De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
De grootste woorden
| |
[pagina 114]
| |
mager en zwaar op de hand, ze was vierendertig. Toen iedereen bij de Stenlunds al een tijd in bed lag, toen de ouders al waren ingeslapen en toen er in het hele dorp geen kaars meer brandde, toen zelfs Isabella de slaap al aan voelde komen, ze had er lang op moeten wachten want er was toch maar een vreemde man in huis, toen kwam de predikant uit de grote kamer waar ze het predikantenbed voor hem hadden opgemaakt, hij had een lang nachthemd aan van glimmende stof en hij liep op zijn tenen, dwars door de keuken liep hij regelrecht naar het kleine kamertje waar Isabella lag. En hij trok de deur achter zich dicht en ging op de rand van haar bed zitten. En zij schrok zich natuurlijk dood. Je hoeft niet zo te schrikken, zei hij. Ik ben niet geschrokken, zei ze. Ik heb iemand nodig om mee te praten, zei hij. Ik ben geen onnozel wicht, zei Isabella. Mij maak je niet meer aan het schrikken. Ben je gelovig, zei hij. Ik geloof in God, zei ze. Maar ik kan me niet aan hem geven. Nee? Hij heeft Hemming laten verdrinken, mijn verloofde, in de waterval bij Vorm. En mijn jeugd en mijn vrolijkheid heeft hij ook bij me weggenomen. Maar zijn genade zal eeuwig duren, zei hij. Ze gaf geen antwoord. Ik kan niet slapen, ging de predikant verder. Het is alsof mijn hemelse vader me de slaap niet zou gunnen. Als het lichaam zich moe mag werken, dan slaapt het vanzelf wel in, zei Isabella. Mijn lichaam wil wel slapen, zei hij. Maar de geest verbiedt het. De geest, zei Isabella. De geest is als het deeg wanneer dat aan het rijzen is, hij zwelt naar alle kanten, zei hij. Hij laat me niet met rust. Hoe weet je dat het de geest is, zei ze. Hij spreekt in mij, zei de predikant. Ik hoor hem. Zijn taal gaat in mij tekeer. Hij zag er bijna verdrietig uit, alsof hij echt gekweld werd. Hij kneep zijn ogen dicht alsof hij haar het lijden in zijn blik niet wilde tonen. En Isabella legde haar hand op zijn knie, ze wilde niet dat hij zich helemaal verlaten zou voelen. | |
[pagina 115]
| |
Het lijkt wel of de woorden te groot zijn, zei hij. Alsof er bij mij van binnen niet genoeg plaats voor ze zou zijn. Wat zijn het voor woorden, zei ze, en haar stem klonk zo zacht alsof ze een klein kind of een afgeleefd mens of een pas geboren kalf toesprak. Het zijn de woorden Gods, zei hij. De woorden uit de wet en de profeten en het evangelie. En Paulus. En de Openbaring. En de catechese. Gaan ze echt binnen in jou tekeer, vroeg ze. Ja, zei hij. Ze rommelen en borrelen van binnen als de gassen van de spijsvertering. En het ergst is het 's nachts.
Toen schoof ze een piepklein stukje dichter naar hem toe, alsof ze dacht dat ze de woorden dwars door zijn vlees heen zou kunnen horen rommelen en borrelen, dwars door dat dikke vlees van hem heen. Is het net als na het eten van gekookte erwten, zei ze. Ja, zei hij. Of als een orgel, zei ze. Ja, zelfs als een orgel. Alsof je een orgel in je lijf zou hebben! Woorden kennen geen boeien, zei hij. Woorden, die hebben de kracht van een storm. Ja, zei ze. Daar heb ik wel eens aan gedacht. Dat woorden wild en onhandelbaar kunnen zijn. Dus je moet ze goed in de gaten houden. De woorden. De grootste woorden zijn het ergst, zei hij. De Vergankelijkheid en De Eeuwigheid en Het Beest. En De Genade. En De Heiliging. En De Wedergeboorte. En De Zaligmaking. En De Verlossing. En De Erfzonde. Ja, zei ze. Die woorden zijn machtig. Om niet te spreken van De Liefde, zei hij. Ja, zei ze. De Liefde. En nu kroop hij bij haar in bed, ze liet het hem doen, het ging niet alleen om de woorden, hij had het ook koud. En op het ogenblik dat hij boven op haar klom noemde hij twee woorden uit de Tweede brief aan de Corinthiërs: Koude en Naaktheid. En hij ging door met het opsommen van woorden, alle grote woor- | |
[pagina 116]
| |
den die als een razende storm in de borstkas en het hoofd en dat hele enorme mannenlijf van hem binnendrongen.
En de woorden gingen in al hun zwaarte over haar heen liggen, bij hem zaten ze van binnen maar zij voelde ze van buiten, zij voelde ze als een last op haar borst, het leek wel of ze bij haar naar binnen wilden dringen en zich van haar meester wilden maken, en ze kon het niet laten even het bed uit te gaan en zich uit te rekken en een paar maal diep adem te halen en haar armen en handen en schouders te schudden zoals ze 's morgens deed om de slaap en de dromen van zich af te schudden, ze had 's nachts soms afgrijselijke dromen, ze wist niet of zij wel genoeg plaats had voor zulke machtige woorden, of zij die wel zou kunnen herbergen, maar toen kroop ze toch weer in bed. En hij wachtte op haar, hij had aan haar gezien en begrepen dat ze een strijd aan het strijden was, hij had nog heel veel woorden over, en sommige woorden waren alleen maar geluiden en geen letters en lettergrepen, ze waren zelfs pijnlijk, misschien waren ze het allerpijnlijkst omdat je er nooit precies achter kon komen wat ze betekenden, en ze streek hem over zijn golvende haar en zei arme, arme stakker, als was hij een slachtdier. Pas in het graf zullen de Geest en de taal en de woorden me met rust laten, zei hij. Maar zelfs dat is nog niet zeker. De Geest en de woorden en de taal hebben geen einde, zij leven tot in eeuwigheid. En tenslotte snikte hij zelfs. En ze troostte hem tot aan de morgen.
Toen ze daarna voor de samenkomst van elf uur gerstepap zaten te eten, ze zaten aan de grote klaptafel in de keuken van de Stenlunds, toen zei Isabella tegen haar ouders dat ze zich die nacht aan God had gegeven, ze was doordrongen van zijn woorden, vruchtdragende woorden. En het ouderpaar verheugde zich. En daarna preekte hij als was hij begenadigd en bevrijd: wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, die zal zalig zijn in zijn doen, en dit alles gebeurde in de grote keuken van de Holmgrens. In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding | |
[pagina 117]
| |
geworden en in het Woord was leven en het leven was het licht der mensen. En het Woord is vlees geworden.
Voor hem was het zo: zijn woorden waren het Woord en zijn vlees, dat was Het Vlees.
Hoe het hem verder verging, dat weet ik niet, de predikanten komen en gaan, die hebben geen vaste woonplaats, die zijn vluchtig en grillig als de vogels onder de hemel en de vissen in de zee, maar zij kreeg in het voorjaar een jongen, Isabella, en dat was Aron Stenlund, het is een onvoorstelbare kletsmajoor, hij lijkt wel volgepropt met tekens en letters en woorden, maar gestudeerd heeft hij ook en nu gaan ze hem naar Stockholm sturen. En zij zal weldra alleen zijn achtergebleven in de gemeente, Isabella Stenlund, ze sterven er immers één voor één uit. De Holmgrens met het orgel, die zijn er ook niet meer. |
|