De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Vertaalde poëzie | |
[pagina 100]
| |
Orlando Furioso
| |
[Italiaans]100
[...]
Giunse ad un rivo che parea cristallo,
ne le cui sponde un bel pratel fioria,
di nativo color vago e dipinto,
e di molti e belli arbori distinto.
101
Il merigge facea grato l'orezzo
al duro armento ed al pastore ignudo;
sì che né Orlando sentia alcun ribrezzo,
che la corazza avea, l'elmo e lo scudo.
Quivi entrò per riposarvi in mezzo;
e v'ebbe travaglioso albergo e crudo,
e più che dir si possa empio soggiorno,
quell'infelice e sfortunato giorno.
| |
[pagina 101]
| |
[Nederlands]102
Want waar hij rondkeek, zag hij op die weide
Inscripties staan op bijna elke stam;
En toen hij die wat beter onderscheidde,
Leek dat zowaar het handschrift van zijn vlam.
Dit was een van de plekken, naar ik zeide,
Waar de prinses vaak met haar minnaar kwam
En waar zij graag het liefdesspel bedreven,
Toen zij nog in de herdershut verbleven.
103
‘Medoro en Angelica’, verbonden
Las hij hun namen daar in schors en bast.
Met evenvele scherpe pijlen wondde
Hem Amor als hij letters zag gekrast.
Hij trachtte duizendmalen in die stonde
Zichzelf te overtuigen dat het vast
Een andere Angelica zou wezen
Wier naam daar op de bomen stond te lezen.
104
Hij sprak, toen zelfbedrog hem niet mocht baten:
‘Ik weet het wel, zo schrijft alleen maar zij,
Maar stel dat die Medoro niet bestaat en
Dat het een schuilnaam is, en wel voor mij.’
Zo trachtte hij zichzelve te bepraten
Met die op niets gestoelde dromerij
En zich opnieuw met valse hoop te vleien,
Voortspruitend uit dit soort bedriegerijen.
105
Hij bleef zijn angsten sussen, maar ze staken,
Wat hij ook deed, de kop op, immer weer;
Zoals men soms een vogel vast ziet raken
In strik of vogellijm, en keer op keer
Ziet trachten zich, vergeefs, weer los te maken:
Net zo verstrikte zich de graaf steeds meer.
Toen is hij bij een stille plek gekomen
Waar hij een grot zag, tussen beek en bomen.
| |
[Italiaans]102
Volgendosi ivi intorno, vide scritti
molti arbuscelli in su l'ombrosa riva.
Tosto che fermi v'ebbe gli occhi e fitti,
fu certo esser di man di sua diva.
Questo era un di quei lochi già descritti,
ove sovente con Medor veniva
da casa del pastore indi vicina
la bella donna del Catai regina.
103
Angelica e Medor con cento nodi
legati insieme, e in cento lochi vede.
Quante lettere son, tanti son chiodi
coi quali Amore il cor gli punge e fiede.
Va col pensier cercando in mille modi
non creder quel ch'al suo dispetto crede:
ch'altra Angelica sia, creder si sforza,
ch'abbia scritto il suo nome in quella scorza.
104
Poi dice: - Conosco io pur queste note:
di tal'io n'ho tante vedute e lette.
Finger questo Medoro ella si puote:
forse ch'a me questo cognome mette.-
Con tali opinion dal ver remote
usando fraude a se medesmo, stette
ne la speranza il malcontento Orlando,
che si seppe a se stesso ir procacciando.
105
Ma sempre più raccende e più rinnuova,
quanto più spegner cerca, il rio sospetto:
come l'incauto augel che si ritrova
in ragna o in visco aver dato di petto,
quanto più batte l'ale e più si prova
di disbrigar, più vi si lega stretto.
Orlando viene ove s'incurva il monte
a guisa d'arco in su la chiara fonte.
| |
[pagina 102]
| |
[Nederlands]Klimop en wingerd hadden zich verweven
Waar zich de toegang tot de grot bevond.
Daar had het kozend paar zich heen begeven
Wanneer de zon hoog aan de hemel stond
En beider namen op de muur geschreven,
Meer dan op alle bomen in het rond,
Met houtskool of met krijt of met de scherpe
Punt van verschillende gebruiksvoorwerpen.
107
De droeve graaf is van zijn paard gegleden
En zag al gauw, toen hij daar binnentrad,
Een aantal zinnen die, niet lang geleden,
Medoro op de wand geschreven had;
Daarin beschreef de jongen zielstevreden
Zijn groot geluk, in versvorm saamgevat.
Ze klonken in zijn taal heel muzikaal en
Voor u en mij kan ik ze zo vertalen:
108
‘O helder water, groene lommerkronen,
O grot die ons voor hitte hoeden mag
En waar de dochter van vorst Galafrone
Van 't ver Cathay, de tot op deze dag
Door velen vruchteloos beminde schone
Angelica naakt in mijn armen lag:
Ik, uw Medoro, kan u slechts bewijzen
Hoe dankbaar ik u ben, door u te prijzen;
109
‘En door wie na mij komen zal te smeken,
Elk liefdespaar, tesaam in deze grot,
Of men van ver komt of uit deze streken,
Hetzij uit eigen wil of door het lot,
Dankbaar te zijn aan grot en groen en beek en
Te bidden tot de zon, de maan en tot
De nimfen, opdat zij u zullen sparen
En van de herder en zijn vee vrijwaren.’
| |
[Italiaans]106
Aveano in su l'entrata il luogo adorno
coi piedi storti edere e viti erranti.
Quivi soleano al più cocente giorno
stare abbracciati i duo felici amanti.
V'aveano i nomi lor dentro e d'intorno,
più che in altro dei luoghi circostanti,
scritti, qual con carbone e qual con gesso,
e qual con punte di coltelli impresso.
107
Il mesto conte a piè quivi discese;
e vide in su l'entrata de la grotta
parole assai, che di sua man distese
Medoro avea, che parean scritte allotta.
Del gran piacer che ne la grotta prese,
questa sentenza in versi avea ridotta.
Che fosse culta in suo linguaggio io penso;
ed era ne la nostra tale il senso:
108
- Liete piante, verdi erbe, limpide acque,
spelunca opaca e di fredde ombre grata,
dove la bella Angelica che nacque
di Galafron, da molti invano amata,
spesso ne le mie braccia nuda giacque:
de la commodità che qui m'è data,
io povero Medor ricompensarvi
d'altro non posso, che d'ognor lodarvi;
109
e di pregare ogni signore amante,
e cavallieri e damigelle, e ognuna
persona, o paesana o viandante,
che qui sua volontà meni o Fortuna;
ch'all'erbe, all'ombre, all'antro, al rio alle piante
dica: benigno abbiate e sole e luna,
e de le ninfe il coro, che provegga
che non conduca a voi pastor mai greggia. -
| |
[pagina 103]
| |
[Nederlands]110
Dat stond in het Arabisch neergeschreven.
Van alle talen die de graaf verstond
En sprak, was hij daarin net zo bedreven
Als in de taal van zijn geboortegrond,
Wat vaak van nut bleek om te overleven
Als hij zich onder heidenen bevond;
Maar ach, hoe vaak zij 't leven ook verzoette,
Nu moest hij voor die kennis bitter boeten.
111
Drie, vier, zes malen las Orlando deze
Verpletterende woorden op de wand,
Steeds hopend dat het maar een droom zou wezen;
Maar nee, het stond daar, leesbaar en navrant,
En elke keer als hij het had gelezen
Klemde zich rond zijn hart een koude hand.
Hij stond zo roerloos naar die steen te kijken
Dat hij welhaast zelf op een steen ging lijken.
112
Ontzetting lijkt Orlando te verdoven
Als hij in liefdesleed ten onder gaat.
U dient hen die het weten, te geloven:
Dit is de ergste pijn die er bestaat.
Hij richt zijn voorhoofd niet meer fier naar boven,
Maar staart wanhopig naar de grond en laat
Zich door zijn droefenis totaal ontkrachten,
Zonder een traan en zonder jammerklachten.
113
Het leek wel of zijn borstkas zich vernauwde
En zijn verdriet blokkeerde: als een kruik
Die, naar wij allen menigmaal aanschouwden,
Een nauwe hals heeft en een brede buik,
Ineens ondersteboven wordt gehouden,
Spoedt zich de vloeistof heen, om in die fuik,
Die al te smalle hals, tesaam te stromen
En moeizaam, drup na drup, eruit te komen.
| |
[Italiaans]110
Era scritto ia arabico, che 'l conte
intendea così ben come latino:
fra molte lingue e molte ch'avea pronte,
prontissima avea quella il paladino;
e gli schivò più volte e danni ed onte,
che si trovò fra il popul saracino:
ma non si vanti, se già n'ebbe frutto;
ch'un danno or n'ha, che può scontargli il tutto.
111
Tre volte e quattro e sei lesse lo scritto
quello infelice, e pur cercando invano
che non vi fosse quel che v'era scritto;
e sempre lo vedea più chiaro e piano:
ed ogni volta in mezzo il petto afflitto
stringersi il cor sentia con fredda mano.
Rimase al fin con gli occhi e con la mente
fissi nel sasso, al sasso indifferente.
112
Fu allora per uscir del sentimento
sì tutto in preda del dolor si lassa.
Credete a chi n'ha fatto espermento,
che questo è 'l duol che tutti gli altri passa.
Caduto gli era sopra il petto il mento,
la fronte priva di baldanza e bassa;
né poté aver (che 'l duol l'occupò tanto)
alle querele voce, o umore al pianto.
113
L'impetuosa doglia entro rimase,
che volea tutta uscir con troppa fretta.
Così veggiam restar l'acqua nel vase,
che largo il ventre e la bocca abbia stretta;
che nel voltar che si fa in su la base,
l'umor che vorria uscir, tanto s'affretta,
e ne l'angusta via tanto s'intrica,
ch'a goccia a goccia fuore esce a fatica.
| |
[pagina 104]
| |
[Nederlands]114
Dan schijnt zijn geestkracht weer terug te keren:
Misschien, zo peinst hij, is het wel een val
En wil iemand de goede naam onteren
Van zijn geliefde, om daarmee vooral
Juist hem, die zijn rivaal is, zo te deren
Dat hij van jaloezie verkwijnen zal;
En weet die iemand ook, om hem te raken,
Zijn liefstes handschrift feilloos na te maken.
115
Als dit zwak optimisme is ontloken,
Besluit Orlando om op weg te gaan,
Terwijl het uur alreeds is aangebroken
Waarin de zon weer plaatsmaakt voor de maan.
Na korte tijd ziet hij een schoorsteen roken
En in het woud een boerenwoning staan,
Hoort schapen mekkeren en honden blaffen;
En denkt zich daar een slaapplaats te verschaffen.
116
Hij laat zijn Brigliadoro naar behoren
Verzorgen door een brave jongeman,
Geeft ook zijn wapens af, zijn gouden sporen,
Zijn harnas, opdat men het poetsen kan.
(Het is de herderswoning waar tevoren
Medoro zijn geluk beleefde.) Dan
Vraagt hij een kamer; maar hij wil niet eten,
Daar smart hem dorst en honger doet vergeten.
117
Ook daar blijft hem de onrust wreed belagen,
Ook daar wordt hij gekweld door hartepijn,
Want alle deuren, ramen, wanden dragen
De namen die zo hecht verstrengeld zijn.
Hij wil zijn gastheer een verklaring vragen,
Maar is bevreesd dat die het rookgordijn
Dat hij rondom de waarheid wist te spreiden,
Zal scheuren en hem nog veel meer doen lijden.
| |
[Italiaans]114
Poi ritorna in se alquanto, e pensa come
possa esser che non sia la cosa vera:
che voglia alcun così infamare il nome
de la sua donna e crede e brama e spera,
o gravar lui d'insopportabil some
tanto di gelosia, che se ne pera;
ed abbia quel, sia chi si voglia stato,
molto la man di lei bene imitato.
115
In così poca, in così debol speme
sveglia gli spiriti e gli rinfranca un poco;
indi al suo Brigliadoro il dosso preme,
dando già il sole alla sorella loco.
Non molto va, che da le vie supreme
dei tetti uscir vede il vapor del fuoco,
sente cani abbaiar, muggiare armento:
viene alla villa, e piglia alloggiamento.
116
Languido smonta, e lascia Brigliadoro
a un discreto garzon che n'abbia cura;
altri il disarma, altri gli sproni d'oro
gli leva, altri a forbir va l'armatura.
Era questa la casa ove Medoro
giacque ferito, e v'ebbe alta avventura.
Corcarsi Orlando e non cenar domanda,
di dolor sazio e non d'altra vivanda.
117
Quanto più cerca ritrovar quiete,
tanto ritrova più travaglio e pena;
che de l'odiato scritto ogni parete,
ogni uscio, ogni finestra vede piena.
Chieder ne vuol: poi tien le labra chete;
che teme che non si far troppo serena,
troppo chiara la cosa che di nebbia
cerca offuscar, perchè men nuocer debbia.
| |
[pagina 105]
| |
[Nederlands]118
Dat zelfbedrog mag hem maar weinig baten:
De herder roept hem spoedig naar de dis
En krijgt daar uiteraard snel in de gaten
Dat deze nieuwe gast erg treurig is.
Hij wil opbeurend met Orlando praten
En hij vertelt hem de geschiedenis
Van de twee zo bijzondere gelieven,
Waarmee hij al veel gasten kon gerieven:
119
Hoe hem gevraagd was om een zwaargewonde
Een bed te geven, door een mooie vrouw
Die hem met kruiden, daar door haar gevonden,
Weer snel genezen had; en al te gauw
Had Amor haar een wrede pijl gezonden
Die haar, veel meer dan hem, verwonden zou,
Waarna het liefdesvuur haar zou verslinden,
Zodat ze nergens meer soelaas zou vinden;
120
En zonder op haar afkomst acht te geven
(Haar vader was een oosters potentaat),
Had zij besloten, door gevoel gedreven,
Te trouwen met die simpele soldaat.
De herder laat de blinkend opgewreven
Armband bewonderen, na dit gepraat,
Aan hem in dank geschonken door die dame,
Toen zij en haar Medoro afscheid namen.
121
Dit voorwerp blijkt gelijk een bijl zo sterk en
Orlando is zijn hoofd met één slag kwijt
Dat Amor steeds tot nu toe bleef bewerken
Met wrede en scherprechterlijke vlijt.
Hij tracht de herder niet te laten merken
Hoezeer hij onder zijn verhalen lijdt,
Maar vele tranen en bedroefde zuchten
Willen zijn ogen en zijn mond ontvluchten.
| |
[Italiaans]118
Poco gil giova usar fraude a se stesso;
che senza domandarne, è chi ne parla.
Il pastor che lo vede così oppresso
da sua tristizia, e che vorria levarla,
l'istoria nota a se, che dicea spesso
di quei duo amanti a chi volea ascoltarla,
ch'a molti dilettevole fu a udire,
gl'incominciò senza rispetto a dire:
119
come esso a prieghi d'Angelica bella
portato avea Medoro alla sua villa,
ch'era ferito gravemente; e ch'ella
curò la piaga, e in pochi dì guarilla:
ma che nel cor d'una maggior di quella
lei ferì Amor; e di poca scintilla
l'accese tanto e sì cocente fuoco,
che n'ardea tutta, e non trovava loco:
120
e senza aver rispetto ch'ella fusse
figlia del maggior re ch'abbia il Levante,
da troppo amor costretta si condusse
a farsi moglie d'un povero fante.
All'ultimo l'istoria si ridusse,
che 'l pastor fe' portar la gemma inante,
ch'alla sua dipartenza, per mercede
del buono albergo, Angelica gli diede.
121
Questa conclusion fu la secure
che 'l capo a un colpo gli levò dal collo,
poi che d'innumerabil battiture
si vide il manigoldo Amor satollo.
Celar si studia Orlando il duolo; e pure
quel gli fa forza, e male asconder pòllo:
per lacrime e suspir da bocca e d'occhi
convien, voglia o non voglia, al fin che scocchi.
| |
[pagina 106]
| |
[Nederlands]122
Als hij zijn smart de vrije loop kan laten
(Alleengebleven waar geen mens hem ziet),
Uit hij met grote stromen desperate
En bitterzilte tranen zijn verdriet.
Hij vindt geen rust voor lijf en ledematen:
Het zachte bed waar hij zich nederliet
Lijkt hem zo hard als steen, en bij het woelen
Denkt hij geprik van brandnetels te voelen.
123
Terwijl hij tobt, begint hem ook te dagen
Dat in hetzelfde bed waarin hij ligt,
Zijn liefste en haar minnaar nederlagen;
Dat inzicht treft hem als een bliksemschicht.
Niets kon hem sneller uit de veren jagen:
Geen boer heeft zich zo schielijk opgericht
Vanuit het gras waar hij zich uitgestrekt had,
Nadat hij in zijn buurt een slang ontdekt had.
124
Hij heeft zo'n hekel aan dat bed gekregen
En aan de herder en zijn huis en haard,
Dat hij niet wacht totdat de maan zijn wegen
Verlichten zal, of tot de ochtend klaart:
Hij heeft zo snel hij kan zijn ros bestegen
En rijdt het duister in met grote vaart.
Pas als hij helemaal alleen is, buiten,
Kan hij zijn smart in luid gejammer uiten.
125
Hij kan zijn jammerklachten niet betomen,
Trekt heel die nacht en dag al treurend rond,
Wil met in de bewoonde wereld komen,
Slaapt buiten, op de kille, harde grond,
Verbaasd dat steeds maar tranen blijven stromen,
Alsof er in zijn hoofd een bron bestond,
Verbaasd ook dat er zuchten blijven wellen.
Hij weet zichzelf al wenend te vertellen:
| |
[Italiaans]122
Poi ch'allargare il freno al dolor puote
(che resta solo e senza altrui rispetto),
giù dagli occhi rigando per le gote
sparge un fiume di lacrime sul petto:
sospira e geme, e va con spesse ruote
di qua di là tutto cercando il letto;
e più duro ch'un sasso, e più pungente
che se fosse d'urtica, se lo sente.
123
In tanto aspro travaglio gli soccorre
che nel medesmo letto in che giaceva,
l'ingrata donna venutasi a porre
col suo drudo più volte esser doveva.
Non altrimenti or quella piuma abborre,
né con minor prestezza se ne leva,
che de l'erba il villan che s'era messo
per chiuder gli occhi, e vegga il serpe appresso.
124
Quel letto, quella casa, quel pastore
immantinente in tant'odio gli casca,
che senza aspettar luna, o che l'albore
che va dianzi al nuovo giorno nasca,
piglia l'arme e il destriero, ed esce fuore
per mezzo il bosco alla più oscura frasca;
e quando poi gli è aviso d'esser solo,
con gridi ed urli apre le porte al duolo.
125
Di pianger mai, mai di gridar non resta;
né la notte né 'l dì si dà mai pace.
Fugge cittadi e borghi, e alla foresta
sul terren duro al discoperto giace.
Di se si maraviglia ch'abbia in testa
una fontana d'acqua sì vivace,
e come sospirar possa mai tanto;
e spesso dice a se così nel pianto:
| |
[pagina 107]
| |
[Nederlands]126
‘Dit is geen traanvocht meer, wat ik gestadig
Vergieten blijf, want door de lange duur
Is er geen traan meer in mijn lijf voorradig:
Ik heb ze al vergoten, uur na uur.
Dit zijn mijn levenssappen, ongenadig
Verjaagd door al dat laaiend liefdesvuur;
Wanneer mijn smarten, met die sappen, ebben,
Zal ik geen kracht meer om te leven hebben.
127
‘De zuchten waarmee ik mijn wee wil klagen,
Zijn ook geen zuchten, want een weeklacht schenkt
Opluchting, die de zorgen doet vervagen,
Waar dit beklag mij geen vertroosting brengt.
Het is slechts wind van Amors vleugelslagen,
Die 't vuur aanwakkert dat mijn hart verzengt.
O Amor, hoe heb jij dat vuur bevolen
Mijn hart te schroeien, maar niet te verkolen?
128
‘Ik ben niet wie het oog denkt te aanschouwen:
Orlando is niet meer; hij is vermoord
Door zijn zo onverdiend beminde vrouwe;
Haar ontrouw heeft zijn arme hart doorboord.
Ik ben zijn Ziel en ik moet eeuwig rouwen
En eeuwig dolen, in dit helse oord,
Opdat ik als exempel nog kan baten
Voor allen die op Amor zich verlaten.’
129
Zo bleef Orlando door de wouden dwalen,
Totdat zijn lotsgodin hem daarheen zond
Waar, in het licht der eerste zonnestralen,
Medoro's lofgezang te lezen stond.
Toen hij dat vers weer op de rots zag pralen,
Ontstak hij in zo'n drift om dat affront,
Dat hij zijn slagzwaard uit de schede pakte
En woedend op de stenen wand inhakte.
| |
[Italiaans]126
- Queste non son più lacrime, che fuore
stillo dagli occhi con sì larga vena.
Non suppliron le lacrime al dolore:
finir, ch'a mezzo era il dolore a pena.
Dal fuoco spinto ora il vitale umore
fugge per quella via ch'agli occhi mena;
ed è quel che si versa, e trarrà insieme
e 'l dolore e la vita all'ore estreme.
127
Questi che indizio fan del mio tormento,
sospir non sono, né i sospir son tali
Quelli han triegua talora; io mai non sento
che 'l petto mio men la sua pena esali.
Amor che m'arde il cor, fa questo vento,
mentre dibatte intorno al fuoco l'ali.
Amor, con che miracolo lo fai,
che 'n fuoco il tenghi, e nol consumi mai?
128
Non son, non sono io quel che paio in viso:
quel ch'era Orlando è morto ed è sotterra;
la sua donna ingratissima l'ha ucciso:
sì, mancando di fé, gli ha fatto guerra.
Io son lo spirto suo da lui diviso,
ch'in questo inferno tormentandosi erra,
acciò con l'ombra sia, che sola avanza,
esempio a chi in Amor pone speranza -
129
Pel bosco errò tutta la notte il conte;
e allo spuntar della diurna fiamma
lo tornò il suo destin sopra la fonte
dove Medoro isculse l'epigramma.
Veder l'ingiuria sua scritta nel monte
l'accese sì, ch'in lui non restò dramma
che non fosse odio, rabbia, ira e furore;
né più indugiò, che trasse il brando fuore.
| |
[pagina 108]
| |
[Nederlands]130
Lang bleef hij steen en vers in stukken hakken;
De scherven vlogen rond na elke slag.
Weg met de grot, de stammen en de takken
Waarop hij die gehate namen zag!
Herder noch vee had van hun loverdak en
Hun koelte nog profijt na deze dag;
En ook de eens zo zuivere en klare
Beek wist zich niet zijn woede te besparen:
131
Want stenen, kluiten, takken, brokken, stronken
Wierp hij als razend in die mooie beek,
Zodat de waterspiegel niet meer blonk en
Het water eeuwig verontreinigd leek.
Ten slotte is hij doodmoe neergezonken,
Nat van het zweten, daar zijn lijf bezweek,
Hoewel hij nog niet al zijn woede luchtte;
Verslagen keek hij hemelwaarts, en zuchtte.
132
Hij viel bedroefd en moe in 't gras terneer en
Keek naar de hemel, zonder woord of traan;
En at niet, sliep niet, tot de zon drie keren
Was opgegaan en onder was gegaan.
De felle pijn bleef zich gestaag vermeren,
Totdat zijn geest haar niet meer kon doorstaan.
De vierde dag, waanzinnig van het treuren,
Begon hij 't harnas van zijn lijf te scheuren.
133
Hij heeft zijn schild en helm ver weg gesmeten,
Waarna zijn halsberg door het luchtruim schoot;
En spoedig lag rondom hem zijn complete
Gevechtsuitrusting, niets dan brokken schroot.
Toen heeft hij zich het hemd kapotgereten
En zijn behaarde borst en buik ontbloot.
De arme held had zijn verstand verloren;
Iets gruwelijkers valt er niet te horen.
| |
[Italiaans]130
Tagliò lo scritto e 'l sasso, e sin al cielo
a volo alzar fe' le minute schegge.
Infelice quell'antro, ed ogni stelo
in cui Medoro e Angelica si legge!
Così restar quel dì, ch'ombra né gielo
a pastor mai non daran più, né a gregge:
e quella fonta, già sì chiara e pura,
da cotanta ira fu poco sicura;
131
che rami e ceppi e tronchi e sassi e zolle
non cessò di gittar ne le bell'onde,
fin che da sommo ad imo sì turbolle
che non furo mai più chiare né monde.
E stanco al fin, e al fin di sudor molle,
poi che la lena vinta non risponde
allo sdegno, al grave odio, all'ardente ira,
cade sul prato, e verso il ciel sospira.
132
Afflitto e stanco al fin cade ne l'erba,
e ficca gli occhi al cielo, e non fa motto.
Senza cibo e dormir così si serba,
che 'l sole esce tre volte e torna sotto.
Di crescer non cessò la pena acerba,
che fuor del senno al fin l'ebbe condotto.
Il quarto dì, da gran furor commosso,
e maglie e piastre si stracciò di dosso.
133
Qui riman l'elmo, e là riman lo scudo,
lontan gli arnesi, e più lontan l'usbergo:
l'arme sue tutte, in somma vi concludo,
avean pel bosco differente albergo.
E poi si squarciò i panni, e mostrò ignudo
l'ispido ventre e tutto 'l petto e 'l tergo;
e cominciò la gran follia, sì orrenda,
che de la più non sarà mai ch'intenda.
| |
[pagina 109]
| |
[Nederlands]134
Hij was bezeten door zijn dwanggedachten
En zijn verstand was zo beneveld dat
Hij zelfs zijn slagzwaard niet meer nodig achtte,
Waarvan hij het bestaan gewoon vergat;
Want zo oneindig waren nu zijn krachten
Dat hij geen kling of strijdbijl nodig had.
Zo wist de paladijn ontzag te wekken
Door met één ruk een pijnboom uit te trekken.
135
Meer bomen heeft hij uit de grond geheven
Als was het venkel, dille, fluitekruid.
Geen iep, beuk, spar, eik, es is staan gebleven;
Hij rukte ze met tak en wortel uit.
Zoals een vogelaar ernaar zal streven
De weide te ontdoen van bies en ruit
Voordat hij er zijn netten uit kan zetten:
Zo wist Orlando heel het woud te pletten.
136
Veel herders hebben zijn geraas vernomen,
Lieten hun kudde achter, allemaal,
En kwamen rond Orlando samenstromen,
Nieuwsgierig naar de aard van dat kabaal.
Nu ben ik echter op een punt gekomen
Dat u genoeg krijgt van mijn lang verhaal,
Dus ga ik mijn vertelling onderbreken,
Voordat u aan vermoeidheid bent bezweken.
| |
[Italiaans]134
In tanta rabbia, in tanto furor venne,
che rimase offuscato in ogni senso.
Di tor la spada in man non gli sovvenne;
che fatte avria mirabil cose, penso.
Ma né quella, né scure, né bipenne
era bisogno al suo vigore immenso.
Quivi fe' ben de le sue prove eccelse,
ch'un alto pino al primo crollo svelse:
135
e svelse dopo il primo altri parecchi,
come fosser finocchi, ebuli o aneti;
e fe' il simil di querce e d'olmi vecchi,
di faggi e d'orni e d'illici e d'abeti.
Quel ch'un uccellator che s'apparecchi
il campo mondo, fa, per por le reti,
dei giunchi e de le stoppie e de l'urtiche,
facea de cerri e d'altre piante antiche.
136
I pastor che sentito hanno il fracasso,
lasciando il gregge sparso alla foresta,
chi di qua, chi di là, tutti a gran passo
vi vengono a veder che cosa è questa.
Ma son giunto a quel segno il qual s'io passo
vi potria la mia istoria esser molesta;
ed io la vo' piuttosto differire,
che v'abbia per lunghezza a fastidire.
|
|