De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Het bolsjebelet
| |
[pagina 132]
| |
In haar jonge jaren had La Rusa er genoegen in geschept toespelingen en opmerkingen te maken over de verdwenen Anastasia, alsof ze wilde laten doorschemeren dat die door een wonder was herrezen, om een elegant bordeel te drijven in de Andes. Ze had de film minstens tien keer gezien en ze had een paar maniertjes overgenomen van het witte doek, plus de gewoonte om de r zacht in haar keel te laten rollen. Ze had het jarenlang spannend gevonden om voor de koninklijke vluchteling te worden aangezien en ze zou de mythe in stand hebben gehouden als een bemoeizuchtige muggezifster niet aan het rekenen was geslagen en haar botweg had gevraagd of ze werkelijk al bijna zestig was. Ze moesten het eens weten, al die zwoegende mensen in die mierenhoop van een stad, hoeveel ze gemeen had met de beroemde Anastasia. Zij had immers ook de hele wereld, wroetend om haar identiteit te ontdekken, tegen zich; en ze had geen vrienden, ondanks haar rijkdom en haar positie als keizerin van de hoerenbuurt. Elk van haar meisjes had meer vrienden dan zij. Soms had ze het gevoel dat ze gedoemd was om een vrouwelijke Judas van de prostitutie te zijn, voorbestemd om de zilverlingen in ontvangst te nemen en daarna gemeden te worden. Dan voelde ze zich nogal droevig en bitter over haar lot, maar niet zo bitter dat een drupje rum met citroen en honing die gedachten niet kon laten wegebben. De zon draaide elke dag weer met tyrannieke onverschilligheid haar baan rond de binnenplaats. In de ochtend begon de lucht steevast te trillen van de toenemende hitte, en vliegen en muggen probeerden zich dan door het beschermende gaas te persen dat alle ramen van het huis als met sluiers bedekte. De drukkende hete middagen rafelden langzaam het kleurige weefsel van haar leven uit. Het was moeilijk om elegant te zijn in zo'n hitte. De zijde om haar lichaam kreukelde en haar haar rebelleerde in plakkerige slierten. De middagen waren een tijd van waakzaamheid, de wachttijd die voorafging aan de rituele openstelling van haar hof. Om half zeven precies begon de beschilderde draaimolen die de ‘Regenboog’ van La Rusa zo karakteristiek maakte, met golvende bewegingen te draaien op de muziek van het kermisorgeltje onder zijn middenpaal. Op elk bontgekleurd paard zat schrijlings een van haar meisjes. Voor La Rusa werken was een voorrecht. De verdiensten waren goed en het aanzien was groot. Wie langer dan een half jaar op de draaimolen had gezeten, kon waar dan ook binnen een straal van | |
[pagina 133]
| |
driehonderd kilometer werk krijgen. En het was een feit dat je vanuit La Rusa's huis makkelijker trouwde dan vanaf de straat. Het was ook waar dat niemand haar werkelijk kende of bijzonder graag mocht, maar ze liet geen zwakheden zien en gaf niemand dus enig houvast om haar te begrijpen of iets voor haar te voelen. Honderden meisjes waren haar dankbaar omdat ze hun de sociale vorming had bijgebracht die anders altijd buiten hun bereik zou zijn gebleven. La Rusa had een eregast kunnen zijn op veel van de niet-zokleinsteedse bruiloften waardoor meisjes uit de Regenboog werden opgenomen in een fatsoenlijke familie; maar de aard van haar bedrijf hield haar ver van dergelijke sociale evenementen. Ze zou de boel verraden hebben aan de andere partij. Haar eigen geheimen lagen besloten in de binnenste kern van een noot bestaande uit andere geheimen. La Rusa was niet alleen een beroemde hoerenmadam, ze was ook een raadsel. Ze heerste over haar wereld zonder toverdranken of zichtbare hekserij. Terwijl haar meisjes op hun vrije middagen over de overdekte markt zwierven op zoek naar wortels en kruiden met magische overredingskracht, zat La Rusa thuis op haar dof geworden vleugel een van de drie deuntjes te spelen die ze kende. Hoewel de hele buurt die dreunende deuntjes spuugzat was, kreeg La Rusa er nooit genoeg van. Op dagen dat de scheutjes rum met honing die ze zichzelf toediende extra royaal waren uitgevallen, vlijde ze zich in een bepaalde houding op het verschoten goudbrokaat van haar chaiselongue en ontbood een van haar gunstelingen, alsof ze de grande madame uit Hollywood was die ze naar haar idee geweest had kunnen zijn als de omstandigheden anders waren geweest. Haar meisjes kwamen om beurten bij haar met een ouderwets ouvreuse-dienblad volgeladen met schuurplaatjes en flesjes nagelolie. En dan, terwijl haar nagels gemanicuurd werden, vertelde La Rusa over de grote avond van haar leven. Ze vond de mooiste meisjes het aardigst. Ze vond het prettig als ze bij haar voeten geknield zaten, terwijl zij haar verhaal uit de doeken deed. Er waren altijd meisjes die vertrouwelijk met haar wilden worden om haar business met haar te delen of van haar te stelen. Er waren meisjes die door klanten werden omgekocht om haar geheimen te ontdekken. Binnen de hiërarchie van de Regenboog zou het heel wat waard zijn als je La Rusa's vertrouwelinge kon worden. Haar vriendschap gaf macht en veiligheid. Maar het lukte nie- | |
[pagina 134]
| |
mand ooit om bevriend met haar te raken. Ze werden allemaal, bij toerbeurt, naar haar met draperieën getooide kamer op de benedenverdieping geroepen, maar het web dat ze spon was zo teer dat geen van hen er vat op kreeg en de ragfijne draad van haar verhaal was niet aan hen besteed. Zelf luisterde ze naar het mengsel van opluchting en spotternij dat elke manicure volgde na het bezoek aan haar zijden fuik. Er wachtte gewoonlijk een drom meisjes op het trapportaal met de pilaren. ‘Waar had ze het over? Wat zei ze?’ ‘Alleen maar over het bolsjebelet,’ Kabbelend gelach dreef omlaag, naar haar deur achter de schermen. ‘Alweer? Heb je niet naar de matinée gevraagd?’ ‘Waarom heb je niet iets nieuws gevraagd?’ De manicure van de dag borg dan haar dienblad op in de kleine kast bovenaan de trap en zei: ‘Wat heeft dat voor zin? Jullie weten dat ze nooit over wat anders praat dan dat belet van haar. Daar houdt ze ons mee op een afstand.’ In een van hun slaapkamers met de potdichte luiken hielden de meisjes dan een spoedvergadering. Achter La Rusa's rug besloten ze tijdens zo'n topconferentie wat hun te doen stond en combineerden ze hun ideeën om de hare te ondergraven. Het was een kleine kamer met een vloer van graniettegels en witgekalkte muren. In de hoek stond een ijzeren standaard met een waskom, een lampetkan en een groot stuk zeep. In een andere hoek leunde een kleine gipsen madonna tegen een primitief beschilderd beeld van de zwarte heilige Benito. De verflaag van de beide beelden was gaan bladderen door de hitte van de dikke votiefkaars die aan hun voeten stond te flakkeren. Onder een plastic crucifix wiebelde en bolde het ijzeren bed waarover een bruin satijnen sprei lag, met een ruitjespatroon van geborduurde donkerlinnen opstiksels die met een visgraatsteek aan de gladde stof waren gehecht. La Rusa moedigde de meisjes aan om in de stille middaguren te handwerken. Ze zei dat het ze rust gaf, terwijl ze zich tegelijkertijd oefenden in de vaardigheden van een dame. Het was in elk geval nuttig dat de meisjes op die manier de onsmakelijke vlekken weg konden werken die als vanzelfsprekend bij hun vak hoorden. Sommige meisjes waren al bijna veertig en hadden het grootste deel van hun leven voor La Rusa gewerkt. Een paar waren al aan hun tweede laag | |
[pagina 135]
| |
linnen opstiksels toe en hadden de huwbare leeftijd al lang achter zich. Ze wilden verschrikkelijk graag delen in La Rusa's geheimen en in haar winsten, voordat de oude dag ze van hun werk zou beroven. Van die meisjes was Angelica, met haar donkerbruine ogen en haar robuuste, agressieve vuisten, de leidster. ‘Hoor eens, ik heb in een hele hoop huizen gewerkt voor ik hier kwam en ik zeg dat het onnatuurlijk is. Een madam zonder lievelingetje, dat kan niet. Dat kan gewoon niet; dat hoort niet. La Rusa heeft tegen mij gezegd dat ze om geen van ons meer geeft dan om de anderen, ook om mij niet. En dat hoort niet. Zij noemt dat eerlijk. Nou, het leven is niet eerlijk. En als iets onnatuurlijk is, dan is het ook onveilig. Dat ouwe kreng laat de stad sterven van nieuwsgierigheid.’ ‘Wat maakt dat nou uit, Angelica? Het is veel te warm om je daar over op te winden. We krijgen ons geld, we hebben het hier leuk en ik wed dat die matinée er ook nog wel eens van komt.’ ‘In godsnaam, zie je het gevaar dan niet? Hoe moet het hier verder als La Rusa naar dat bolsjebelet van haar verdwijnt? Daar is ze toe in staat, ze zeurt er genoeg over: “Als ik had kunnen springen zoals ik ze die avond heb zien springen, dan zou ik nooit een hoer zijn geworden. Dan zou ik gesprongen hebben, Angelica, dan zou ik de lucht in zijn gesprongen en zijn blijven zweven alsof de tijd stilstond...” Dus, meiden, wat gebeurt er hier als dat ouwe mens verdwijnt?’ Sofia, het meisje dat haar al eerder had geantwoord, nam weer het woord, terwijl ze haar benen onder zich krulde met een indolente soepelheid die te kennen leek te geven dat elke beweging te vermoeiend was voor haar bleke, verwende ledematen. ‘Als La Rusa er vandoor gaat, Angelica, dan mag jij samen met een junta de zaak runnen en dan gaan we allemaal bergen geld verdienen; maar ik snak echt niet naar nog meer werk.’ Maria Eugenia, die in de regentijd bij de Regenboog was komen werken en dus de nieuwste van allemaal was, had de gewoonte iedereen met een air van gekwetste onschuld aan te kijken, iets dat haar erg populair maakte bij de oudere klanten. Zo keek ze nu met haar wijdopen geelbruine ogen van de ene spreekster naar de andere. ‘Ik ben het met Angelica eens. Wij doen het werk hier. Ze maken allemaal gebruik van ons, maar ze komen voor La Rusa. Zij is de grote attractie. De omzet zou dalen, snap je, als zij er niet meer | |
[pagina 136]
| |
was met haar belet-geheimen.’ ‘Maar waarom is dat nu ineens zo belangrijk?’ ‘Omdat ze onrustig wordt, daarom. Ze is eenzaam. Ze roept ons vaker bij zich. Haar nagels zijn bijna weggemanicuurd.’ Beneden begon een reusachtig insect te zoemen en te schudden en te gonzen, totdat het tot rust kwam in het ritmische gedreun van de generator. ‘Goeie God, het is al bijna tijd om te beginnen; vlug, aankleden en kamers opruimen.’
Beneden tikte La Rusa de tijd af met haar vingertoppen op de met houtsnijwerk versierde rug van haar troon. Ze vond dit halve uur voordat de zaak openging de prettigste tijd van de dag. Nog even en het orgeltje zou gaan spelen, een tergende verlokking voor de mannen buiten op straat. Terwijl ze wachtte tot het doek opging en het spektakel begon, kon ze zich voorstellen dat ze ergens anders zat te wachten op het begin van een andere voorstelling. Of misschien zouden de meisjes en de muziek vanavond die magische sensatie in haar hoofd ontketenen. Dat was al een keer gebeurd, één keer maar, op de avond van het Bolsjoi Ballet. Vanuit haar ooghoek zag ze hoe een mug gevangen raakte in een nieuw spinneweb en zuchtte. Er hing weer een intrige in de lucht. Er zou ongetwijfeld binnenkort weer een poging tot een paleisrevolutie worden gedaan. Het was dom van de meisjes om dat te proberen. Ze wisten toch zeker wel dat ze meer in haar mars had dan zij, zij had de koude steppenwinden overleefd en wolven, woeste Tartaren en kozakkenzwaarden. Ze had zich gedurende een oorlog en een hongersnood aan het leven vastgeklampt. Ze had ook gewond onder ladingen stro gelegen en was over de vlakten gesmokkeld. Tja, Angelica wist dat, maar de anderen misschien niet, want ze praatte niet zo veel meer over dat deel van haar leven, niet meer sinds het ‘Grote Feitenboek’ in de stad langs de deuren verkocht werd en een paar van haar details waren vervaagd, leek het wel. Het was zo lang geleden. Ze was toen nog maar een kind. Het was zelfs nog voor ze het ballet had gezien en het geheim van het leven had ontdekt. |
|