De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
De zoekers
| |
[pagina 131]
| |
Onder mijn gasten bevond zich een ouder echtpaar. De man was negenenzestig. Hij was erg vriendelijk en spraakzaam, hij was vrachtrijder geweest maar had de zaak aan zijn zoons overgedaan. Hij had kwieke ogen, hij was mager, liep zwaar mank en had dun, rood haar. Zijn vrouw was klein en een tikkeltje gezet, zij had dikke benen en opgezwollen voeten. Zelfs als ze zat ademde ze met haar mond half open; zo nu en dan hoestte zij kort, haar linkerhand tegen haar borstkas gedrukt. Op een dag arriveerde een vrouw alleen, van dezelfde leeftijd als het echtpaar. Misschien was zij een paar jaar ouder; ik vertrouw mijn vrouwelijke gasten niet geheel als ze het jaar van hun geboorte in mijn hotelregister schrijven. Vroeger had ze als klerk bij de douane gewerkt, ze droeg een bril met sterk vergrotende glazen en ze beschikte over een indrukwekkende botanische kennis. Haar benen onder haar kousen waren strak omzwachteld. Deze drie, het echtpaar en de vrouw alleen, vonden elkaar. Wij hadden ze aan dezelfde tafel in de eetzaal gezet. Ze werden goede vrienden maar bleven elkaar met u aanspreken. Natuurlijk moesten zij wel goede vrienden worden. Ze hadden hun leeftijd en gebrekkigheid gemeen en alle drie hadden ze last van hun benen. Ze maakten korte wandelingen langs de straatweg, de oever van het meer, langs de oude bijna overwoekerde dorpsweg en het riviertje dat vanuit het westen in het meer uitloopt. Door de droogte was de bedding drooggevallen en goed begaanbaar.
Op een dag zouden vijf of zes van mijn andere gasten een tocht langs de bergkam gaan maken, die ik reeds noemde. Na lang aarzelen besloot de oude vrachtrijder mee te gaan. Ze vertrokken direct na het ontbijt en beklommen langzaam de steil oplopende geploegde akker. De vrouw van de vrachtrijder en de gepensioneerde douaneklerk wuifden hen vanaf het erf uit. Eenmaal op de berg stootte men op een groepje verspreide rendieren - een tiental dieren misschien, waarschijnlijk eigendom van een of andere Noorse Lap. De vrachtrijder wilde een foto maken maar de rendieren waren schuw en trokken zich terug. De anderen in het gezelschap toonden geen belangstelling, zij wilden hun meegebrachte lunchpakket verder naar het westen bij de berg stenen die de grens met Noorwegen markeert, opeten. Het was een onbewolkte, snikhete julidag. Het mos en de moe- | |
[pagina 132]
| |
raszegge moesten onder de voeten van de wandelaars geknisperd hebben, zoals papier knispert als je het in elkaar propt. De oude vrachtrijder maakte zich uit het gezelschap los. Gaat u maar verder, zei hij, gaat u maar verder. Ik probeer de rendieren te fotograferen en ga dan terug. Gaat u maar verder! De anderen gingen verder. Grenzen, vooral rijksgrenzen, oefenen een eigenaardige aantrekkingskracht uit.
De grenswandelaars keerden tegen vijven terug. Wij vroegen hen naar de oude vrachtrijder. Zij vroegen het ons. Niemand had hem gezien. Geen reden tot ongerustheid, zei ik. De lucht was warm en helder, het was juli en het bleef de hele nacht licht. Hij komt, zei ik, het kost tijd om rendieren te fotograferen, wacht maar, hij is zo terug; je rent van de ene heuvel naar de andere maar je komt nooit dichtbij genoeg om rendieren te fotograferen, ze zijn te schuw. Er was echt geen reden tot ongerustheid.
Toen het half zes was ontdekten wij dat de vrouw van de vrachtrijder verdwenen was. Mijn dichtstbijzijnde buurman in het dorp wist ervan, hij had haar langzaam de weiden naar de berg zien opzwoegen. Zij was op weg gegaan om haar man te zoeken. Het berggebied is groot, zei ik, zij vindt hem niet maar het is warm en droog en de hele nacht licht, zij kunnen niet verdwalen. Iemand zei: hij liep mank, hij had moeite met lopen, wij waren opgelucht toen we hem kwijt waren. Het leek alsof zijn ene been langer was dan het andere. Onder mijn gasten bevond zich een dokter, ondanks zijn veertig jaar een heel jonge man. Die oude loopt wel mank, zei hij, maar toch zijn zijn benen even lang. Het kan een slecht genezen dijbeenbreuk zijn. Maar het waarschijnlijkst toch is dat het heupbeen beschadigd is. Van alle ledematen heeft het heupbeen de zwaarste inspanningen en slijtage te verduren. Het kan ook het gevolg van jeugd-tb zijn. Dijbeenbreuk? vroeg de vrouwelijke klerk met de botanische kennis en de sterk vergrotende brilleglazen. Een breuk in de smalle kant van het dijbeen, antwoordde de dokter. Maar het kan ook een aangeboren heupbeenbeschadiging zijn. | |
[pagina 133]
| |
Je komt vaak allerlei heupcomplicaties tegen, van alle mogelijke aard. Het is hartje zomer en het is 's nachts net zo licht als overdag, zei ik. Niemand kan daarboven verdwalen, ze zijn zo terug, alletwee. Maar zij dan, zei de vrouwelijke klerk. De dokter antwoordde: ik weet het niet. Opgezwollen voeten en zo. Er is reden hoge bloeddruk en een zwak hart te veronderstellen. Waarschijnlijk hebben ze haar digitalis voorgeschreven. Een tablet per dag behalve op zaterdag en zondag - of iets dergelijks. Zij raakt buiten adem als ze zich inspant, voegde hij eraan toe, zij kan niet zoveel, zij moet het rustig aan doen. Geeft niets, zei ik, het is hartje zomer en warm en 's nachts is het even licht als overdag. Je hoeft je over hen niet ongerust te maken.
Wij dienen het avondeten gewoonlijk om zes uur op. Die dag wachtten wij een tijdje op de vrachtrijder en zijn vrouw. Ze kwamen niet opdagen. Even voor half zeven luidden we de gong. Bij het dessert werd het mij duidelijk dat de bij de douane gepensioneerde klerk met de botanische kennis ontbrak. Ik klopte op de deur van haar kamer. Niemand gaf antwoord. Ik ging naar binnen. Op tafel lag een stuk papier waarop stond: Ik ben de berg opgegaan om hen te zoeken. Ik was met twee lijntjes onderstreept. De mededeling veroorzaakte enige onrust. De oude vrachtrijder was niet op de normale tijd teruggekeerd, zijn vrouw was verdwenen om hem te zoeken, de gepensioneerde kantoorklerk was stilletjes weggeslopen om hen beiden te gaan zoeken. Ik ben niet zo erg ervaren in het stellen van een diagnose, zei de dokter, maar de omzwachtelde benen van de ongetrouwde dame zijn mij toch opgevallen. Dat duidt op varices, spataderen, misschien op nog serieuzere beenkwetsuren. Haar leeftijd, ik weet het niet - de omzwachtelde benen, tja, ik gis maar. Geeft niets, zei ik. Je kunt niet verdwalen en het is warm weer en de hele nacht licht. Ze zoeken alleen naar elkaar. Het berggebied is heuvelachtig, kleine dalen, kreupelhout, zij vinden elkaar niet maar ze kunnen niet verdwalen. De dokter knikte. Hij was jong ondanks zijn veertig jaar. Hij was als wetenschappelijk onderzoeker aangesteld bij een fabriek voor geneesmiddelen. | |
[pagina 134]
| |
Toen wij koffie zaten te drinken kwam de oude vrachtrijder hinkend het erf op. Hij dacht dat hij een paar mooie foto's van de rendieren had gemaakt. Ik vertelde dat zijn vrouw de berg was opgegaan om naar hem te zoeken. Ik vertelde dat de bij de douane gepensioneerde kantoorklerk daarna de berg was op gegaan om naar hen beiden te zoeken. Hij barstte in lachen uit en sloeg zich voor het hoofd. 's Winters kan de berg gevaarlijk zijn, zei ik. Maar nu is het zomer en mooi weer. Het is warm en de hele nacht licht. Wij, ik en al mijn gasten, kwamen om hem heen staan. Hij was doodmoe en had duidelijk last van zijn been. Hij hief zijn ene hand afwerend naar ons op en ging naar boven, naar zijn kamer.’ Pas ruim een uur later misten wij hem. Mijn buurman in het dorp met zijn scherpe ogen wist ervan: de oude vrachtrijder was over de weiden gestrompeld en boven door het bos om zijn vrouw te zoeken die naar hem zocht en om naar de gepensioneerde kantoorklerk te zoeken die zowel naar hem als naar zijn vrouw zocht. Daar dwaalden ze alle drie op de berg rond, die oudjes. Zoals gezegd - het was juli, warm, de hemel was onbewolkt en het bleef de hele nacht licht. Er was geen reden tot ongerustheid. Ze spannen zich niet meer in dan ze kunnen, zei de dokter. Haar hart dwingt de echtgenote het rustig aan te doen. De vriendin krijgt vermoeide benen. De man krijgt pijn in zijn heupen. Alle drie zijn ze gedwongen het rustig aan te doen.
Ik zei tegen de dokter: pas als ze ophouden met zoeken, zullen ze elkaar terugvinden. Wij wachtten de halve nacht. Een zoel windje hield de muggen weg. De bij de douane gepensioneerde kantoorklerk kwam als eerste van de steile weiden naar beneden. Het landschap was nu eenmaal zo dat je niet kon verdwalen. Iets later kwam de vrachtrijder. Hij ging zwijgend op de buitentrap zitten en moest een paar uur wachten. Toen zijn vrouw eindelijk naar het erf afdaalde, liep hij haar tegemoet. Zij was doodmoe. Hij hielp haar de trappen naar hun kamer op terwijl hij haar met zachte en vriendelijke stem terechtwees. |
|