De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Drie brieven
| |
[pagina 127]
| |
In elk geval wordt Uw grootsheid omlaaggetrokken vanaf het ogenblik dat U gelezen en begrepen wordt en het geliefde gepeupel U begint te tutoyeren als was U een der hunnen. Het is beter dat U de voorname afstand bewaart en ons anderen, tienduizend die hoger staan, een geheime pelgrimstocht laat maken naar Uw heiligdom, om daaruit naar hartelust te putten. Laat U ons Uw esoterische leer koesteren zodat die zuiver en ongerept blijft en niet verspreid wordt zonder de bemiddeling van de toegenegen discipelen, uit wier naam ik teken August Strindberg | |
Uit een brief aan de Zweedse schrijver Axel LundegårdGa naar voetnoot*(Kopenhagen, 12 november 1887)
Het lijkt wel of ik aan het slaapwandelen ben, of de grens is uitgewist tussen schrijven en leven. Ik weet niet of De Vader literatuur is of dat mijn leven verliteratuurd is; maar ik heb het gevoel dat me dit weldra, op een zeker ogenblik, helder voor ogen komt te staan, en dan verval ik of tot waanzin met gewetenswroeging of tot zelfmoord. Door al dat schrijven is mijn leven een schaduwleven geworden. Het lijkt wel of ik niet meer op aarde loop maar gewichtloos zweef in een atmosfeer waar geen licht is maar duisternis. Zodra er licht valt in dit duister val ik te pletter! Het eigenaardige is dat ik in een dikwijls terugkerende nachtelijke droom voor mijn gevoel aan het vliegen ben, zonder gewicht, en dat ik dit heel natuurlijk vind, terwijl ook alle begrippen over recht en onrecht, waar en onwaar bij mij zijn opgelost, en alles wat gebeurt, hoe ongebruikelijk ook, in mijn ogen is zoals het zijn moet. Maar dat is natuurlijk het directe gevolg van de nieuwe wereldbeschouwing, het indeterminisme, en het zou kunnen zijn dat ik verbaasd en bevreesd ben omdat dit nieuws me nog niet vertrouwd is. | |
[pagina 128]
| |
Brief aan Emil ScheringGa naar voetnoot*(Stockholm, 2 april 1907)
Geachte Heer Schering,
Nee, die plicht was te zwaar, en vandaag heb ik Opus IV verbrand, met de titel ‘De bloedende hand’.
Nu verzoek ik U mijn nieuwe stukken te lezen zoals ze zijn; ze vormen net als altijd een mozaïek, uit het leven van anderen en mezelf, maar zie ze als 't U belieft niet als autobiografieën of bekentenissen. De dingen die niet met de feiten kloppen zijn dichterlijke vrijheden, geen leugens. In mijn Karma of Lot schijnt besloten te liggen dat ik me niet mag verdedigen, of met andere woorden: dat ik gedoemd ben in een bepaald opzicht onschuldig te lijden (in een ander opzicht niet). En als ik probeer me te verdedigen, word ik gestraft alsof ik gezondigd zou hebben tegen mijn Lots-wet (Karma). Ik ben daarom nog geen heilige, verre daarvan; wel hebben de mensen mij in veel opzichten onrecht gedaan. Maar ‘Tegenover God zijn wij altijd schuldig’. Het verbrande Opus IV was een zelfverdediging, daarom moest het branden.
Nu zal ik waarschijnlijk een nieuwe fase intreden. Ik verlang naar licht, heb dat altijd gedaan, maar ik heb het niet gekregen. Is het het einde dat in aantocht is? Ik weet het niet, maar ik heb er een vermoeden van. Het leven drukt me weg, zo lijkt het wel, of liever gezegd, het plaagt me weg, en ik heb mijn hoop al lang geleden ‘op de andere kant’ gevestigd, waarmee ik in verbinding sta (zoals Swedenborg). Ergens heb ik het gevoel dat ik mijn taak heb vervuld, niets meer te zeggen heb. Maar dan eens komt het me voor dat mijn leven voor me in scène is gezet, zodat ik kon lijden en scheppen. Mijn handelingen kunnen daarom in een bepaaild opzicht als onverschillig be- | |
[pagina 129]
| |
schouwd worden (moreel). Maar dat neemt niet weg dat ik zelf heb moeten lijden onder het vuil waarin ik getrokken ben, en dat dit lijden de vorm heeft aangenomen van een conscientia scrupulosa (gewetenswroeging). En vreemd genoeg zijn de handelingen die ik mijzelf kwalijk heb genomen een voorwaarde of noodzaak voor mijn ontwikkeling geweest, en vaak niet meer dan reflexbewegingen als reactie op prikkels van buiten. Zodoende heb ik teruggeslagen als anderen mij geslagen hebben, maar het slaan heeft me meer leed berokkend dan het geslagen worden.
Nu vraag ik me af: Was will jetzt kommen? Uw toegenegen August Strindberg |
|