om mijn teloorgang, ieder was van slag.
25[regelnummer]
Indien ik een extreme beeldspraak mag gebruiken:
Zo oogde Troje op zijn laatste dag.
Verstomd was nu de stem van mensen en van honden,
Hoog reed de maan haar paarden door de nacht.
Ik zag hoe in haar glans het Capitool te pronk lag,
30[regelnummer]
Welks nabuurschap geen redding had gebracht,
En sprak: ‘Gij, machten dier nabije heiligdommen,
Gij, tempels die mijn oog ontnomen zijt,
Gij, goden op die burcht, aan wie ik word onttrokken,
Ontvang mijn heilwens tot in eeuwigheid!
35[regelnummer]
Al vat ik nu het schild te laat, na mijn verwonding,
Behoed nochtans mijn ballingschap voor haat
En meld die hemeling de toedracht van mijn domheid,Ga naar eindnoot37
Opdat hij die niet ziet als euveldaad.
Dan dringt uw inzicht door tot wie mij heeft gevonnist
40[regelnummer]
En als die god kalmeert, treft mij geen kwaad.’
Zo smeekte ik de goden; en nog veel meer vragen,
Gesmoord in snikken, klonken van mijn vrouw.
Languit met losse haren liggend voor de LarenGa naar eindnoot43-45
Kuste zij bevend de gedoofde schouwGa naar eindnoot44
45[regelnummer]
En slaakte kreten tot de grimmige Penaten,
Wat haar betreurde man niet baten zou.
| |
[Vervolg Latijn]quocumque aspiceres, luctus gemitusque sonabant,
formaque non taciti funeris intus erat.
femina virque meo, pueri quoque funere maerent,
inque domo lacrimas angulus omnis habet.
25[regelnummer]
si licet exemplis in panis grandibus uti,
haec facies Troiae, cum caperetur, erat.
iamque quiescebant voces hominumque canumque,
Lunaque nocturnos alta regebat equos.
hanc ego suspiciens et ad hanc Capitolia cernens,
30[regelnummer]
quae nostro frustra iuncta fuere Lari,
‘numina vicinis habitantia sedibus,’ inquam,
‘iamque oculis numquam templa videnda meis,
dique relinquendi quos urbs habet alta Quirini,
este salutati tempus in omne mihi!
35[regelnummer]
et quamquam sero clipeum post vulnera sumo,
attamen hanc odiis exonerate fugam,
caelesti viro quis me deceperit error,
dicite, pro culpa ne scelus esse putet.
ut quod vos scitis poenae quoque sentiat auctor:
40[regelnummer]
placato possum non miser esse deo.’
hac prece adoravi superos ego, pluribus uxor,
singultu medios impediente sonos.
illa etiam ante Lares passis adstrata capillis
contigit extinctos ore tremente focos,
45[regelnummer]
mutaque in adversos effudit verba Penates
pro deplorato non valitura viro.
| |
[pagina 168]
| |
[Vervolg Nederlands]Nog dralen kon niet meer, de nacht was omgevlogen,
De Grote Beer gewenteld om zijn as.Ga naar eindnoot48
Wat moest ik doen? Mij bond een zoete band aan Rome,
50[regelnummer]
Maar na vannacht gold dat ik balling was.
Ach! vaak riep ik, gemaand: ‘Is dan zo'n haast geboden?
Waar jaag je me naar toe, en waar vandaan!’
Ach! vaak heb ik geveinsd dat ik een afgesproken
Vertrekuur had, geschikt om weg te gaan.
55[regelnummer]
Mijn voet, traag als mijn hart, bracht mij de drempel over,
Driemaal, maar iets weerhield mij elke keer.
Steeds na het laatst ‘Vaarwel!’ sprak ik nog vele woorden;
In schijn vertrok ik, kuste ieder teer,
Met steeds herhaald advies, als kon ik langer pozen,
60[regelnummer]
Omziend naar mijn geliefden, telkens weer.
‘Kalm aan!’ zei ik tot slot. ‘Men zendt mij naar de Scythen
En Rome uit: geen van die twee eist spoed.
Mijn vrouw leeft en ik leef, toch moet ik haar verliezen,
Mijn huis, met al wat dierbaar is en zoet,
65[regelnummer]
Mijn vrienden, die 'k bemin met broederlijke liefde:
Als helden gaan zij voor mij door het vuur!
Omhels mij nu 't nog kan: de kans is straks misschien wel
Voorgoed om hals. Winst is mij ieder uur.’
't Was tijd! Ik liet onaf wat ik nog zeggen wilde
70[regelnummer]
En drukte wie mij nastond aan het hart.
Terwijl ik sprak, terwijl wij weenden, rees wit blinkend
De morgenster, voorbode van mijn smart.
Ik werd verscheurd als één van wie 't verminkte lichaam
De leden mist die afgereten zijn;
| |
[Vervolg Latijn]iamquc morae spatium nox praecipitata negabat,
versaque ab axe suo Parrhasis Arctos erat.
quid facerem? blando patriae retinebar amore,
50[regelnummer]
ultima sed iussae nox erat illa fugae.
a! quotiens aliquo dixi properante: ‘quid urges?
vel quo festinas ire, vel unde, vide.’
a! quotiens certam me sum mentitus habere
horam propositae quae foret apta viae.
55[regelnummer]
ter limen tetigi, ter sum revocatus, et ipse
indulgens animo pes mihi tardus erat.
saepe ‘vale’ dicto rursus sum multa locutus
et quasi discedens oscula summa dedi.
saepe eadem mandata dedi meque ipse fefelli,
60[regelnummer]
respiciens oculis pignora cara meis.
denique ‘quid propero? Scythia est quo mittimur,’ inquam,
‘Roma relinquenda est. utraque lusta mora est.
uxor in aeternum vivo mihi viva negatur
et domus et fidae dulcia membra domus,
65[regelnummer]
quosque ego dilexi fraterno more sodales,
o mihi Thesea pectora iuncta fide!
dum licet amplectar, numquam fortasse licebit
amplius: in lucro est quae datur hora mihi.’
nec mora, sermonis verba imperfecta relinquo,
complectens animo proxima quaeque meo. 70
dum loquor et flemus, caelo nitidissimus alto
stella gravis nobis Lucifer ortus erat.
dividor haud aliter quam si mea membra relinquam
et pars abrumpi corpore visa suo est.
| |
[pagina 169]
| |
[Vervolg Nederlands]75[regelnummer]
En zoals Mettus leed, toen men hem om zijn misdaadGa naar eindnoot75
Met paarden vierendeelde, was mijn pijn.
Dan barst mijn volk pas los in jammeren en kermen
En beukt de naakte borsten, droef te moe.
Dan voegt mijn vrouw, zich treurig aan mijn boezem knellend
80[regelnummer]
Terwijl ik wenend ga, haar smeekbee toe.
‘Jij weg? Dat kan niet! Samen, wij gaan samen,’ zegt zij,
Jij balling? Dan je vrouw als balling mee!
Ook ik word heengejaagd, ook mij ontvangt de verte,
Ik zal slechts lichte ballast zijn op zee.
85[regelnummer]
Jou prest de toorn van god uit Rome te vertrekken
En mij de trouw. De trouw geldt mij als god!’
Zo klonk, niet voor het eerst, haar wens. Om mij te helpenGa naar eindnoot87
Schikte zij zich, met moeite, in haar lot.
Zo ging ik - 't leek een lijkstoet, zij het zonder groeve -,
90[regelnummer]
Morsig, mijn haren woest, met stoppelbaard.Ga naar eindnoot90
Men zegt dat zij, ontzind, de geest door smart vertroebeld,
Halfdood terneer zonk, midden voor de haard;
En dat zij, toen zij rees, het haar door stof bezoedeld,
De leden heffend van de koude vloer,
95[regelnummer]
Zichzelve heeft beweend, haar desolate boedel,
En steeds haar weggerukte man bezwoer;
En dat zij even droef geklaagd heeft als ervoer zij
De lijkverbranding van haar man of kind,
En sterven wou om niet die pijn te hoeven voelen,
100[regelnummer]
Maar toch niet stierf, door wat haar aan mij bindt.
Zij leve, opdat hij die ver van haar moet boeten,
Dank zii haar leven steeds vertroosting vindt!
| |
[Vervolg Latijn]75[regelnummer]
sic doluit Mettus tunc cum in contrana versos
ultores habuit proditionis equos.
tum vero exoritur clamor gemitusque meorum
et feriunt maestae pectora nuda manus.
tum vero coniunx umeris abeuntis inhaerens
80[regelnummer]
miscuit haec lacrimis tristia verba meis:
‘non potes avelli; simul hinc, simul ibimus,’ inquit,
‘te sequar et coniunx exulis exul ero.
et mia facta via est, et me capit ultima tellus,
accedam profugae sarcina parva rati.
85[regelnummer]
te iubet e patria discedere Caesaris ira,
me pietas: pietas haec mihi Caesar erit.’
talia temptabat, sicut temptaverat ante,
vixque dedit victas utilitate manus.
egredior, sive illud erat sine funere ferri,
90[regelnummer]
squalidus, inmissis hirta per ora comis.
illa dolore amens tenebris narratur obortis
semianimis media procubuisse domo,
utque resurrexit foedatis pulvere turpi
crinibus et gelida membra levavit humo,
se modo, desertos modo complorasse Penates,
nomen et erepti saepe vocasse viri,
nec gemuisse minus quam si nataeque vinque
vidisset structos corpus habere rogos,
et voluisse mori, monendo ponere sensus,
100[regelnummer]
respectuque tamen non periisse mei.
vivat et absentem, quoniam sic fata tulerunt,
vivat ut auxilio sublevet usque suo.
|
|