De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
En nu dit
| |
[pagina 138]
| |
een lichaam gevonden, maar ze blijft wachten. Ik heb nauwelijks herinnering aan hem. Maar ik draaf weer door. Het gaat erom dat ik zat te verpieteren. Ik werkte op een bank. Ik had naar de kunstacademie gewild. Ik had voldoendes voor de alfavakken en ik kon goed tekenen, maar het kwam er niet van. Op het laatst zat ik buitenlands geld te tellen. Grijze pakken en zachtjes praten. Lange-termijnverwachtingen. Effecten, obligaties. En wat je het allerzachtste moest zeggen was het woord ‘carrière’. Allemaal rukkers daar. De vrouwen hobbelden rond in stemmige rokken en gebreide vesten en schoenen met niet te hoge hakken, en ik idem dito. Toen leerde ik Annie kennen. Ik wist niet dat ze lesbisch was. 't Zal wel naïef van me geweest zijn, maar hoe weet je zoiets? Als ze niet willen dat je 't weet dan kom je 't niet te weten. Op de bank werd het steeds erger. Duffe, zinloze dagen waar geen eind aan kwam. Ik had een vriendje: Sebastian. Ik vond hem wel OK. Niet geweldig, maar OK. Hij leek me wel... tja... hij bood een uitweg. Als ik kon trouwen, dacht ik, als ik een kind kon krijgen, dan zou alles in orde zijn. Dan zou alles zin hebben. Ik krijg een kind. Ik word huisvrouw en moeder en dan heb ik... plichten, verantwoordelijkheden. En ik hoefde niet meer m'n best te doen om geliefd te zijn, want het kind zou automatisch van me houden. Dus praatte ik met Sebastian. Hij zag het niet zo zitten, maar hij hield zich op de vlakte. Ten einde raad zette ik hem voor het blok. Een kind of wegwezen. Dat had ik nooit moeten doen, besef ik nu. Het was een aardige jongen en... nou ja, hij liet ook niks meer van zich horen. Geen telefoontje, niks. Ach wat, dacht ik, die komt wel terug. Moet gewoon even aan het idee wennen. Een weekje, een maand misschien. Maar er ging een maand voorbij en niks. Toen werd het bijna een jaar. En ik mocht hem echt graag, maar ik kon niet terug. Ik had m'n trots. Begon met jongens uit te gaan - hopen. Hufters, stuk voor stuk. Getrouwd, of wilden zich niet binden, alleen uit op een vlotte wip. Hoe meer ik m'n best deed, hoe erger het werd. De jongens waar ik echt op viel - niet alleen de mooie - zaten allemaal op de amateurtoneelvereniging, maar dat waren allemaal homo's. Het was om gek van te worden, want het waren wel de enige jongens waar ik ge- | |
[pagina 139]
| |
woon mee kon praten. Homo's.
Volgens Annie viel ik op ze omdat ik wist dat het homo's waren en ze dus geen bedreiging voor me vormden. Ze probeerden me niet de koffer in te krijgen. Wie weet had ze gelijk. Ik was eenzaam. Ik besefte niet hoe eenzaam tot ik merkte dat ik zwanger was. De naam van de vader wist ik natuurlijk niet. Belachelijk. Een jaar geleden wou ik niets liever dan een kind en nu wou ik niets liever dan een abortus en iemand om bij uit te huilen. Annie was te gek. Ik kende haar toen amper, maar we praatten eindeloos. Dat ik zo stom had kunnen wezen. Je denkt dat het iedereen kan gebeuren behalve jou. Maar aan Annie had ik steun... ze luisterde. En nog had ik niks door. Ze bracht me naar de kliniek. Kocht fruit voor me en bloemen. Ging naar m'n moeder met een lulverhaal... beetje ongelukkig woord... over ontstoken eileiders. Ma slikte het natuurlijk allemaal en toen ze op bezoek kwam vroeg ze steeds maar naar m'n eileiders en ik maar proberen me goed te houden. Ik mocht een poosje bij Annie logeren. Volgens haar was dat beter dan weer naar Ma gaan. En zo... zaten we vaak nachtenlang gewoon maar te praten. Annie kookte, we maakten een flesje wijn open en dan stak Annie een kaars aan en praatten we aan een stuk door. Meestal praatten we over seks. Ook als het over iets anders ging kwamen we altijd weer uit op seks. En langzaam begon het me te dagen dat Annie lesbisch was. Ze had me heel zachtjes voorbereid. En hoe meer ik erover nadacht hoe logischer ik het vond. Zo logisch als wat. Ik was er alleen nog niet opgekomen. Wie begreep een vrouw nu beter dan een vrouw? Een man niet, dat was duidelijk. Mannen wilden alleen maar iets warms en vochtigs om in klaar te komen. Even hun kwakkie lozen en aju paraplu. Volgens Annie kon een man nooit van zijn leven een vrouw begrijpen en was er geen reden waarom een vrouw ooit zou proberen een man te begrijpen. Ze legde het allemaal zo rustig en vriendelijk en redelijk uit... zo aardig, gewoon. Ik gaf me gewonnen. En het was zalig. Bij Annie voelde ik me warm en knus en geborgen. Voor het eerst sinds jaren. We gingen samen naar vrouwendisco's en mannen waren taboe. Annie wou zelfs geen winkel in waar een man achter de toonbank stond. En in het weekend gingen we naar het Vredeskamp. We kampeerden in de warme gloed van wat vrouwen zelf allemaal konden. Ik ging me ook anders kleden. Een keer... één keertje maar, ging | |
[pagina 140]
| |
ik in werkbroek en trui naar de bank. Smetteloos nieuw, let wel. Geen vodden. Ik moest bij de directeur komen en die zei dat het hem niet kon schelen wat ik in m'n vrije tijd aandeed, maar dat ik op kantoor een beha moest dragen omdat ik anders het personeel in verlegenheid bracht. Verder zei hij dat ik een rok aan moest en dat ik me aan de voorgeschreven kleding te houden had. Hij wilde geen leden van de dikke-retenbrigade in zijn bank. Ik vroeg wat hij bedoelde en hij zei: ‘lesbiënnes. Ik wil hier geen potten.’ Ik nam ontslag. Deelde het hem ter plekke mee. Ik ging naar huis, naar Annie, en huilde dikke tranen. Maar het luchtte toch op. Ik voelde me nu tenminste iemand. Volgens Annie waren ‘de eerste vage omtrekken van een identiteit zich aan het vormen...’ Volgens Annie kon je je verantwoordelijkheid voor jezelf niet met een ander delen. Dat was de eerste echte schok van het iemand zijn. Ik weet niet of dat ook voor mij opging. Achteraf denk ik dat ik eigenlijk alleen maar mijn verantwoordelijkheid aan iemand anders wou afstaan. Aan wie dan ook. Ik heb nooit verantwoordelijkheid willen delen. Ik wou helemaal geen verantwoordelijkheid. En het deed er uiteindelijk geen moer toe of die iemand een man of een vrouw was.
Het was geweldig bij Annie. In het begin dan. Na een week of wat gingen we rollenspelletjes doen. Dan was een van ons de bullebak en moest de ander heel bedeesd en meegaand zijn. Annie zei dat ik vegetarisch moest worden, want vlees was ‘mannelijk’. En ik moest mannen van haar haten. Dat ging zo maanden door, tot het langzaam tot me begon door te dringen dat Annie bezig was een maatschappij zonder mannen te maken. Maar wat we eigenlijk deden was niet de mannen afschaffen of ze door vrouwen vervangen, nee, we vervingen ze door vrouwen die zich gedroegen als mannen. Annie ging gewichtheffen en zei dat zij degene was die werkte en dat ik dus voor het huishouden moest zorgen en ook de boel schoonmaken en de boodschappen doen. Ik voelde me zo langzamerhand uitgeloogd... Uitgezogen. Leeggebloed. En ik viel nog steeds op mannen. Dat kon Annie me nooit vergeven. Als ze me naar een knul z'n kont zag kijken sprong ze gelijk uit haar vel. Dus ik dacht: bekijk het maar. En ik pakte m'n spullen en ging terug naar Ma. Volgens mij wist ze niet eens dat ik weg was geweest. | |
[pagina 141]
| |
Het enige wat ze vroeg was of ik Pa had gezien toen ik binnenkwam. Mijn kansen op een baan kon ik wel schudden. Ik ging naar Londen en verdiende wat geld met tafels afruimen in een restaurant, maar te weinig om een kamer van te betalen. Toen ik drie weken in m'n auto had geslapen ging ik weer naar huis. En toen kreeg ik een oproep van het arbeidsbureau. Het zal wel mijn acht voor tekenen zijn geweest. Ooit gehoord van DOC POTTER'S ALL-NITE TATOEAGE SALON? Smerig hol ergens verstopt onder het spoorviaduct. Een onhygiënische gore troep, net als de klanten. De echte Doc Potter is dood. Toen die er mee ophield heeft hij de zaak verkocht en de vent die iedereen voor Doc Potter aanziet is gewoon een ouwe kneus die Finkelbaum heet. Hongaar of zoiets. Zei dat hij het tatoeëren in de oorlog had geleerd. De hele dag bezopen, Finkelbaum. Als een spons. Meestal was hij niet in staat om te werken en zat hij maar zo'n beetje te knikkebollen. Maar hij was ook wel eens nuchter en dan leerde hij me tatoeëren. Streng verboden, maar dat interesseerde hem niet en mij net zo min. Hij heeft zelfs wat bij me getatoeëerd. Liefde en Haat op m'n knokkels. Ik vond het toen wel leuk, maar nu doe ik handschoenen aan. Hij had een gigantische catalogus met schetsen en ontwerpen waar de klanten in konden kijken. Het grote werk konden de meesten niet betalen dus deden we meestal de kleintjes. Als iemand een opperhoofd wilde, of een zeeroversschip, of een adelaar, dan kwam Doc opeens tot leven. Maar meestal was het gewoon Mama & Papa, Liefde & Haat, Brenda... We hadden het het drukste vlak na de Falklandoorlog. Ze stonden in de rij. En ze wilden allemaal insignes en dolken en parachutes. Dat soort kul. Overwinning of de Dood, Je gaat er aan... Doc kon het niet opbrengen, dus ik deed de meesten. Ik stuurde ze weg met die felgekleurde schurft bloeiend op hun armen, voor het leven getekend, en ze vonden het prachtig. Meestal vonden ze het ook wel lekker om door een vrouw te worden getatoeëerd. Ik was daar een hele tijd en langzaam begon ik weer zoiets als een leven te krijgen. In elk geval een soort regelmaat. En met Doc Potter kon ik het ook best vinden. Toen, op een dag, net toen ik nieuwe inktflessen ging halen, hoorde ik iemand de winkel inkomen en toen ik ging kijken stond daar die Hell's Angel figuur. Blond, blauwe | |
[pagina 142]
| |
ogen, leren jek. Schouders als een linnenkast, en spieren die onder z'n T-shirt rolden als katten in een zak. Hij keek me alleen maar aan en ik voelde m'n kruis helemaal smelten. Hij gaf me een patroon, een dolfijn. Een springende dolfijn. Dat stuk wilde een dolfijn op zijn lijf. Ik had Doc al een paar dagen niet gezien, dus ik dacht ik doe hem zelf. Die is voor mij. Hij lag op tafel met zijn gezicht omlaag en ik begon. Vier uur, en hij gaf geen kik. Geen zuchtje, niks. Je hoorde alleen het zweet uit zijn oksels op de tafel spetteren. Ik rook hem, heet en sterk. Toen het klaar was stond hij op en keek in de spiegel. Hij lachte tegen me en ik ging op de tafel liggen. Hij keek even op me neer en toen gleed hij gewoon in me. Hij hoefde helemaal niks te doen, ik bleef maar komen. En toen huilde ik. En hij rolde uit me weg, ritste z'n gulp dicht en liep de deur uit of het de gewoonste zaak van de wereld was. Normaal. En ik lag erbij als een dooie vis, opengesneden, buik naar boven. Twee weken later moest ik vrij nemen om naar de vrouwenkliniek te gaan en daar zeiden ze dat hij me de sief had gegeven. Ik kreeg tabletjes en goede raad, maar het ging allemaal langs me heen. Niks kon me meer schelen. Ik vond alles goed. Na een tijdje zeiden ze dat ik er vanaf was. Mijn besluit stond al vast. Doc Potter moest een poosje naar een ontwenningskliniek, dus was ik de baas. Ik gooide de zaak dicht. Ik dacht: rot op, ik ga nu even doen waar ik zin in heb, een poosje gewoon mezelf zijn. Gelukkig was ik niet zwanger en ik had wat gespaard, al had ik zwaar geïnvesteerd in drugs.
Dat ik naar het Vredeskamp ging herinner ik me niet meer. Het moet een paar weken later zijn geweest, maar ik herinner me veel dingen niet meer. Ik hoor nog vaag de Kampcommissie tegen me zeggen dat ik een jong meisje de stuipen op het lijf had gejaagd met mijn ‘avances’. Lekker preuts, dat ‘avances’. Maar wat ik gedaan heb weet ik niet meer. Alles rond die tijd is wazig. Sommige dingen van het kamp zie ik nog voor me. De feesten, de rook, die zeikregen waar geen eind aan kwam, de lucht van zweterige lijven en de stank van stront. En ik zie nog de harde, verbeten smoelen van de politie bij het ingangshek. En ook de soldaten achter de draadafrastering. Ik hoor mezelf nog zingen, zo hard ik kon. We zongen alsof het een wapen was, alsof ons leven ervan afhing. Iemand bond linten aan het ingangshek. Ik kon met niemand in het kamp een | |
[pagina 143]
| |
beetje opschieten. Het was zo'n braaf zootje trutjes bij mekaar. Meestal vrouwen van docenten van de universiteit. Winkelmeiden kwam je er niet veel tegen. En dan had je de radikalen en het geitewollensokkenvolk. Die heb je op de TV gezien - geweldloos en sentimenteel. En je weet wat ze zeggen: de toekomst is vrouwelijk. M'n eerste arrestatie herinner ik me ook. Ik stond in de rij voor de waterkraan. Ik stond er al een tijdje, en ineens stopt er een witte Rolls bij het ingangshek. Wij allemaal kijken. Het portier ging open en er stapte een vrouw uit. Ze droeg een wezenloos mooie witte bontmantel, halflang, en ze zag er fantastisch uit. Wij stonden erbij met open mond, totaal van de kaart. We gaapten haar aan, en toen keken we naar elkaar, onder de modder, stinkend, verkleumd. Er stopte ook een bestelbus, en wat auto's. Dat was het televisiejournaal en een paar verslaggevers van de krant. En toen begon die vrouw rond te paraderen als een filmster of zoiets en de camera's begonnen te snorren en te klikken. Ze poseerde voor het ingangshek en liep langs de afrastering. Een meisje vroeg wie ze was en de verslaggevers zeiden dat ze een schoonheidskoningin was, die gegarandeerd de nieuwe Miss World zou worden of Miss Universe of zoiets. Al de soldaten kwamen naar de afrastering en ze deed haar jas uit. Eronder droeg ze een bikini. Toen begon de show pas goed. Ze draaide met haar kont, schudde met haar tieten, trok een pruilmond, deed haar benen wijd, stak haar gat naar achteren... Ze maakte de soldaten gek en toen knuffelde ze hun geweren door het gaas. Ze floten en joelden als een troep bavianen. Ze lustten er wel pap van. Ik zie nog die rij rode, bezwete koppen: ze keken naar haar en ze keken naar ons. En we voelden ons net een hoop stront. Ik was woest. Ik liet mijn emmer vallen en nam een run naar de schoonheidskoningin. Ik wilde haar omversmijten, haar in de blubber rollen, maar net voor ik bij haar was bleef een van mijn laarzen in de modder steken. Ze draaide zich om en keek me aan. Ze was echt beeldschoon. Adembenemend. Diepblauwe ogen. Zwart haar. Een gaaf, glad voorhoofd. Haar lippen... Ik wilde haar slaan, haar kussen, met haar praten, haar in de modder trappen. Ik was sprakeloos van woede en begeerte. Ik hinkte rond met een natte sok en mijn rubberlaars in mijn hand en toen schopte een paratroeper mijn benen onder me weg en lag ik languit in de blubber. Toepasselijk, eigenlijk. Ik voelde me ook een stuk drek. | |
[pagina 144]
| |
Ze rekenden me in voor bedreiging met geweld en poging tot mishandeling met een dodelijk wapen. De vrouwen betaalden mijn borgtocht. Tegen beter weten in, als ik dat maar wist. Dus een dag later kwam ik weer vrij. En toen zag ik de kranten. Daar was ik, groot op de voorpagina. Samen met de schoonheidskoningin. Maar het was niet of ik probeerde op één been in de modder overeind te blijven, nee ze lieten het lijken of ik haar besprong, of mijn arm haar aanstonds zou verpletteren met de rubberlaars, en de rubberlaars leek op een laars van leer. Boven de foto stond the kop: ‘Ban-de-bom monster stort zich op moedige schoonheidsprinses!’
Ik ging even in een café zitten. Ik wist niet of ik naar het kamp terug kon gaan. En of ik dat wel wilde. Ik zat te wachten of iemand me herkende. Ik klappertandde en ik weet nog dat ik dacht dat ik naar het badhuis moest om me eens goed te wassen. Ik was nog smerig van de vorige dag. Maar... ik geloof niet dat ik naar het badhuis ben gegaan. Ik denk dat ik de naam van het motel uit de krant had, want opeens stond ik voor een deur. Ik klopte aan. De deur ging open en daar was ze. Het moest even tot haar doordringen wie ik was en toen wou ze gaan gillen. Ik gaf haar een dreun met mijn vlakke hand en schoof langs haar naar binnen. Ik wou haar niet slaan, maar het was een lekker gevoel en ze was gelijk buiten westen. Het kan mijn kracht niet geweest zijn. Het moet angst zijn geweest. Ze was in het kamp niet bang voor me, maar wie weet had ze die ochtend de krant gelezen. Ik wist niet zo gauw wat ik moest doen. Ik vond dat ik haar naar het ziekenhuis moest brengen, dus sjouwde ik haar snel naar mijn auto en legde haar op de achterbank. Ik was niet in paniek of zo. Integendeel, ik was heel rustig. Trouwens, ze lag daar alleen maar, en soms kreunde ze een beetje. Ik stopte om te kijken hoe het met haar was, maar ze had de hele boel ondergespuugd en lag zomaar wat op haar duim te zuigen. Toen werd ik echt razend. Doc Potter was nog aan het ontwennen, dus bracht ik haar naar de Tatoeage-salon. Waarom weet ik niet. Het leek me gewoon goed. Ik parkeerde aan de achterkant en droeg haar naar binnen. Ze bleef liggen waar ik haar neerlegde en zoog op haar duim. Zo, daar waren we dan: de prinses en het monster in het paleis van de beschilderde pikken. Ik zette thee op het oude gaspitje, ging zitten en dacht | |
[pagina 145]
| |
na. Het begon nu tot me door te dringen wat ik gedaan had. Technisch gezien was het ontvoering, en daar was ik mooi klaar mee. Hoe dan ook, de prinses lag daar maar. Ze deed niets en ik zat met haar opgescheept. Alles was als vanouds. Inktflessen, apparatuur, de tafel, de catalogus, het vuil. Mijn voorraad zat nog op zijn plaats achter het medicijnkastje. En hoe meer ik er over nadacht, hoe meer het de enige oplossing leek. Dus gaf ik haar een shot van het eerste dat ik kon vinden. Ze schreeuwde toen ze de naald voelde, maar ze verzette zich niet en viel meteen in slaap. Ik dacht dat ik misschien wat te scheutig was geweest, maar ze ademde gewoon. En toen kon ik tegen mezelf zeggen: OK het is alleen maar om haar rustig te houden. Gewoon even tot je het weer allemaal op een rijtje hebt. Het is voor haar eigen bestwil, dat ze niet zomaar de straat oprent of zo. Ik hou haar gewoon even rustig. Niks aan de hand. Ik legde haar voorzichtig op de tafel. Ik wist niet wat ik ging doen. Ik had dit allemaal niet met opzet gedaan. Ik dronk mijn kopje leeg en controleerde of ze nog ademde. Ik bekeek haar. Het was de eerste keer dat ik tijd had om haar eens goed te bekijken. Mijn eerste indruk van haar bij het kamphek had me niet bedrogen. Ze was zo mooi dat het pijn deed als ik keek, en pijn als ik niet keek. En daarna wist ik dat het pijn zou doen als ik in een spiegel keek. Ik dronk haar in. Alles deed zo'n pijn dat het gonsde en loeide in mijn hoofd. Alles deed pijn. Pijn. Ik kleedde haar uit. Ik had nooit beseft hoe mooi een lichaam kon zijn. Hoe volmaakt. Het duurde eeuwen voor ik het waagde haar aan te raken. En toen raakte ik haar aan en voelde ik haar. Ik kneep en ik aaide. Ik streelde haar gezicht, haar schouders, voelde haar tepels, haar navel, haar knieën, haalde mijn handen door haar haren en ademde haar geur in. En voor ik het wist kuste ik haar. Likte haar, befte haar. Geen ontering. Geen verering... er is geen woord voor. Honing en kandij en allerhande lekkernij, daar zijn meisjes van gemaakt. Gek dat we allemaal naar ansjovis smaken. Ik huilde. Proefde mijn zout op haar lichaam. Ze lag daar en ik wilde meer van haar. Ik kan nog steeds het woord niet vinden. Wellust. Vreugde. Woede. Begeerte. Nee. Ik wilde haar... Nee, bezitten is te mannelijk. Binnendringen, nog mannelijker. Onteren? Ontmaagden? Nee. | |
[pagina 146]
| |
Maar er is iets met die woorden... in haar kruipen... Wilde ik in haar kruipen? In haar leven? Haar zijn? Het was niet genoeg haar in mijn macht te hebben. Daar ging het helemaal niet om. Ik wilde in dat prachtige lichaam rondlopen en geliefd zijn. Het was zo gemakkelijk voor haar. Als ik haar niet kon... Daar lag ze. Zich van niets bewust. Rustig. Zelfvoldaan. Veilig. En dat maakte me gek van woede. Ik dacht: het maakt niks uit of ze wakker is of niet. Ze is hetzelfde. Onaantastbaar. Ik kan niet maken dat ze van me houdt. Dat is bijna zo goed als haar zijn. In dit lichaam zit een geest waarvoor ik niet besta! Onaangetast en onaantastbaar in dat volmaakte lijf. Geen reden om ooit na te denken, of je ergens zorgen om te maken. Ik pakte het inktpistool. Weet je hoeveel woorden er zijn om tatoeëren te beschrijven? Doc Potter had een Thesaurus waarin hij ze allemaal had onderstreept: opdirken, prikken, stigmatiseren, perforeren, inscriberen, inciseren... de Amerikanen zeggen kosmetiseren. Hij moet ze allemaal uit zijn hoofd hebben geleerd toen hij pas hier was. Ik heb de foto's van de politie gezien. Maar zo zag het er eerst niet uit. Ik nam de blauwe inkt en schreef ‘Verse Melk’ op haar tieten. Op haar navel schreef ik ‘Bel Defect’ en ‘Hier Knijpen’. Ik wou ‘Engels Fabrikaat’ op haar billen schrijven, maar deed het niet. Dit was het niet. Het waren maar woorden. De verkeerde woorden. Dit wilde ik niet. Ik wilde meer. Ik wilde anders. Ik pakte de catalogus en ging weer aan het werk. Drie dagen. Om de zoveel tijd pauzeerde ik even en zette voor ons tweeën een kopje thee. Dwong haar er wat van te drinken. Toen was het klaar. Een zwaar karwei; ik was uitgeput, maar ik wist dat het goed was. Ik had me helemaal gegeven. Bloemen, beesten, krullen, cannelures, traceerwerk, meanders, arabesken, Franse knopen, Keltisch gordelwerk, wapenschilden. Ze was een soort levende kathedraal. Ik waste haar af met ontsmettingsmiddel, bedekte haar met een laken om haar uit het licht te houden en ging toen naar de telefooncel op de hoek. Ik belde een ambulance en daarna de politie. Ik was fini. Ik wilde sterven. Ik ging op Doc's stinkende stretchertje liggen en wachtte. |
|