De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Uit: Brändövägen 8
| |
[pagina 136]
| |
verantwoordelijkheid als erna. Na bij mijn grootmoeder een barbaars kerstmaal verorberd te hebben met elf hoofdgerechten verwekten ze mij zonder zich een moment af te vragen wat ze met me aan zouden moeten. Hetgeen het best bewezen kan worden door het feit dat ze een Duitse gouvernante voor me uitzochten die mij als eerste taal Duits leerde. Ik had drie oudere broers. Niemand van hen sprak Duits. Mijn vader had in Dresden gestudeerd en sprak wel Duits, maar hij had me uitzonderlijk weinig te zeggen. Mijn moeder sprak ook wel een mondje schoolduits, maar zij was niet vaak thuis. Mijn vader had een afkeer van de manier waarop de gouvernante op zijn Berlijns de r in ‘venster’ inslikte. Hij vond dat zijn kinderen een vulgair taalgebruik hadden en begon mij daarom ironisch op zijn Frans Beau te noemen. Mijn broers die noch Duits noch Frans spraken veranderden Beau in Bobo en met deze naam die het best bij een chimpansee past moest ik leven te midden van mensen waarvan het merendeel p zei in plaats van b. Voor hen werd ik pupu en pupu is in het Fins haas. En het is niet makkelijk als haas rond te lopen te midden van een groep mensen die denken dat ze gods uitverkoren helden zijn. Ik ben dus in Finland geboren. Finland dat eens een deel was van het Zweedse rijk en dat daarna een deel werd van het Russische rijk en daarna een zelfstandige staat die een vergeefse poging deed een deel van het Russische rijk te veroveren, waarna een groot deel van de werkende bevolking naar het Zweedse rijk verhuisde. Degenen die overbleven probeerden uit te blinken door vredelievend gedrag en deden hun best onder leiding van een kale president een brug te slaan tussen oost en west. (...)
De kale president compenseerde het feit dat hij niet de eerste was door het langst op zijn hoge post te blijven zitten. Net als Mannerheim leerde hij van de Russen hoe je Finnen moet behandelen en zo lang hij er plezier in had president te zijn, durfde niemand hem af te zetten of door een ander te vervangen. Het gevolg hiervan was dat het land in die periode tot een ongekende welvaart steeg, die velen zo zwaar op de maag begon te liggen dat scharen dakloze alcoholisten en radicale revolutionairen tot uit de allerhoogste kringen werden gerecruteerd. En toen er geen vijand van buitenaf meer dreigde moest die dichter bij huis worden gezocht en zo kwam het | |
[pagina 137]
| |
dat er op cultureel gebied grote verdraagzaamheid ontstond. Mijn broers en ik hadden het voorrecht de beste jaren van onze manlijke bloeitijd in deze stabiele perioden te beleven. Behalve mijn oudste broer natuurlijk, wiens leven op zijn eenentwintigste in de oorlog door een pistoolkogel werd beëindigd. Je zou kunnen denken dat wij alle voorwaarden hadden om gelukkig te worden, maar het is mogelijk dat wij het vermogen misten om gelukkig te zijn, of dat we gelukkig waren zonder het te begrijpen; hoe het ook zij, we waren getroffen door de vloek die op de familie rustte. (...)
Over de politieke voorkeur van mijn ouders in die tijd bestaat geen twijfel. De burgeroorlog was net afgelopen en de Russische prinsen die vader tijdens zijn studentenjaren in Duitsland had ontmoet waren nu taxichauffeur of kelner in Parijs. Zo zag je maar weer waartoe het socialisme kon leiden. Mijn moeders eerste minnaar van enige betekenis was een aristocratische politicus uit de Zweedse volkspartij. Hij was zo buitensporig rijk dat hij zichzelf als liberaal beschouwde en verzekerde dat er op zijn landerijen geen pachters waren doodgeschoten. Het is mogelijk dat vader af en toe medelijden had met de rode duivels, want hij was goed bevriend met Jarl Hemmer, een schrijver die zijn leven er niet eenvoudiger op maakte door er een sociaal geweten op na te houden in een tijd waarin geen boek het haalde bij het bankboekje. Nee, het is voor mij volkomen onmogelijk een rechtvaardig beeld te geven van mijn ouders uit die of een latere tijd. Ik sta zo subjectief tegenover hen dat alles wat ik over hen vertel als louter leugens en verzinsels gezien kan worden. Dat geldt trouwens ook voor mijn broers en mijzelf, ik zou net zo goed over Odysseus kunnen vertellen als over mijn broer. Ik geloof geen seconde dat Penelope haar man al die jaren waarin hij weg was trouw bleef. Ik geloof dat er daar op Ithaca heel wat afgeneukt werd en dat vind ik ook niet meer dan terecht. De duivel hale Homerus, die oude huichelaar. Als voorbeeld van mijn gebrek aan betrouwbaarheid als waarheidsapostel kan ik vertellen dat ik in de tijd voor mijn vaders dood vond dat hij een schurk was en mijn moeder (bijna) een engel. Toen mijn moeder daarna stierf hield ik er de tegenovergestelde mening op na. Nu heb ik alleen maar erg veel medelijden met ons allemaal. |
|