De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Vertaalde poëzie | |
[pagina 148]
| |
Tien gedichten
| |
Anne Frank huisEven now, after twice her lifetime of grief
and anger in the very place, whoever comes
to climb these narrow stairs, discovers how
the bookcase slides aside, then walks through
shadow into sunlit rooms, can never help
but break her secrecy again. Just listening
is a kind of guilt: the Westerkirk repeats
itself outside, as if all time worked round
towards her fear, and made each stroke
die down on guarded streets. Imagine it -
three years of whispering and loneliness
and plotting, day by day, the Allied line
in Europe with a yellow chalk. What hope
she had for ordinary love and interest
survives her here, displayed above the bed
| |
[pagina 149]
| |
[Nederlands]als foto's van familie, wat acteurs,
de favoriete modes van prinses Elizabeth.
En wie zich ernaar vooroverbuigt
vindt niet alleen maar onbeloond geduld,
maar één nooit ophoudend verlangen naar
wat ik nu doe: gewoon buiten gaan wandelen
waar over stoffige en boom-omzoomde straten
paartjes kuieren, of kijken hoe een boot
geruisloos losraakt van de bruggen
zodat hun spiegeling tot rust komt in de blauwe gracht.
| |
[Engels]as pictures of her family; some actors;
fashions chosen by Princess Elizabeth.
And those who stoop to see them find
not only patience missing its reward,
but one enduring wish for chances
like my own: to leave as simply
as I do, and walk at ease
up dusty tree-lined avenues, or watch
a silent barge come clear of bridges
settling their reflections in the blue canal.
| |
Op zolderZelfs nu we weten
dat je kleren nooit
meer nodig zijn, bewaren we ze,
boven in een afgesloten kist.
Soms kniel ik er neer,
omklem ze, wil ik de tijd
dat je ze droeg herleven, me herinneren
hoe de ware vorm was van je arm en pols.
Mijn handen drukken in de
holle, onzichtbare mouwen,
aarzelen, en trekken dan
patronen van herinnering omhoog:
een groene vakantie, een rode doop,
al je onafgemaakte levens
verbleken door donkere zomers
en komen mijn hoofd in als stof.
| |
In the atticEven though we know now
your clothes will never
be needed, we keep them,
upstairs in a locked trunk.
Sometimes I kneel there,
holding them, trying to relive
time you wore them, to remember
the actual shape of arm and wrist.
My hands push down between
hollow, invisible sleeves,
hesitate, then lift
patterns of memory:
a green holiday, a red christening,
all your unfinished lives
fading through dark summers,
entering my head as dust.
| |
[pagina 150]
| |
(Vertaling Peter Verstegen)
| |
Anniversaries
| |
[pagina 151]
| |
Tweede jaarIk had het me allemaal voorgesteld -
je ziekenkamer, je geschoren hoofd,
je brosse korst hardhandig aangebracht
als een ornament,
maar niet je stilheid
Dag na dag zag ik mijn vader
die zich naar voren boog om erin
door te dringen, die fluisterde
‘Als je me nu verstaat,
druk dan mijn hand’, totdat sneeuw
buiten smolt in het zonlicht
en dan weerkeerde tot winter
en altijd nog vond ik hem wachtend,
hoorde met traag gesis zuurstof
je masker ingaan tot hij zich
steeds weer omdraaide en zei
‘Ja, ik voelde toch iets’,
alsof door het herhalen
de leugen gaandeweg waar werd
voor hem, maar nooit voor jou.
| |
The SecondI had imagined it all -
your ward, your shaved head,
your crisp scab struck there
like an ornament,
but not your stillness.
Day after day I saw
my father leaning forward
to enter it, whispering
‘If you can hear me now,
squeeze my hand’, till snow
melted in sunlight outside
then turned to winter again
and found him waiting still,
hearing the slow hiss
of oxygen into your mask,
and always turning to say
‘Yes, I felt it then’,
as if repeating the lie
had gradually made it true
for him, never for you.
| |
[pagina 152]
| |
Derde jaarDrie jaar zonder te zien,
geen spraak, geen gebaar, alleen
de schaduw van wolken die over
je gezicht schuift en dan
een wereld verder wordt geblazen.
Wat voor een slaap was dat
die het licht nooit door liet breken?
Welk betoverd land
eiste je op, verbood je om zelfs
van een kus wakker te worden?
Als het de dood was,
van wie waren dan die handen
warm in de mijne, van wie
kwam het verbijsterend woord
die dag toen ik je zonnige kamer
uit wilde gaan en hoorde
‘Blijf, blijf’, en zag hoe je ogen
open knipperden, even
keken, de mijne niet wilden
herkennen en zich afwendden?
| |
The ThirdThree years without sight,
speech, gesture, only
the shadows of clouds
shifting across your face
then blown a world away.
What sleep was that, which
light could never break?
What spellbound country
claimed you, forbidding you
even to wake for a kiss?
If it was death,
whose hands were those
warm in my own, and whose
astonishing word was it
that day when leaving
your sunlit room I heard
‘Stay; stay’, and watched
your eyes flick open once,
look, refuse to recognise
my own, and turn away?
| |
[pagina 153]
| |
Vierde jaarDe avond valt terwijl weer
nieuwe sneeuw neerdaalt die bomen
tot witte vormen halveert
en die mij meedrijft naar
het eind van weer een jaar.
Wat heeft het jou te bieden
dat dit jaar erbij liet zitten?
Je hebt jezelf overleefd,
en brengt mij de wereld weer
die ik kende, zonder de tijd
die wij kwijt zijn; totdat ik vergeet
wat die tijd toch niet geven kan,
kom ik hier steeds eender aan,
geen dode te betreuren,
maar wel leven dat wij nergens
delen buiten jouw kamer,
onze liefde die zich herhaalt
als de sneeuw die ik deze avond
zie wervelen tegen mijn raam,
en die dan vervaagt in het donker.
| |
The FourthThe evening falls with snow
beginning again, halving
the trees into whiteness,
driving me with it towards
the end of another year.
What will it send for you
that this has abandoned?
You are your own survivor,
bringing me back the world
I knew, without the time
we lost; until I forget
whatever it cannot provide
I'll always arrive like this,
having no death to mourn,
but rather the life we share
nowhere beyond your room,
our love repeating itself
like snow I watch tonight,
which spins against my window
then vanishes into the dark.
| |
[pagina 154]
| |
Gezelschap
| |
Before Company
| |
[pagina 155]
| |
IIDaar is hij, het zwakke geluid van zijn voetstap
in de slaapkamer herinnert mij eraan hoe ik
er voor hem uit moet zien - zijn gehoorzame
patiënt die zichzelf niet terug zal krijgen.
Tot op dit moment ben ik zelfs dat niet, niet meer
dan een geest die al zijn bewegingen volgt
op het gehoor. Kamer na kamer wacht ik
tot een vaas met water gevuld is,
een slot dicht klikt en de gordijnen worden
gesloten en vind dan mijn voortvluchtig leven.
Dit is het ene bestaan dat door niets
wordt verloochend, het spoken dat hem nog altijd
verbaast met het wijdopen zetten van
kastdeuren wazig van stof, en met
het schoonwrijven van een raam waarin rijen
stallen staan beneden in het donker.
Hij is omringd door wat hij verloren heeft
en wat ons beiden bespot - een stille boedel
van parodieën die ik completeer door hier
zo alleen naar het licht te liggen kijken
dat langzaam voortdringt over mijn kamerwand
totdat het mij daar vastlegt in de schaduw
waaraan ik nooit ontkom: roerloze handen,
mijn haar, en altijd dit luisterende, ontsierde
gezicht dat hij niet weigeren, niet liefhebben kan.
| |
IIThere he is now, a footstep faint
in the bedroom reminding me how
I must appear for him - his dutiful
patient who will not recover herself.
Till then I am not even that, only
a ghost pursuing his every move
dependent on sounds. Room by room
I wait for water filling a bowl,
the click of locks, and curtains
drawn to find my fugitive life.
This is the one existence nothing
denies, the haunting which still
surprises him opening wide doors
on furniture blurred with dust,
and rubbing a window where lines
of stables stand in darkness below.
All he has lost surrounds him
mocking us both - a silent estate
of parodies I complete by lying
alone like this, watching the light
break slowly forward across my wall
until it defines me there in shadow
I never escape: immovable hands;
my hair; and always this listening
scarred face he cannot refuse or love.
| |
[pagina 156]
| |
Een uitstervend soortHoe minder vaak ik langskom, des te vaker
keer ik in gedachten terug naar je smaakvol huis
waarin ik ben opgegroeid. De oprijlaan
die zich ontrolt tussen wiegende kastanjes
ontsluit het huis dat er hecht en vierkant bijstaat,
witgesausd en onnatuurlijk helder, alsof
het me vertoond wordt bij het licht van bliksem.
Het is altijd het huis dat ik voor me zie,
niet jou. Jij bent ergens buiten,
je zwaait vaarwel waar ik je het laatste zag
tien jaar geleden. Ik verloor de herinnering zelfs
aan hoe ik je verloor; het enige dat ik weervind
is het bemost bordes waar je op stond
- een zichtbare vereenzaming.
Ik woon vier provincies verder en evengoed
zie ik je elke avond wegrijden naar het zuiden
naar de ziekenkamer waar je vrouw nog leeft.
Hoe lang zal het duren?
Je maakt die tocht nu al zes jaar.
je ziet betrekkelijke redenen tot vreugde
als een geschenk, om harentwil.
Ik kan me de akkers herinneren waar je langs komt,
de haveloze bunkerbouw die daar neerhurkt
op glanzend boerenland. Als ik er nog bij was geweest
en had gezien hoe jouw hand de haar wegstreek
uit haar vertwijfeld gezicht, dan had ik nu
misschien eindelijk ontdekt hoe liefde
er uitziet, haar schrijnende helderheid.
| |
A dying raceThe less I visit, the more I think
myself back to your elegant house
I grew up in. The drive uncurled
through swaying chestnuts discovers it
standing four square, white-
washed unnaturally clear,
as if it were shown me by lightning.
It's always the place I see,
not you. You're somewhere outside,
waving goodbye where I left you
a decade ago. I've even lost sight
of losing you now; all I can find
are the mossy steps you stood on
- a visible loneliness.
I'm living four counties away, and still
I think of you driving south each night
to the ward where your wife is living.
How long will it last?
You've made that journey six years
already, taking comparative happinesses
like a present, to please her.
I can remember the fields you pass,
the derelict pill-boxes squatting
in shining plough. If I was still there,
watching your hand push back
the hair from her desperate face,
I might have discovered by now
the way love looks, its harrowing clarity.
| |
[pagina 157]
| |
NalatenschapAs heeft haar verstrooid,
haar geld wil haar niet meer kennen,
maar ik zit neer en schrijf aan
het bureau dat zij mij naliet
en kijk hoe de lamp haar levens
die flonkerden laat herrijzen:
laag na laag erf ik
hun lichte onsterfelijkheid
op de plaats waar tenslotte mijn hand
mijn meubels weer zal vermaken
aan vrienden of kinderen
voor hij als de hare stilvalt,
en dan weer in verre vertrekken,
nooit bezocht, weer vervangen wordt
en zichzelf steeds schrijvend herhaalt
als de schaduwen die hem nu volgen,
die zich in stilte ontrollen
op bedrukt papier en op huid.
| |
The LegacyAshes have scattered her,
her money disowns her,
but I sit down to write
at the desk she willed me,
watching the lamp resurrect
her glistening lives.
layer after layer I inherit
their light immortality,
where in the end my hand
will sign my furniture on
to children or friends,
before it stops still as hers,
and then is replaced again
in distant, unvisited rooms,
transcribing itself for ever
like shadows which follow it now,
uncurling themselves in silence
on printed paper and skin.
|
|