| |
| |
| |
De dronken boot
Arthur Rimbaud
(Vertaling Martin de Haan)
Ik was onaangedane Stromen af aan 't dalen,
Toen plots mijn koers niet meer door slepers bleek bepaald:
Door Roodhuiden genageld aan de kleurenpalen,
Werden zij naakt op pijlen en gejoel onthaald.
Aan scheepsbemanningen was mij niet veel gelegen,
Of ik nu Brits katoen of Vlaamse granen droeg.
Toen na mijn jagers ook de Indianen zwegen,
Brachten de Stromen mij omlaag naar waar ik vroeg.
In de getijdengolven met hun woedend branden
Wierp ik mij - ik, nog dover dan een kindergeest,
Verleden winter! En de ontmeerde Schiereilanden
Zijn nooit met trotser wanorde behept geweest.
De stormwind zegende mijn maritiem ontwaken.
Lichter dan kurk danste ik tien nachten op de zee,
Die 't voortrollen van slachtoffers nooit heet te staken,
En miste 't domme oog der handlantaarns niet. Nee!
| |
Le Bateau ivre
Comme je descendais des Fleuves impassibles,
Je ne me sentis plus guidé par les haleurs:
Des Peaux-Rouges criards les avaient pris pour cibles
Les ayant cloués nus aux poteaux de couleurs.
J'étais insoucieux de tous les équipages,
Porteur de blés flamands ou de cotons anglais.
Quand avec mes haleurs ont fini ces tapages
Les Fleuves m'ont laissé descendre où je voulais.
Dans les clapotements furieux des marées
Moi l'autre hiver plus sourd que les cerveaux d'enfants,
Je courus! Et les Péninsules démarrées
N'ont pas subi tohu-bohu plus triomphants.
La tempête a béni mes éveils maritimes.
Plus léger qu'un bouchon j'ai dansé sur les flots
Qu'on appelle rouleurs éternels de victimes,
Dix nuits, sans regretter l'oeil niais des falots!
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zoeter dan kinderen zuur appelvlees kan smaken,
Drong 't groene water tot mijn grenen casco door,
En van de smet van blauwe wijnen en van 't braken
Schoonde 't mij, makend dat ik roer en dreg verloor.
Van toen af werd ik door 't Gedicht der Zee omgeven,
Dat melkig kleurend en van sterrenlicht doorstraald
Het groen azuur verslindt; en waar - bleek is dit zweven
En dolblij - peinzend soms een drenkeling in daalt;
Waar, plots de blauwten vervend, enthousiaste zwieren
En trage ritmen in de glans der zonneschijn,
Sterker dan alcohol, weidser dan onze lieren,
De wrange rosheden der liefde gistend zijn!
Ik ken de hozen, de tot vuur barstende wolken,
De branding en de stromingen; ik ken de nacht,
De dageraad, geëxalteerd als duivenvolken,
En 'k zag soms wat de mens gewaar te worden dacht!
Ik zag de lage zon: gevlekt met duist're plagen
Bescheen zij, met een vloed van violet dat stolt,
Als spelers van toneel uit lang vervlogen dagen,
De zee, die naar de kim haar luikenrilling rolt!
Ik droomde de nacht groen met blinde sneeuwlandschappen,
Zoen die 't geelblauw ontwaken van het fosforlied
En 't omvloeien der ongehoorde levenssappen
Met traagheid naar der zeeën ogen stijgen liet!
| |
[Frans]
Plus douce qu'aux enfants la chair des pommes sures,
L'eau verte pénétra ma coque de sapin
Et des taches de vins bleus et des vomissures
Me lava, dispersant gouvernail et grappin.
Et dès lors, je me suis baigné dans le Poème
De la Mer, infusé d'astres, et lactescent,
Dévorant les azurs verts; où, flottaison blême
Et ravie, un noyé pensif parfois descend;
Où, teignant tout à coup les bleuités, délires
Et rhythmes lents sous les rutilements du jour,
Plus fortes que l'alcool, plus vastes que nos lyres,
Fermentent les rousseurs amères de l'amour!
Je sais le cieux crevant en éclairs, et les trombes
Et les ressacs et les courants: je sais le soir,
L'Aube exaltée ainsi qu'un peuple de colombes,
Et j'ai vu quelquefois ce que l'homme a cru voir!
J'ai vu le soleil bas, taché d'horreurs mystiques,
Illuminant de longs figements violets,
Pareils à des acteurs de drames très-antiques
Les flots roulant au loin leurs frissons de volets!
J'ai rêvé la nuit verte aux neiges éblouies
Baiser montant aux yeux des mers avec lenteurs,
La circulation des sèves inouïes,
Et l'éveil jaune et bleu des phosphores chanteurs!
| |
| |
| |
[Nederlands]
Ik volgde 't deinen dat de klippen steeds belaagde,
Als een hysterische troep koeien - maandenlang,
Niet wetend dat de lichtgevende voet der Maagden
De snuit van 't hijgend Water willig kreeg met dwang!
Ik raakte wonderbare Florida's, die ogen
Van luipaarden in mensenvel hadden gehecht
Aan bloemen! En, onder de zeekim, regenbogen:
Als teugels, aan zeegroene kudden aangelegd!
Ik zag de ontzaglijke moerassen gisten, fuiken
Waar een hele Leviathan in 't riet verrot!
Windstilten, waarin waters naar de diepten duiken
En verten, cascaderend naar een kolkend lot!
Vuurluchten, gletsjers, parelgolven, zilverzonnen!
Gruw'lijke strandplaatsen in bruine baaien, waar
Menige reuzenslang, door wandluizen ontgonnen,
Uit krom geboomte valt, van zwarte geuren zwaar!
Ik had de kinderen die brasems willen tonen,
Die goudvissen, die zangvissen der blauwe vloed.
- Mijn afdrift werd gewiegd door schuim van bloemenkronen
En nameloze wind wiekte mij soms tot spoed.
Naar mij, martelaar, moe van dat verwarde reizen,
Liet soms de zee, wier snik mij zacht aan 't deinen hield,
Haar schaduwbloemen met gele zuignappen rijzen
En 'k bleef, gelijk een vrouw die neder ligt geknield...
| |
[Frans]
J'ai suivi, des mois pleins, pareille aux vacheries
Hystériques, la houle à l'assaut des récifs,
Sans songer que les pieds lumineux des Maries
Pussent forcer le mufle aux Océans poussifs!
J'ai heurté, savez-vous, d'incroyables Florides
Mêlant aux fleurs des yeux de panthères à peaux
D'hommes! Des arcs-en-ciel tendus comme des brides
Sous l'horizon des mers, à de glauques troupeaux!
J'ai vu fermenter les marais énormes, nasses
Où pourrit dans les joncs tout un Léviathan!
Des écroulements d'eaux au milieu des bonaces
Et les lointains vers les gouffres cataractant!
Glaciers, soleils d'argent, flots nacreux, cieux de braises!
Échouages hideux au fond des golfes bruns
Où les serpents géants dévorés des punaises
Choient, des arbres tordus, avec de noirs parfums!
J'aurais voulu montrer aux enfants ces dorades
Du flot bleu, ces poissons d'or, ces poissons chantants.
- Des écumes de fleurs ont bercé mes dérades
Et d'ineffables vents m'ont ailé par instants.
Parfois, martyr lassé des pôles et des zones,
La mer dont le sanglot faisait mon roulis doux
Montait vers moi ses fleurs d'ombre aux ventouses jaunes
Et je restais, ainsi qu'une femme à genoux....
| |
| |
| |
[Nederlands]
Schier eiland, op mijn boorden schuddend drek en snauwen
Van blondogige vogels, schril van stemgeluid,
En ik voer voort, terwijl dwars door mijn tere touwen
Verdronkenen te ruste daalden, achteruit!
Ik nu, een boot, in 't haar der inhammen verborgen,
Die door de orkaan de vogelloze lucht in schoot,
Ik, van wie 't waterdronken casco nooit geborgen
Zou zijn door Monitors of door de Hanzevloot;
Vrij, walmend en met violette mist betogen,
Ik die de lucht doorstak die rood kleurde als een muur
Vol jam die goede dichters graag gebruiken mogen:
Korstmossen van zonlicht en snotten van azuur,
Die vlóóg, gevlekt met elektrieke bijplaneten,
Een dolle plank, door zwarte zeepaarden behoed,
Toen overzeese luchten stuk werden gesmeten
Door juli's met hun knuppels, in de trechtergloed;
Ik die trillend van ver 't gekerm hoorde van brede
Maalstromen en van bronstige Behemoths; ik,
Eeuwige spinner van de blauwe roerloosheden,
Wierp op Europa's oude vest graag weer een blik!
'k Zag sterrenarchipels! en eilanden met luchten
In trance, alwaar een warm onthaal de zwalker wacht:
- Blijft ge in die bodemloze nachten slapen, vluchten,
Miljoenen gouden vogels, o toekomst'ge kracht? -
| |
[Frans]
Presque île, ballotant sur mes bords les querelles
Et les fientes d'oiseaux clabaudeurs aux yeux blonds
Et je voguais, lorsqu'à travers mes liens frêles
Des noyés descendaient dormir, à reculons!
Or moi, bateau perdu sous les cheveux des anses,
Jeté par l'ouragan dans l'éther sans oiseau,
Moi dont les Monitors et les voiliers des Hanses
N'auraient pas repêché la carcasse ivre d'eau;
Libre, fumant, monté de brumes violettes,
Moi qui trouais le ciel rougeoyant comme un mur
Qui porte, confiture exquise aux bons poètes,
Des lichens de soleil et des morves d'azur,
Qui courais, taché de lunules électriques,
Planche folie, escorté des hippocampes noirs,
Quand les juillets faisaient crouler à coups de triques
Les cieux ultramarins aux ardents entonnoirs;
Moi qui tremblais, sentant geindre à cinquante lieues
Le rut des Béhémots et les Maelstroms épais
Fileur éternel des immobilités bleues
Je regrette l'Europe aux anciens parapets!
J'ai vu des archipels sidéraux! et des îles
Dont les cieux délirants sont ouverts au vogueur:
- Est-ce en ces nuits sans fonds que tu dors et t'exiles,
Million d'oiseaux d'or, ô future Vigueur? -
| |
| |
| |
[Nederlands]
Maar 'k heb te veel gehuild! De Dageraden kwellen.
Gemeen is elke maan en bitter elke zon:
Wrang deed de liefde mij van dwelmhypnosen zwellen.
'k Wou dat mijn kiel bezweek! 'k Wou dat ik zinken kon!
Als ik één water in Europa wens, is dit de
Kilzwarte poel waar als de geurzon ondergaat
Een kind, dat droevig op zijn hurken is gaan zitten,
Een boot, teer als een meivlinder, te water laat.
Van uw kwijnen doorweekt kan ik niet meer, o baren,
Het kielzog stelen van de klippers vol katoen,
Noch door de trots der vlaggen en der vaandels varen,
Noch onder 't gruw'lijk lichtersoog mijn slagen doen.
| |
[Frans]
Mais, vrai, j'ai trop pleuré! Les Aubes sont navrantes.
Toute lune est atroce et tout soleil amer:
L'âcre amour m'a gonflé de torpeurs enivrantes.
O que ma quille éclate! O que j'aille à la mer!
Si je désire une eau d'Europe, c'est la flache
Noire et froide où vers le crépuscule embaumé
un enfant accroupi plein de tristesses, lâche
Un bateau frêle comme un papillon de mai.
Je ne puis plus, baigné de vos langueurs, ô lames,
Enlever leur sillage aux porteurs de cotons,
Ni traverser l'orgueil des drapeaux et des flammes,
Ni nager sous les yeux horribles des pontons.
| |
Noot van de vertaler
‘Le Bateau ivre’ is zonder enige twijfel het beroemdste gedicht van Arthur Rimbaud (1854-1891), en in Nederland waarschijnlijk ook het meest vertaalde. Als men de vier kwatrijnen uit de nalatenschap van Slauerhoff meetelt, zagen tot nu toe niet minder dan 6,16 verdietsingen ervan het levenslicht, namelijk: Jef Last, ‘Het dronken schip’ (in Les poètes maudits, Bussum 1945, p. 29-32); J. Slauerhoff, ‘Het dronken schip’ (vert. van de strofen 1, 2, 4 en 5; in Rimbaud, Gedichten, Baarn 1987, p. 118); Bert Decorte, ‘Dronken schip’ (1946; herziene versie in Gedicht en omgedicht, Hasselt 1960, p. 123-125); J.P. Guépin, ‘De dronken boot’ (1964; herziene versie in Rimbaud, Gedichten, Baarn 1987, p. 119-122); Joris Diels, ‘Dronken schip’ (in Hollands Maandblad 210, jan. 1965, p. 28-30); Laurens Vancrevel, ‘Het dronken schip’ (in Newfoundland II:6, nov. 1982); Paul Claes, ‘De dronken boot’ (1986; in Rimbaud, Gedichten, Baarn 1987, p. 111-117).
Voor een uitgebreider commentaar, alsmede bio- en bibliografische overzichten, verwijs ik naar de uitstekend gedocumenteerde verzamelbundel: Rimbaud, Gedichten (Keuze uit zijn poëzie met commentaren, samengesteld door Paul Claes. Ambo Tweetalige Editie, Baarn 1987).
|
|