De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Vier gedichten
| |
[pagina 159]
| |
GesprekIk kan je niet helpen. Ik ben er niet toe bij machte.
Ik ben er ook niet toe verplicht. Zie de schepen,
zie hoe ze in de duisternis hun weg gaan,
leven dat over het water verdwijnt, een flitsende vonk,
nauwelijks zichtbaar. Stel geen hoop in me.
Ik kan niet helpen. Ik ben er niet toe bij machte. Ik heb het je
al gezegd. Laten we naar de schepen kijken.
Er zit iets geheimzinnigs in gegoten. Ja, een raadsel:
die vochtige duistere vracht, geruisloos, aan zichzelf overgelaten,
over het lichte water. En wij tweeën aan wal.
Vraag het niet. Ik smeek je. Dit alles is een façade
voor de machteloosheid, de onmacht, de pijn,
de bittere lieve pijn, omdat ik weer op de vlucht ben, me schuil hou. Ik
ben laf. Eis alsjeblieft niets.
Zo, hier, aan de rand van het water, tussen de struiken,
op de oude smalle kade, kun je
wandelen, praten en wachten. Ook dat is een troost.
Kom, kom, aarzel niet. Ik sta machteloos maar kom:
laten we samen naar de schaduwen van grote boten kijken.
| |
[pagina 160]
| |
Herinneringen aan haar gestorven vriendDe eerste keer dat hij me kwam bezoeken was ik vergeten dat hij dood was:
hij droeg bekende kleren en hij glimlachte veel.
En ik had sinds zijn dood geen man aangeraakt, bang voor het afvallen van ledematen
want hij was zonder kist begraven en hij was zeker gauw verteerd.
Hij kwam en zat en bewoog zich niet en hield zich, kennelijk, bezig
met iets verborgens en irritants, zoals hij graag
met zijn stem had gespeeld, met zijn haar, met mijn lichaam,
en alleen zijn voorhoofd kromp, onnodig,
als iemand die in de verte kijkt en de zon steekt in zijn ogen.
En ik stond voor hem op en vertelde hem wat hij al wist,
iets dat ik gisteren had willen vertellen, vergeten dingen,
onzinnigheden die we samen hadden gezien. En hij antwoordde niet.
En buiten rook het sterk naar aarde en ik wist: steeds
zal hij bij deze regen terugkomen en wat zal ik hem morgen vertellen, of over een jaar of jaren,
anders dan de dingen van vandaag, weer en weer opnieuw.
| |
[pagina 161]
| |
En na enige tijdHier brengen ze kleine tuintjes tot bloei,
kweken ze zoete geuren, wijken ze niet af in de nacht.
Het toeval is geen reden voor droefheid, ook het tijdelijke
wordt hier, ondergronds, tot regelmaat, de tijd
die voorbij is, die voorbijgaat.
Alleen af en toe, Sue, als het avondt
over de kleine tuintjes, over
gemaaide grasheuveltjes,
zie ik opnieuw en in stukjes
het geheel van je gezicht: hoe
de ogen en de mond erin gezet zijn,
hoe het haar erboven, hoe de handen.
Als de avond komt, steken ze het licht aan
binnen. De maan op zijn plaats. Het jaar
met zijn vaste kringloop.
Het enige wat je moet doen, Sue,
is als een dier herboren worden.
|
|